Grand Canyon, Arizona, Verenigde Staten, 2010. 

Na uren rijden in een huurauto over een route die langer duurt dan ik had gedacht, met op het laatst nog een stuk file, kom ik aan op mijn bestemming: het toeristisch centrum bij de Grand Canyon. 

Het is druk op de parkeerplaats, ik heb honger en wil inparkeren, maar eerst moet er nog iemand uit. Hij rijdt een stukje naar achter, maar heeft meer ruimte nodig. Ik kijk in mijn spiegels en rijd een stukje achteruit.

Je kunt er nu toch langs?

Hij geeft geen sjoege.

Wat zit je nou te doen?

Niks?

Allemachtig, zo wel ruimte genoeg voor jou, lulhannes?

Zonder in de spiegels te kijken laat ik de auto hard en veel verder dan nodig naar achteren rollen. En dan zie ik in mijn linkerooghoek iets bewegen. Ik draai mijn hoofd met een ruk om. Een kleine, tengere vrouw – ze ziet er Japans uit – kijkt me dodelijk verschrikt aan. Ze is opzijgesprongen om niet door mij aangereden te worden. Mijn Ford weegt zeker twintig keer zoveel als zij. 

Woedend draai ik mijn hoofd weer naar voren. Meneer de lulhannes is weg, ik parkeer in, stap uit en krijg er geen ‘sorry’ uit tegen de vrouw die ik bijna had aangereden, zo opgefokt ben ik. 

Wat drijft ons tot dit soort gedrag, op het moment dat we op ons gevaarlijkst zijn – een instrument besturen waarmee we kunnen doden? 

YouTube
Louis CK over road rage.

Stand-upcomedian Louis CK begrijpt er ook niets van dat hij zo kan veranderen als je hem in een auto zet. 

‘Op een keer was ik aan het rijden, en een vent in een pick-uptruck begon... ik weet niet eens meer wat hij precies deed. Ik schreeuwde uit het raam: “Hey, fuck you!” Waar, behalve in de auto, zeg je zoiets? Stel, je staat in de lift, vlak naast iemand, en diegene leunt per ongeluk een beetje tegen je aan, zou je hem of haar dan recht aankijken en zeggen: “Hey, fuck you! Waardeloze hoop stront!”? Nee.’

Road rage, heet het in het Engels. 

Het is lang een raadsel voor me gebleven waarom we zo boos kunnen worden in het verkeer. En toen bleek het antwoord al zeventig jaar geleden te zijn gegeven door Disney.

In het tekenfilmpje Motor Maniac verandert de wandelende, beleefde, vriendelijke Goofy, een soort Dr. Jekyll die nog niet op een mier zou stappen, in een monsterlijke Mr. Hyde, elke keer als hij in zijn auto stapt. 

‘Kijk waar je loopt, sukkel!’ schreeuwt hij uit zijn auto tegen een voetganger – zijn vriendelijke evenbeeld – die lopend de krant leest. En veroorzaakt daarna in zijn auto een botsing met een tweede lookalike, die eveneens aan het schreeuwen is.

YouTube
Walt Disney: ‘Motor Mania’.

De voice-over van Disney komt met deze verklaring voor dat ongecontroleerde ontploffen: je wordt te machtig in een auto. Je gaat denken: ik heb wegenbelasting betaald. Ik bezit de wegen, en zal ze gebruiken ook. Een stoplicht? Dertig seconden van mijn leven!

In het boek van schrijver Tom Vanderbilt geeft socioloog Jack Katz een andere verklaring. Hij legt uit wat het met mensen doet als ze alleen maar zitten te kijken naar achterkanten van anderen. 

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin

Dat is een handeling die cultureel geassocieerd wordt met gehoorzaamheid, en die er ook toe leidt dat de communicatie in één richting verloopt: je kijkt naar al die bestuurders die jou niet kunnen zien. Het is als proberen te praten met iemand die voor je loopt, in plaats van iemand die je aankijkt. Dat is niet hoe mensen gebouwd zijn, zo kunnen ze niet hun volledige communicatievermogen benutten. En die ‘stomheid’ maakt ons woest, zegt Katz.

En dan zit je ook nog in een machine die elke nuance uit je communicatie haalt en alles uitvergroot: een stem wordt een toeter, ooggeknipper wordt lichtgeknipper, een beweging van een paar centimeter van een voet betekent vele meters vooruit op de weg.

