‘No country would find 173 billion barrels of oil in the ground and just leave them there.’
Het klinkt als een citaat van de extreemrechtse Braziliaanse president Bolsonaro of Shell-directeur Ben van Beurden, maar deze woorden werden – tot tweemaal toe – uitgesproken door de progressieve Canadese premier Justin Trudeau.
Want ja, Canada, die verre vriend, is een oliestaat. De op twee-na-grootste oliereserves ter wereld bevinden zich in de bitumenzanden in het hoge noorden van de provincie Alberta. Daar, in het Texas van Canada, rijden de mensen in monstertrucks, juichen ze voor ijshockeyteam The Oilers, en stemmen ze overwegend conservatief. ‘Klimaatactivist’ is er een scheldwoord.
In Fort McMurray, de stad in het hart van de bitumenzanden, blaast de noordenwind de teerlucht je longen in. Als je naar de bron van die lucht rijdt, zie je de omgewoelde aarde van open mijnen, stille meren waarin afvalwater wordt opgeslagen, complexe buizenstelsels en rokende torens – alles wat nodig is om bitumen van zand te scheiden. Vrijwel iedereen in dit gebied – de gemeente Wood Buffalo, te midden van de boreale wouden – verdient direct of indirect zijn geld met olie. Critici noemen Fort McMurray ‘Fort McMordor’, naar het apocalyptische gebied in Lord of the Rings. Tot ongenoegen van veel Fort McMurrianen, die je liever wijzen op speeltuintjes en sportfaciliteiten.
Deze zomer was ik terug in Fort Mac, voor een documentaire over de Canadese olie-industrie
Vijf jaar geleden bezocht ik Fort McMurray en schreef een stuk over de mensen hier. Klimaatontkenning was de norm, al trof ik ook sterke gevoelens van schuld en spijt. De Canadese droom om als oliewerker in korte tijd genoeg geld te verdienen om elders je droomleven te kunnen beginnen bleek ongeveer even bedrieglijk als de American Dream; het leven in de oliestad was duurder dan gedacht, geldverspilling lonkte en de olieprijs had net een daling ingezet. De mensen die ik ontmoette wilden veelal weg, maar waren in de bitumenzanden blijven steken.
Deze zomer was ik terug in Fort Mac, voor een documentaire over de Canadese olie-industrie. Ik wilde zien hoe het hier inmiddels gesteld is, nu de wereld – na een reeks natuurrampen, angstaanjagende rapporten van het IPCC en wereldwijde klimaatprotesten – de ernst van de klimaatcrisis begint in te zien. Anno 2019 lijken de meeste wereldleiders het erover eens dat fossiele brandstoffen schadelijker zijn voor mensen dan sigaretten en dat we ons deze verslaving niet langer kunnen veroorloven. We weten inmiddels wat er op het spel staat, dat de ecologische, humanitaire én economische kosten van doorgaan op het gebaande pad veel hoger zullen zijn dan een radicale draai.
Hoe komt dat aan in een gebied dat haar bestaansrecht ontleent aan die verslaving? Wat leert Fort McMurray ons over het afkickproces?
Bosbranden? ‘Die waren er altijd al’
‘Over vijf jaar heb ik mijn eigen hotel in Nigeria.’ De droom van Ben Nwafornso verschilt nauwelijks van de dromen die ik tijdens mijn vorige bezoek hoorde langskomen, alleen de locatie is exotischer.
De toevallige ontmoetingen die ik nu heb, zijn niet langer met werkzoekenden uit andere Canadese provincies
Ben arriveerde in Fort McMurray op zijn 33e verjaardag, in augustus 2014. Hij werkte eerst bij een bouwbedrijf, werd ontslagen bij gebrek aan klussen, weer aangenomen, opnieuw ontslagen, vond een goedbetaalde maar geestdodende baan als veiligheidsinspecteur ‘on site’ en werkt inmiddels als technicus bij een van de grote oliebedrijven. Dat hij het hier volhoudt is niet alleen te danken aan een onstilbare ambitie en een luisterboek van mindfulnessklassieker The Power of Now, maar ook aan zijn voormalige baas Garry Therrien, die mede-investeerder is geworden in het toekomstige Nigeriaanse hotel.
