Wanneer ik de expositieruimte binnenstap valt mijn oog meteen op een bruin jurkje met een klein kraagje, grote opvallende zilveren knopen en donkergroene stiksels langs de contouren van de jurk. Elegant, schattig, mooi. 

En guess what? Het jurkje is gemaakt van een jutezak. 

Dit beeld verscheen in de Libelle op 3 september 1943. Op een zwarte jurk zijn met de hand geborduurde vierkantjes van diverse restjes uit de lappenkist aangebracht. Foto: Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad
Textiel gaat in 1940 op de bon. Huisvrouwen moeten puzzelen met de textielpunten om zichzelf en hun gezin te kunnen kleden. Er zijn aparte textielkaarten voor mannen, vrouwen, jongens, meisjes en baby’s. Voor sommige kleding moet je een speciale vergunning aanvragen of heb je extra bonnen nodig. Foto: Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad
Deze bruid trouwt in 1945 in een jurk van parachutestof. Het tasje is gemaakt van parachutekoorden. Later maakt zij van de trouwjurk een avondjurk: zonder mouwen en met een V-hals. Van dezelfde parachute is ook een kinderjurkje gemaakt. Foto: onbekend

De tentoonstelling tot juni 2020 te zien in het Verzetsmuseum, laat meer van dit soort unieke kledingstukken zien. Een witte blouse met pofmouwtjes en rode knoopjes van parachutestof (de parachute is van een Amerikaanse bommenwerper die in 1944 neerstortte in Bergen op Zoom), een legergroene handtas van lege patroonbanden en een bruin gekleurd jasje met mouwtjes en een kraagje van hondenhaar (dat ontzettend scheen te prikken en jeuken, aldus de draagster uit die tijd).

In een tijd waarin kleding even duur is als een kilo kip is het moeilijk voor te stellen: dat kleding op kan raken. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog en de jaren daaropvolgend, was dit realiteit. Er was amper een lapje stof meer te krijgen.

In 1940, direct na de Duitse bezetting, ging kleding, net als voedsel, op de bon. Conservator Karlien Metz vertelt erover, terwijl ze mij en drie andere vrouwen rondleidt. 

Iedere Nederlander kreeg tweehonderd textielbonnen per jaar om in oorlogstijd te besteden. Een mannenpyjama kostte al snel 45 bonnen (en daar kwam de verkoopprijs dan nog bovenop). Toch was er, doordat de import van textiel flink afnam, na een paar jaar amper meer kleding te krijgen. Dus gingen, voornamelijk vrouwen, op zoek naar alternatieven, om toch goed voor de dag te kunnen komen.

Metz: ‘Vrouwen vonden vertier in het (ver)maken van kleding en door zichzelf op te dossen hielden ze hun waardigheid.’

Het is wonderlijk om te zien wat daaruit voortvloeide en hoe van ogenschijnlijk onbruikbare materialen als meelzakken en aan elkaar genaaide oude landkaarten van zijde de mooiste kledingstukken werden gemaakt. De jurken die je nu bij een doorgaande kledingwinkel als Zara ziet hangen zijn niks vergeleken bij de jurken van jutezakken uit die tijd. De aandacht die is besteed aan de pasvorm, de details, de knoopjes, de borduursels: ik zou er heel wat voor over hebben om zo’n jurk aan mijn garderobe toe te voegen.  

Naast de prachtig uitgestalde kledingstukken en de verhalen erachter is ook aandacht voor de donkere kant van de oorlog – de Jodenvervolging, waardoor grote modehuizen als Hirsch & Cie en Gerzons (veel huizen hadden Joodse oprichters en directies) hun deuren moesten sluiten. 

Ook legt de tentoonstelling een link met de huidige tijd, met fast fashion: grote hoeveelheden kleding die voor dumpprijzen te koop zijn. Niet door schaarste, maar door de overvloed aan kleding en de wegwerpcultuur, is hergebruik onder modeontwerpers ook vandaag de dag weer een trend.

De expositie Mode op de bon is tot 1 juni 2020 te zien in het