Op de fiets kan ik ook heel kwaad worden als het niet gaat ‘zoals het hoort’. Dat levert niet zulke gevaarlijke situaties op als in de auto, maar soms wel heftige scheldpartijen. Ik heb er weleens een ‘fuck you!’ uit gegooid, en ook te voet een keer, toen een scooteraar me bijna aanreed op een stoep die hij aanzag voor een weg. Ik vond hem asociaal (en gevaarlijk), hij vond mij asociaal, want hij had toch voorrang?

En is het zo anders in het openbaar vervoer? Alleen al de nadruk waarmee conducteurs omroepen dat deze trein ‘geheel volgens dienstregeling’ is vertrokken, en de uitgebreide verontschuldigingen als dat niet zo is. Toen buschauffeurs (alweer tien jaar geleden) werd gevraagd wat volgens hen de kiem was van de agressie van passagiers, vertraging.

Daarom vind ik deze bredere verklaring voor woede onderweg ook aantrekkelijk: een uitgestrekte weg, een rood geasfalteerd doorgaand fietspad of een treinspoor tot aan de horizon nodigen uit tot doorrijden. 

In de kronkelstraten van oude steden werd een opstopping geaccepteerd als iets wat erbij hoorde. Maar toen er eenmaal grote wegen kwamen – tussen steden, maar ook daarbinnen – werden opstoppingen gezien als een teken dat er iets fout ging. De stad werd nu gezien als een lichaam met aders waar alles vrijelijk doorheen moest kunnen stromen. Als dat niet gebeurde was er iets mis. Verkeersinfarct!

Dat schrijft socioloog Richard Sennett in zijn boek Volgens Sennett is het verlangen om door te kunnen rijden en niet gehinderd te worden een ervaring die we als natuurlijk beschouwen, maar in feite is het juist iets aangeleerds.

Daar probeer ik nu aan te denken als iemand via het fietspad uitparkeert of als de fietser voor me bij het stoplicht niet ziet dat het groen is geworden. Grrr...

Wat te doen aan road rage in de auto – waar het zo levensgevaarlijk voor anderen is? Die vraag bleef lang liggen.

Maar begin dit jaar – ik was inmiddels als journalist gaan schrijven – vond ik een lange mail in mijn inbox. Hieronder heb ik hem iets ingekort, maar veel kon er niet uit. Want wat Iwan Nyst schreef voelde als het begin van een antwoord:

‘Beste Thalia,

Sinds je eerste artikelen over je onderzoek naar verkeer wil ik al iets laten horen. 

Ik heb tussen m’n achttiende en zesentwintigste alle rijbewijzen B t/m E gehaald. Auto, vrachtwagen, bus, en alles ook met aanhanger. Toen ik begin dertig was kreeg ik de kans om een rijopleiding als ambulancechauffeur te doen, als vrijwilliger bij het Rode Kruis. Ik dacht op dat moment dat ik een behoorlijk goede chauffeur was en dat ik niet zo veel meer kon bijleren over verkeer. Dat bleek een vergissing. 

In de eerste rijles stelde m’n instructeur me de vraag of ik wist wat het woord verkeer betekende, of meer precies: waar het woord verkeer vandaan kwam. Zijn antwoord was dat het in essentie hetzelfde woord is als verkering. Dat heeft me toen enorm aan het denken gezet. Want ‘verkeren’ betekent eigenlijk gewoon zoiets als ‘omgaan’, maar in ‘verkering’ heeft het wel een heel liefdevolle betekenis. 

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin


Dat was ook de boodschap van m’n rij-instructeur: als chauffeur van een voorrangsvoertuig, met sirene en zwaailichten aan, heb je een enorme verantwoordelijkheid voor álle verkeersdeelnemers om je heen; links, rechts, voor en zelfs achter je. Mensen schrikken, of zien je heel lang niet, en kunnen daardoor heel rare en gevaarlijke dingen gaan doen. 

Het is aan de chauffeur van die ambulance om voor íédereen te zorgen, voor íédereen verantwoordelijkheid te nemen, alsof je verkering met ze hebt, zo liefdevol en zorgzaam, en ze ook altijd allemaal in je gedachten te houden, zoals dat ook is met een innige geliefde. Die les is me altijd bijgebleven en heeft me tot een betere, nog meer bewuste chauffeur gemaakt.

