Bestsellerauteur Colson Whitehead en debutant Nana Kwame Adjei-Brenyah laten zien dat het verleden niet voorbij is

Geweld heeft vele gezichten. In twee zojuist vertaalde boeken krijgt het op een aangrijpende manier gestalte. De gevierde auteur Colson Whitehead gaat in De jongens van Nickel terug naar de tijd van de segregatie. En Nana Kwame Adjei-Brenyah beschrijft in zijn debuut Friday Black juist een dystopische toekomst. Wat ze gemeen hebben: hun observaties over hoe diep racisme is verankerd in de Verenigde Staten.
‘Hij haalde diep adem en bracht de Zwartheid in zijn stem terug tot 1,5 op een schaal van 1 tot 10. (…) Hij had een gelijkmatig diepbruine huid. In het openbaar, waar mensen hem konden zien, was het onmogelijk om zijn Zwartheid terug te brengen tot iets wat ook maar in de buurt kwam van een 1,5. Maar als hij een das en brogues droeg, aan één stuk door glimlachte, zijn huiskamerstem opzette en zijn handen voortdurend stevig en rustig tegen zijn zij gedrukt hield, kon hij zijn Zwartheid net tot een 4,0 reduceren.’
Dit is een citaat uit Friday Black van Nana Kwame Adjei-Brenyah, een jonge schrijver uit New York. Hij maakte onmiddellijk indruk met zijn debuut, een verhalenbundel waarin hij de kenmerken van het hedendaagse kapitalisme op de spits drijft, dystopisch, grotesk. Er zit veel gewelddadigheid in, maar op een lichtvoetige manier. De schrijver heeft ook iets van een entertainer.
Adjei-Brenyah was een paar dagen in Nederland voor optredens en promotiewerkzaamheden, in gezelschap van Colson Whitehead. Die heeft inmiddels een grote reputatie opgebouwd met negen zeer verschillende boeken.
Zijn laatste roman, De jongens van Nickel, verscheen onlangs en schetst een gruwelijk beeld van een tuchtschool in Florida in de jaren zestig. De roman speelt in de tijd van de burgerrechtenbeweging en de mars naar Washington van Martin Luther King. Nickel is een school waar jongens systematisch worden mishandeld en misbruikt. Een flink aantal zwarte jongens wordt op sadistische wijze vermoord en verdwijnt naamloos in de grond van het schoolterrein. Whitehead geeft twee van hen een naam en een stem.

Whitehead en Adjei-Brenyah zijn twee zeer verschillende auteurs, zowel in stijl als in persoonlijkheid. De een zeer ervaren en enigszins geresigneerd, de ander jong en onstuimig. Ze schrijven allebei over een van de belangrijkste dossiers van onze tijd: het virulente racisme in het Amerika van toen én nu.
‘The past is never dead. It’s not even past’, zei William Faulkner ooit. Ik kon eerlijk gezegd niet zo goed kiezen wie van hen ik zou benaderen voor een interview. Het Aanstormende Talent is net zo interessant als de Grote Naam.
Uiteindelijk heb ik ze maar allebei gesproken, en de twee gesprekken dooreengevlochten en gecombineerd met citaten uit hun werk. Deze aflevering wijkt dus een beetje af van de andere Goede Gesprekken. Het biedt de gelegenheid om nader kennis te maken met twee auteurs die de moed hebben om de vinger op de wond te leggen. Zoals Nana Kwame Adjei-Brenyah zegt: ‘Real hope comes only through acknowledging the real, harsh violence and addressing it.’