Het valt me al snel na aankomst op: de toevallige ontmoetingen die ik nu heb, zijn niet langer met werkzoekenden uit andere Canadese provincies, maar met Afrikaanse migranten die zich van baantje naar baantje slepen. In geheel Alberta blijkt de binnenlandse stroom arbeidsmigranten opgedroogd. Fort McMurray zelf is gekrompen: van 81.948 inwoners in 2015 naar 75.009 in 2018.
De belangrijkste oorzaak van die exodus is ook de reden dat Ben tijdelijk opnieuw werd aangenomen bij het bouwbedrijf: in mei 2016 woedde er rondom en in de stad een maand lang een gigantische bosbrand, de duurste natuurramp uit de Canadese geschiedenis. Maar liefst 88000 mensen uit de regio Wood Buffalo moesten worden geëvacueerd, talloze huizen werden verslonden door de vuurzee. De meeste politici hielden hun mond om de goede vrede te bewaren, maar wetenschappers linkten dit inferno aan klimaatverandering.
Wie in Fort McMurray is gebleven, legt liever geen al te directe relatie tussen de brand en klimaatverandering. ‘Bosbranden waren er altijd al,’ bezweert een helikopterpiloot me. ‘Dit is het werk van een individu,’ benadrukt Bens oude baas Garry, ‘iemand die tijdens de droogte off-road is gaan rijden.’ Een brandweerman erkent dat klimaatverandering voor meer bosbranden zorgt en gaat zorgen, maar ook hij heeft het daar liever niet al te uitgebreid over. ‘Wellicht heeft klimaatverandering iets te maken met deze brand, ik zou daar wel op durven wedden, maar ik ben geen expert.’
In Fort McMurray is de uitblijvende pijpleiding het gesprek van de dag
De burgemeester wijt het verdwijnen en wegblijven van zijn burgers vooral aan de olieprijs, die vanaf de tweede helft van 2014 begon te dalen. Alleen als er nieuwe pijpleidingen komen om de ruwe olie gemakkelijker naar binnen- en buitenland te transporteren, stelt hij, kan de economie weer opbloeien. Als de geplande uitbreiding van de zogenaamde Trans Mountain-pijpleiding naar British Columbia doorgaat, zou de export van olie uit de bitumenzanden kunnen verdrievoudigen.
Hoewel de regering van premier Justin Trudeau eind 2016 haar goedkeuring gaf aan de uitbreidingsplannen voor de pijpleiding en het omstreden project in 2018 redde door het zelf op te kopen, is er in Alberta weinig vertrouwen dat de bouw ervan onder Trudeau werkelijk doorgang zal vinden. Door het zwalkende klimaatbeleid tijdens Trudeaus eerste termijn en zijn neiging iedereen te vriend te willen houden, weet niemand nog waar hij voor staat.
In Fort McMurray is de uitblijvende pijpleiding het gesprek van de dag, de grote frustratie van de mensen. De Fort McMurrianen geloven dat de pijpleiding het enige is wat hun banen en huizenwaarde kan redden. Bovendien, zeggen ze, moet Canada nu olie importeren uit schurkenstaten. De openlijk homoseksuele pro-olie-activist Robbie Picard is een van degenen die zich nadrukkelijk inzet voor de pijpleiding.
Hoe schoon is Canadese olie?
‘In Saudi Arabia if you’re a lesbian YOU DIE! Why are we getting our oil from countries that don’t think lesbians are hot?!’
In de zomer van 2016 wierp Robbie Picard een steen in de vijver door op Facebook deze tekst te posten, met een plaatje erbij van twee sexy zoenende vrouwen. Canada importeert flinke hoeveelheden Saoedische olie: in 2018 voor wel 2,7 miljard dollar. Net als Nederland; wij kochten in dat jaar voor 1 miljard dollar aan olie bij de Saoedi’s. Picard en andere Fort McMurrianen worden er woest van: waarom wordt er niet gekozen voor de ‘ethische’ Canadese olie?
Door deze industrie komt het ‘beschaafde’ Canada per capita uit in de top-5 van milieuvervuilende landen
Het antwoord op Picards vraag zit ‘m zeker niet alleen in pijpleidingen. Saoedi-Arabië biedt een lichtere vorm van olie, die je veel makkelijker kunt winnen en verwerken. Een goedkoper én beter product. Voor de zware, onconventionele olie uit de bitumenzanden is hoge korting bij de verkoop noodzakelijk om het aantrekkelijk te maken. Canadese olie draait op overheidssubsidies. Dat ‘ons’ Shell zich in 2017 terugtrok uit de Albertaanse bitumenzanden had meer te maken met die dubieuze rendabiliteit dan met enig moreel besef.