Ik vraag me weleens af hoe het zou zijn als meer mensen deze les op een of andere manier zouden leren. Dat deelnemen aan het verkeer een beetje is alsof je met al die andere mensen om je heen verkering hebt. Want volgens mij ontstaan de meeste ongelukken door belachelijk rijgedrag dat bijna niemand zou vertonen in het besef dat al die mensen om hen heen, en in hun eigen auto, als geliefden zijn.

Hartelijke groet,

Iwan Nyst’

Het mailtje kon op geen beter moment binnenkomen: ik was berichten over verkeersongevallen en een daarvan kreeg ik niet meer uit mijn hoofd. Het was een road-rage-geval: het ongeval van Jan de Vos uit Wemeldinge.

Jan werd op een Zeeuwse dijk ingehaald door een bumperklever die daarna vol op zijn rem ging staan. Dat maakte Jan helemaal gek. Hij op het gas, achter die klootzak aan... ‘Het was een waas’, zei Jan. En toen doorboorden twee dikke houten balken zijn auto tot aan de achterbank. 

Met de rechterwielen van zijn auto was hij in de berm beland en toen pal op de zijkant van een houten vangrail gereden. Op van Hart van Nederland zie je de balken dwars door het dashboard heen komen, de auto gespiest als een stuk saté. Zijn geliefden zaten erin. Wat een geluk: zijn vrouw had alleen een gebroken knie en gebroken ribben, van zijn dochter was een bovenarm gebroken. 

Maar wat een pech met zo’n man en vader. Of was dit enkel de overtreffende trap van mijn eigen road-rage-ervaring in Arizona? De burgemeester van Wemeldinge begreep het wel. Hij nam contact op, en verzekerde Jan dat er iets aan die gevaarlijke vangrail

In Zuid-Korea begrepen ze het ook, zag ik: daar ontwikkelden ze met wieltjes die meerollen als je ertegenaan komt, zoals van die rolletjes van kofferbanden doen. 

Alles inrichten zodat je in de auto veilig tot ontploffing kunt komen, als een waanzinnige in een ziekenhuiskamer vol kussens.

En toen kwam dat mailtje binnen over een rij-instructeur die het verkeer zag als verkering. Dat voelde als helemaal het omgekeerde. Ontbranden voor iemand, en hem of haar dan beschermen.

Zou hij nog steeds lesgeven? Iwan Nyst stuurde een naam en een telefoonnummer, ik belde. Wim Dekker nam op en bleek nog altijd rijles te geven: al vijfentwintig jaar leidt hij politieagenten op, maar ook ambulance-, bus- en vrachtwagenchauffeurs. 

Ik vertelde hem over zijn oud-leerling en vroeg of ik ook een les bij hem mocht volgen. En of hij wilde uitleggen hoe je dat doet: rijden alsof het verkeer je verkering is, ook als je met zwaailichten en sirene door de stad moet scheuren. En dan niet opgefokt raken van treuzelaars en aso’s op je pad.

Woerden, 2019.

Ik spreek met Dekker af bij het NS-station. Ik heb dertien jaar mijn rijbewijs en heb sinds het afleggen van het examen nooit meer rijles gehad. Een tijdlang reed ik heel veel, de laatste tijd minder. Ik beschouw mezelf als een redelijk goede chauffeur, die sinds die keer bij de Grand Canyon niet meer is ontploft. 

Dekker haalt me op in zijn blauwgrijze Ford Mondeo, type onopvallende maar betrouwbare wagen die al jaren dienstdoet, en als het moet ook hard kan. 

Zo ziet de rij-instructeur er zelf ook uit – onopvallend, stevig, betrouwbaar, ervaren. Hij heeft een flinke bril en praat een beetje door zijn neus, hij is verkouden. 

Ik verstel de spiegels en we gaan op weg.

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin

‘Je kan het niet fout doen, let niet op mij’, zegt Dekker. We rijden een tweebaansweg op waar je vijftig mag. Bij het zebrapad begint een voetganger met oversteken, hij komt van links, en ik rijd op de rechterrijbaan. Ik zie hem, laat het gas los, rem rustig.

‘Zag je wat hij deed?’ zegt Dekker. ‘Op de eerste rijbaan was hij al naar jou aan het kijken. Kennelijk vraagt hij zich af: zou die wel stoppen, die auto? Waarschijnlijk heeft hij de ervaring dat dat maar weinig gebeurt. En dan loopt-ie door, quasi-nonchalant, maar kijkt-ie toch nog even schuin naar ons.’

Al snel rijden we een smallere straat in en komt er een vrachtwagen op ons af die best hard rijdt. Zou hij wel remmen? Op het laatste moment stopt hij. Voorzichtig stuur ik erlangs; het past net.

Dekker: ‘Hij komt met een groot gevaarte aan, en hard. Heeft hij jou het idee gegeven dat hij voor je stopte?’

‘Nee.’

‘Maar als je het hem vraagt, dan zal-ie zeggen: ik ben gestopt. Terwijl hem geleerd is: met een vrachtauto moet je uitrollen. Dan had hij langzaam door kunnen rijden, en niet zo hard hoeven remmen. Dat scheelt ook brandstof. Ga hier maar naar de linkerbaan.’

‘Waarom vergeten mensen dit soort lessen?’ vraag ik Dekker. 

‘Automobilisten hebben allemaal een vorm van haast’, zegt hij. Hij begint te vertellen over hoe mensen achter hem toeteren – ‘claxonneren’, zegt hij – in de ochtendspits, als hij zeventig rijdt waar je tachtig mag.

Maar dan vraagt het verkeer weer onze aandacht: ik heb nog geen ruimte gevonden om op te schuiven naar links en we moeten er zo af. ‘Je bent te netjes hier. Je kan ook je knipperlichten aandoen, vragen of je ertussen mag. Zag je hem niet, schuin achter je, in dat busje, aftasten wat jij nou wou? Hij lachte zelfs een beetje. Ah, je durft het wel. Kijk, nu zie je een bredere lach.’

In de binnenspiegel kijk ik naar het busje achter me en ik voel me onzeker worden. Ik had het gezicht van de chauffeur helemaal niet gezien. Al mijn aandacht was naar het busje gegaan, de afstand tot zijn voorwielen, de lijnen op het asfalt. 

‘Kijk jij naar gezichten?’ vraag ik.

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin

‘Ja, ik kijk naar de houding, de expressie, wat mensen doen. Jij bent bezig met het rijden zelf. Logisch. Voor jou is het een nieuwe auto, toch niet zo ervaren hè...’

Ik begin mezelf te verdedigen: ‘Ik rijd niet zo veel de laatste tijd, maar ik heb wel veel gereden…’

Maar waarom verdedigde ik me? Vanuit de auto kijk ik zelden naar de gezichten van chauffeurs. Wel als ik te voet ben, en op de fiets, dan kijk ik steeds: heeft hij me gezien? Vanuit de auto maak ik ook wel kort oogcontact met voetgangers en fietsers – beter gezegd: ik ga na of zij mij hebben gezien. Maar in de auto, tussen andere auto’s, ben ik vrijwel alleen maar bezig met remlichten, knipperlichten, stoplichten, lijnen, strepen, borden…

Ik denk aan wat Iwan Nyst schreef: rijbewijzen B tot en met E, en dan dat gevoel: kan ik nou eigenlijk wel zo goed rijden?

Tijdens rijlessen had ik altijd geleerd om door te rijden, ‘mee te rijden met het verkeer’, zelfs als dat soms betekende dat we even over de maximumsnelheid gingen en ik me niet helemaal senang voelde. Ik had nooit geleerd om rustig aan te doen als ik het overzicht niet had. 

Ik vraag Dekker waarom we dit zo leren.

Het is het idee dat we elkaar niet mogen hinderen, antwoordt hij. ‘Daarom zie je op parkeerplaatsen ook veel auto’s die vooruit staan ingeparkeerd. Snel een vak in, terwijl het wegrijden zo veel moeilijker en gevaarlijker is. Maar we zijn als de dood dat we elkaar hinderen.’ 

Doorstroming. Anders krijgen we een infarct.

Bij het vaste overleg tussen instructeurs en examinatoren op het leeft het ook, zegt Dekker, het idee dat we elkaar niet mogen hinderen. ‘En dan zeggen we weer eens dat het rustiger aan moet: houd je aan de maximumsnelheid, ook al rijdt de rest te hard. Maar zes weken later is iedereen het weer vergeten en leren we onze leerlingen weer: “Gas geven, en meegaan met dat verkeer.”’ 