Voor de Fort McMurrianen voelt het alsof hun bestaanszekerheid van alle kanten wordt aangevallen, van Saoedi’s tot milieuactivisten en van progressieve politici tot de internationale media. ‘We hebben er genoeg van om altijd onder een microscoop te liggen, terwijl onze industrie de schoonste ter wereld is,’ zegt Picard.
In werkelijkheid valt die properheid tegen. Ondanks de moeite die oliemaatschappijen in Canada doen om milieuvriendelijker te werken, is de uitstoot per vat olie uit de bitumenzanden nog altijd ruim het dubbele van oliewinning op andere Noord-Amerikaanse plekken. Mede door deze industrie komt het ‘beschaafde’ Canada per capita uit in de top-5 van milieuvervuilende landen.
Laf, kwaadaardig of realistisch?
Het ‘ethische olie’-verhaal waar Picard en andere Albertanen op hameren, houdt voor mij geen stand. Hoe meer ik zie, lees en hoor, hoe duidelijker het wordt dat de Canadese olie-industrie onhoudbaar is. Maar zien ze dat hier in de regio Wood Buffalo ook zo? Zijn ze bezig met diversificatie van de economie, bereiden ze zich voor op een toekomst zonder fossiele brandstoffen? Ik spreek erover met Kevin Weidlich, directeur van de Wood Buffalo Development Corporation, een onderneming die grotendeels door de gemeente wordt gefinancierd en zich helemaal richt op het economisch sterker maken van Fort McMurray en omgeving.
Weidlich vertelt me uitgebreid over verschillende technologieën die de oliebedrijven gebruiken of ontwikkelen om minder milieubelastend te zijn, zoals het hergebruiken van water en het afvangen van koolstof. ‘De manier waarop zij hier olie uit het zand halen, kan elders ook gebruikt worden om olie op te ruimen bij een lek.’
Het duurt even voordat het tot me doordringt: de diversificatie die Weidlich voor ogen heeft, is geheel gebaseerd op het in stand houden van de huidige industrie. Die krijgt er via de verkoop van technologieën die bedoeld zijn om de schade te beperken - en die ontwikkeld zijn op kosten van de overheid - extra inkomstenbronnen bij.
‘Hoe zit het met plannen voor andere industrieën, of andere vormen van energie?’ vraag ik. Weidlich noemt een zonnepark dat in aanbouw is in het gehucht Fort Chipewyan, zo’n 280 kilometer ten noorden van Fort Mac.
Maar dat is het dan ook. Een voornemen om de olieproductie te minderen is er niet. ‘De mensen hier begrijpen wel dat minder CO2-uitstoot gewenst is, maar de realiteit is dat we hier op een van de grootste oliereserves zitten. There is a desire to use the wealth that’s there,’ aldus Weidlich. Mocht de behoefte aan olie als brandstof gaan afnemen, zegt hij, dan zijn er altijd nog de duizenden producten die van olie worden gemaakt, van verf tot zonnebrillen.
We kunnen de Canadese strategie om te blijven doorgaan met pompen ‘laf’ noemen of zelfs ‘kwaadaardig’, maar Weidlich noemt het ‘realistisch’.
‘I told Leonardo DiCaprio to fuck off,’ is een van de eerste dingen die Adam zegt
Het feit is, zoals de Fort McMurrianen graag benadrukken, dat de wereldwijde vraag naar olie de laatste tien jaar niet is afgenomen. Sterker nog, deze is zelfs licht gestegen. Die vraag, in combinatie met de uitputting van reguliere oliebronnen, maakt onconventionele bronnen zoals de bitumenzanden alleen maar aantrekkelijker, aldus de oliebedrijven en de politici wier campagnes zij sponsoren. Zolang iedereen medeplichtig blijft, kan Alberta gemakkelijk haar geweten zuiveren: als jullie olie zo vreselijk vinden, houd dan op het te kopen.
Maar medeplichtigheid is lang niet altijd een keuze. Dat blijkt uit de verhalen van inheemse Canadezen. Zoals Allan Adam, de chief van de Athabasca Fort Chipewyan First Nation, die lang bekend stond om zijn activisme tegen de olie-industrie, zij aan zij met Leonardo diCaprio.