En zo leer je tijdens je rijles dat je de maximumsnelheid best een beetje mag overtreden. 

Je moet je snelheid aanpassen aan je vermogen om dingen te herkennen, dingen te zien, zegt Dekker, terwijl hij me achter een benzinestation langs leidt. En dan maak ik een echte fout. Er komt iemand links van me uit het benzinestation gereden, en ik rijd door, omdat ik van rechts kom.

Hij komt vlak achter me rijden en toetert.

‘Had ik geen voorrang? Ik kwam toch van rechts?’ vraag ik verbaasd.

‘Nee. Je had haaientanden.’

‘Echt?’ zeg ik. Gezakt.

Geeft niet, zegt Dekker. ‘Het is toch interessant om te zien hoe mensen reageren op jouw fout? Is dat nou zo erg?’

Ik voeg weer in op de snelweg maar blijf me ongemakkelijk voelen. De auto blijft achter me rijden.

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin

Dekker: ‘Zo veel haast had-ie blijkbaar niet. Dat is ook opvallend hè? Wel zo’n gebaar...’ 

‘Welk gebaar?’

‘Hij stak zijn hand op. En met de claxon. Haast heeft hij niet, maar hij vindt het wel erg dat jij voorgaat.’

Hardop nadenkend zeg ik: ‘Ik reed door omdat ik dacht dat ik voorrang had, en dan hoefde hij niet op de rem. Maar hij dacht misschien: hé aso, je gaat voorlangs omdat je voor wil. Hij ziet niet in dat het per ongeluk ging.’

‘Heel veel mensen maken fouten terwijl ze het niet zien. Maar daarom is het ook een fout’, antwoordt Dekker. ‘En daar worden andere mensen boos over… Je mag geen fouten maken.’

Dekker vertelt dat hij ook weleens ‘op de claxon ramt’. ‘Niets menselijks is mij vreemd. Dat gebeurt dan aan het eind van de week, als alles is opgestapeld. En dan doe ik dat, en daarna lach ik om mezelf, en probeer het weer wat rustiger aan te doen.’

Ik vraag Dekker hoe hij kijkt naar fouten zoals die die ik net maakte. 

‘Dat is normaal gedrag’, zegt hij. ‘Veel mensen die hun rijbewijs hebben gehaald denken: ik kan nu rijden, en ik doe het goed. Als ik een foutje maak, moet de ander er maar begrip voor hebben. En dat is aan de ene kant ook wel zo. Dat is het menselijke. Ik verwacht ook dat mensen mijn fouten opvangen.’

Als we later in Utrecht door de stad rijden, gaat op een kruising voor ons een auto met buitenlands kenteken de busbaan op, per ongeluk. Achter hem komt een buschauffeur aan. Die steekt zijn hand op – wat doe je nu? – en rijdt dan door tot vlak achter de auto, waardoor die geen ruimte meer heeft om van de busbaan te gaan. 

‘Die buschauffeur is boos maar laat hem niet keren’, zegt Dekker. ‘Zo van: jouw fout, zie maar hoe je het oplost.’

Wat zijn we onvergeeflijk naar elkaar op de weg. Alsof je per ongeluk in de dienstlift stapt en er dan niet meer uit mag van het personeel.

Weet Dekker nog dat hij Iwan Nyst vertelde over ‘verkeer’ en ‘verkeren’? 

Hij knikt. ‘Waar het om gaat is: hoe gaan we met elkaar om? Aan buschauffeurs vraag ik vaak: moet jij de passagier begroeten als die binnenkomt, of moet de passagier jou groeten?

Zegt de een: “Ze komen bij mij binnen, dus ze moeten mij groeten.”

Zegt een ander: “Ik vind het wel fatsoenlijk dat ik het doe. Want het is mijn gast. Net als in een restaurant.”

Zegt weer een ander: “Nou, ik heb al zo vaak gehad dat ik groet, en ze niet op of om kijken. Dus ik doe het alleen nog als zij het doen.”

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin

Dekker wijst op de auto voor ons – we rijden inmiddels op de rechterbaan van een tweebaansweg waar je vijftig mag, achter een auto die zijn knipperlicht naar links aan heeft staan. ‘Dit is ook zoiets. Hij rijdt rechts maar hij wil naar links. Veel mensen gaan er nog even links langs – “Had hij maar eerder naar links moeten gaan”. Maar ik heb hem niet in zijn spiegel zien kijken, alleen door het raam naar links zien kijken. Hij is de weg aan het zoeken, hij weet niet zeker of hij er al is, voor de zekerheid geeft hij aan dat hij er zo af wil.’

Weer had ik de chauffeur niet gezien, alleen de auto. 

‘Wat hij doet vind jij dus begrijpelijk?’ vraag ik. ‘Dit is een mens die de weg aan het zoeken is, en toevallig zit hij in een auto?’

‘Dat vind ik zeker begrijpelijk!’ zegt Dekker. ‘Het is zaak dat het overige verkeer herkent dat hij de weg aan het zoeken is. En dat moeten ze op zichzelf projecteren. Wat zou jij nou willen als jij de weg aan het zoeken was? En geef je die mensen dan ook de gelegenheid?’ 

Nee, zo blijkt later, als ik in een woonstraat dicht op een auto rijd waarvan de chauffeur, ziet Dekker, ook de weg aan het zoeken is.

‘Waarom geef je hem nou niet net wat meer ruimte?’

Omdat ik de chauffeur niet zag, maar de auto, en dus niet zag dat hij de weg aan het zoeken was…. 

Ik sloot aan. Niet eens omdat ik erdoor wilde, maar omdat ik het zo heb geleerd. Doorstroming, aansluiten. Als je een gat laat vallen gaat het verkeerslicht aan het einde van de straat misschien op rood, zei mijn rij-instructrice altijd.

Voor mij blijft het moeilijk te vatten dat Dekker zo veel kan zien, dwars door al het spiegelende en vaak zonwerende glas. Al het blik eromheen, de hoofdsteunen van de achterbank in de auto voor je. ‘Die doe ik zelf altijd helemaal naar beneden’, zei Dekker. Zo word je iets minder auto, en iets meer mens.

Waarom kan hij dit wel, en ik niet? ‘Leeftijd. Jarenlange ervaring’, zei Dekker. ‘Ik zit te scannen, te scannen, te scannen.’ Hij tikt op zijn bril. ‘Bij de opticien zorg ik dat ik de allerbeste glazen heb.’

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin


Ik neem me voor alleen naar de mensen te kijken, maar het lukt me niet van het ene op het andere moment. Een brandweerwagen rijdt ons tegemoet. Als hij ons voorbij is, vraagt Dekker: 

‘Hoeveel mensen zaten er in die brandweerauto?’

‘Twee’, zeg ik. 

‘En wat hadden ze voor kleren aan?’

Geen idee.

‘Ze waren niet in uniform. Dus zijn ze die wagen gewoon van A naar B aan het brengen. Ze hebben geen dienst.’

‘Jij hebt eigenlijk voortdurend contact met mensen als je in de auto zit’, zeg ik. ‘Terwijl ik dat hier helemaal niet kan voelen.’ 

Al een tijdje verkeersongevallenberichten met koppen als ‘Busje ramt auto’. 

De nieuwsberichten gaan voornamelijk over problemen van auto’s, zoals blikschade en verkeershinder. Ongeval veroorzaakt file. 

Ze gaan nauwelijks over de echte problemen van verkeersongevallen: de problemen van mensen, zoals een dwarslaesie of doodbloeden of een levenslang trauma. 

Is dit wat er gebeurt doordat we geen mensen maar auto’s zien? Dat we beginnen te vergeten dat er mensen in zitten?

Dekker heeft er in elk geval geen last van. Het is alsof de auto’s doorzichtig voor hem zijn. Als voor ons een auto het kruispunt nadert, zegt hij: ‘Kijk, zij heeft goed opgelet. Ik zag haar paardenstaart van rechts naar links naar rechts gaan.’ 

We komen aan in Utrecht en passeren het 24 Oktoberplein, waar twee weken hiervoor Gökmen T. in de tram vier mensen heeft doodgeschoten. Dekker: ‘Reken maar dat daar heel veel politiemensen naartoe gingen die helemaal opgefokt waren. En ze hebben die sirene vlak boven zich, hè, tatutatutatutatutatu…’

Als je met de zwaailichten en sirene aan door de stad heen moet, dan heb je dus echt haast. Hoe raak je dan niet opgefokt? Als zij het kunnen, moet iedereen het kunnen, toch?