Geld binnenharken om weg te kunnen
Ik ontmoet Allan Adam aan de oever van de Athabascarivier, die via Fort Mac verder naar het noorden stroomt. De chief is vandaag voor zaken vanuit Fort Chipewyan afgedaald naar Fort McMurray, maar hij heeft eerst nog wel tijd voor een interview. Hij ziet er zachtaardig uit, met zijn lange bijeengebonden haar, vriendelijke blik en voorzichtige glimlach.
‘I told Leonardo DiCaprio to fuck off,’ is een van de eerste dingen die hij tegen me zegt, zonder woede. Niet omdat DiCaprio met zijn luxueuze leefstijl hypocriet zou zijn, zoals de Fort McMurrianen de filmster verwijten, maar omdat DiCaprio hem vroeg of hij in The Revenant wilde spelen. Adam had geen behoefte aan roem, hij wilde zich blijven inzetten voor zijn gemeenschap. Toch heeft hij last van een knagend geweten.
In september 2018 ging Adam namelijk akkoord met een nieuwe oliemijn in het leefgebied van zijn volk. De Teck Mine zal uitgegraven worden op slechts 25 kilometer afstand van het beschermde Wood Buffalo National Park. De zegen van de chief kwam voor veel buitenstaanders als een onaangename verrassing. De rampzalige milieu-impact van de mijn werd zelfs door de Albertaanse energie-toezichthouder (die desondanks toestemming gaf voor het project) erkend. Wat bezielde Allan Adam?
De charismatische chief is moegestreden. Na onze afspraak gaat hij golfen met olie-CEO’s
‘You’re darn right it hurt me’, zegt hij. ‘Ik wilde het niet doen. Ik wilde blijven vechten.’ Maar omdat alle andere chiefs in de omgeving al ‘ja’ hadden gezegd, raadde zijn gemeenschap hem aan ook akkoord te gaan, zodat ze in elk geval konden meepraten. ‘Er was geen manier om het tegen te houden; dat zouden we hebben verloren. In het verleden hebben we al meer dan een miljoen dollar uitgegeven aan rechtszaken. Elke keer verloren we. De overheid van Alberta heeft altijd ingestemd met wat de industrie wil.’
Adams verhaal wordt bevestigd door ecoloog Dr. Kevin Timoney, die – ondanks tegenwerking van industrie en overheid – al sinds de jaren negentig de miserabele staat van de natuur in dit gebied onderzoekt. First Nations hier hebben geen keuze, benadrukt hij. De traditionele leefwijze van jagen en verzamelen is vrijwel onmogelijk geworden door het sterven en wegtrekken van dieren, en andere inkomstenbronnen blijven uit. Timoney: ‘Als je niet tekent, val je overal buiten. Een gemeenschap die dat doet, wordt arm en marginaal.’
De olie-industrie verwoest de leefomgeving van de First Nations in de regio, maar deelt ook contracten uit, zorgt dat er jeugdcentra kunnen worden gebouwd, en bejaardentehuizen. Daardoor wordt elke kritiek van de oorspronkelijke bewoners op voorhand tandeloos, en kunnen de mensen in Fort Mac zeggen: kijk dan toch, iedereen profiteert.
De charismatische chief is moegestreden. Na onze afspraak gaat hij golfen met olie-CEO’s die beloofd hebben geld te steken in onderwijs aan First Nations-jongeren. Over de impact van de nieuwe mijn maakt hij zich geen illusies: ‘Tegen 2042 zullen wij vluchtelingen zijn binnen ons eigen land.’ Maar, hoopt hij, tegen die tijd hebben ze dan wel genoeg geld binnengeharkt om elders naartoe te trekken.
Toen Greta Thunberg naar Wood Buffalo kwam
In oktober 2019 mocht chief Adam zijn beweegredenen herhalen tegen Greta Thunberg. Enkele dagen voor de Canadese verkiezingen waarbij Trudeau opnieuw – op het nippertje – tot premier werd verkozen, bezocht de klimaatactiviste de regio Wood Buffalo, stilletjes. De chief waardeerde het bezoek en uitte in de Canadese media zijn steun voor Thunberg: ‘Er was een kleine jongedame uit Europa voor nodig om op te staan tegen Canada en de Verenigde Staten; om tegen hen te zeggen: jullie uitstoot van broeikasgassen is catastrofaal voor heel de mensheid.’