‘Op het moment dat ze hier aankomen, hebben ze misschien wel een paar bijna-aanrijdingen gehad, want ze moeten hier zo snel mogelijk zijn’, zegt Dekker. ‘En dan is het heel goed mogelijk dat ze in een schietpartij belanden, en dan verwacht jij dat ze zo’n dader uitschakelen. Dat kan alleen als ze hun emoties onder controle hebben. Dus dat betekent ook: rustig aankomen. Ervoor zorgen dat ze dingen kunnen overdenken. Wij zeggen daarom altijd: rustig aan, ik heb haast.’

Uit de serie ‘Surface Relations’ door fotograaf Patrick Gookin


Hij wil het wel even voordoen, dus we stoppen en ruilen van stoel. We rijden op een zeventig-weg en er zit niemand voor ons. Dekker trapt het gas in, rijdt hard – het voelt alsof we een heel eind boven die zeventig zitten. Op het laatste moment remt hij voor een rood stoplicht. 

‘Dit voelde niet goed’, zeg ik.

‘Oké, nu doen we het nog eens...’ Het wordt groen, opnieuw trapt Dekker het gas hard in. Ik voel hoe we versnellen, maar dan laat hij het gas los en met enorme, kalme vaart zweven we richting het volgende verkeerslicht. Hij remt geleidelijk; ik word niet naar voren gegooid, zoals daarnet. 

‘Hebben we nu tijd verloren? Nee. En voelde je het verschil?’

‘De eerste keer vond ik het echt heel gevaarlijk’, antwoord ik. ‘Nu gingen we hard, maar gecontroleerd hard.’

‘Dat komt doordat we vertragen, in plaats van versnellen’, zegt Dekker. 

Wat een verschil maakt dat. Dekker legt uit wat hij nu zou doen als hij in een politiewagen reed met sirene en zwaailichten aan. ‘De mensen die bij het verkeerslicht staan waar ik langs rijd, hebben me gezien omdat ik begon te vertragen. Ze blijven stilstaan.’ 

Hij wijst naar de baan voor rechtsaf, waar niemand staat. ‘Hier rechts is het vrij en ik kan er rustig voorlangs. Mijn winst is hier om voor de auto’s bij het verkeerslicht uit te rijden. En de veiligheid is dat ik de snelheid eruit heb gehaald.’ 

Het beest onder controle, en het dan laten doen waar het goed in is: hard rijden. Naar iemand toe die heel hard hulp nodig heeft. Zo tem je een auto.

We wisselen weer, voor het laatste stukje, en Dekker leidt me naar Utrecht Centraal. Daar parkeer ik zijn auto in de bocht van een bouwplaats, achter een andere geparkeerde auto. Het is krap, ik zet de auto nogal ver van de kant. Terwijl ik Dekker bedank voor de les komt er een bestelbusje aan dat erlangs moet, dus ik draai de sleutel weer om en manoeuvreer de auto moeizaam om ruimte te maken. Het busje passeert.

Dekker: ‘Zie je die jongen voor je, in die geparkeerde auto?’

Niet gezien…

‘Die had ook een stukje naar voren kunnen gaan, zodat jij er makkelijker tussen kon. Maar hij zit in zijn spiegel te kijken en denkt: dat zal wel gaan.’

Ik stap uit, loop langs de auto en kijk naar binnen. Hij is van mijn leeftijd, luistert naar muziek op zijn koptelefoon, en ziet me niet langslopen. 

Meer lezen?

Surface Relations In Surface Relations documenteert de Amerikaanse fotograaf Patrick Gookin het stadsleven in Los Angeles vanaf de bestuurdersstoel. Lees het artikel hier Honderden doden, duizenden gewonden, tienduizenden trauma’s: verkeersleed is akelig dichtbij Hoeveel mensen ken jij die in een verkeersongeval het leven lieten of iemand verloren? Misschien schrik je van het aantal. Misschien denk je: gelukkig zijn het er niet zo veel. Maar vrijwel zeker beschouw je hun verhalen als losstaande gebeurtenissen. Dit verhaal is een poging om daarmee te breken. Want het leed is structureel. Lees het artikel hier