Vlak voordat ze naar Fort Mac kwam, ging Thunberg naar de hoofdstad van Alberta: Edmonton. Dit bezoek verliep minder geruisloos; het was aangekondigd dat ze er een speech zou geven. Een graffitikunstenaar eerde haar komst met een muurschildering, terwijl een konvooi van zo’n vijftig trucks van olie-industrie-supporters (sommige met ‘I <3 Oil & Gas’ erop) naar de hoofdstad reed voor ‘een tegengeluid’.
Peilingen bevestigen het: zelfs in oil country blijkt klimaatontkenning een minderheidspositie geworden
Enkele dagen later was de muurschildering volledig beklad. Een van de vandalen vatte het sentiment van velen in de provincie kernachtig samen: ‘This is oil country. Mijn vader werkte in de olie-industrie. We hebben hier geen behoefte aan buitenlanders die ons komen vertellen hoe we onze zaken moeten regelen en hoe we brood op de plank moeten krijgen.’
Toch is er ook in oil country iets aan het verschuiven. Het ‘tegengeluid’ van de tientallen trucks was een fluistering vergeleken bij de juichende aanhang die de klimaatactiviste op de been kreeg: duizenden mensen, volgens Canadese media het grootste protest dat Edmonton ooit zag.
Peilingen bevestigen het: zelfs in oil country blijkt klimaatontkenning een minderheidspositie geworden: in 2018 erkende 54% van de Albertanen de menselijke invloed op klimaatverandering. Een ruime meerderheid van 63% gaf aan de overgang naar een ‘clean energy economy’ hoge prioriteit te geven.
Ook in Fort McMurray tref ik nauwelijks nog volledige ontkenners. Voor zover er nog ontkend wordt, lijkt dat eerder een baldadige houding – een manier om te laten zien bij welke club je hoort – dan een overtuiging.
Zo post Garry - de voormalige baas van oliewerker Ben - een plaatje op Facebook dat milieu-activisten en Greta Thunberg belachelijk maakt: ‘just give us your money or we’ll make the little girl cry again!’. Ik stuur hem een appje.
Afkicken van een olieverslaving
De eerste fase van het afkomen van een verslaving is uit de ontkenning geraken. Zelfs in het hart van de Canadese olie-industrie lijken de inwoners daar nu aanbeland.
Afkicken is een tweede. Het gaat om onze kinderen, zeggen milieuactivisten, we kunnen hen niet opzadelen met een onleefbare wereld. Maar de mensen uit Fort Mac en Fort Chip gaat het ook om hun kinderen: die willen ze een fijn huis kunnen geven en een goede opleiding.
Zelf profiteren zolang het nog kan en zo min mogelijk hoeven veranderen, dat zijn overal verleidelijke impulsen
Zolang politici als Trudeau geen duidelijke keuzes durven te maken en geen alternatieven bieden voor hun huidige banen, kunnen we van de Fort McMurrianen niet verwachten dat ze zich tegen de olie-industrie keren. En zolang wij grootverbruikers blijven van fossiele brandstoffen, kunnen we niet verwachten dat Albertanen inzien dat olie haar langste tijd gehad heeft.
Zelf profiteren zolang het nog kan en zo min mogelijk hoeven veranderen, dat zijn overal verleidelijke impulsen. De enige manier om daaruit te komen is door de ecologische en humanitaire schade die fossiele brandstoffen aanrichten te vertalen naar een economische prijs. Alleen als we af kunnen spreken die werkelijke prijs te gaan betalen, kan een wereld waarin we miljarden olievaten in de grond laten zitten de ‘realistische’ wereld worden.
Of dat gaat lukken is vooralsnog onbeslist. ‘Heb je hoop voor de toekomst?’ vraag ik ecoloog Kevin Timoney. ‘Jawel,’ zegt hij, ‘maar alleen omdat ik in de natuur geloof. De mensheid gaat een donkere toekomst tegemoet. Sommige culturen zullen wellicht uitsterven, en misschien is dat zo erg nog niet. Misschien zal de cultuur die zo zwaar leunt op fossiele brandstoffen verloren gaan. Ik hoop dat er dan andere culturen op de voorgrond zullen treden, om de weg te wijzen naar een nieuwe levensstijl.’
Meer lezen?
Waarom we nú kernenergie nodig hebben (en over 50 jaar misschien niet meer) Over tien jaar moeten alle kolencentrales in Nederland dicht zijn, maar met zon- en windenergie alleen houden we geen stabiel elektriciteitsnet in de lucht. Daarom is kernenergie harder nodig dan ooit.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!