Over een paar maanden krijgt Nederland een nieuw gemiddeld klimaat, gebaseerd op het weer tussen 1991 en 2020. Een voorheen zeer warme zomer is dan officieel niet meer afwijkend. Dreigen we daarmee het abnormale niet te normaliseren? 

Dat was een van de gespreksonderwerpen onder dat ik vorige maand publiceerde over droger wordende Nederlandse zomers. 

We kwamen op het shifting baseline syndrome: hoe we continu vergeten wat ‘normaal’ is, en daardoor veranderingen niet goed waarnemen. Dat speelt in elk klimaatverhaal, aangezien de huidige opwarming al zo’n anderhalve eeuw in de maak is.

Maar als het gaat over droogteproblematiek moeten we nog veel verder terugkijken – op zoek naar het laatste moment dat de natuurlijke waterhuishouding grotendeels in balans was, en Nederland fungeerde als één grote droogtebuffer: het jaar 1500 voor Christus.

Daar valt een belangrijke les uit te trekken: we hebben vele eeuwen met man en macht gewerkt om Nederland zo droog mogelijk te maken. Beken zijn rechtgetrokken, het immer vochtige hoogveen is bijna volledig verdwenen, en op veel plaatsen is de bodem meters ingezakt en een natuurlijke waterafvoer sowieso niet meer mogelijk. 

Nu het door klimaatverandering ‘s zomers te droog is, kunnen we niet met een paar kleine maatregeltjes de waterbalans herstellen – we zullen opnieuw veel moeite moeten doen.

In deze update: een bloemlezing van de prikkelendste inzichten uit dat gesprek. Kijk vooral zelf nog even in de als je alles wilt teruglezen.

1. Droogte in nat Nederland is verwarrend (en dat maal drie) 

Droger en natter

2020 heeft een verwarrende zomer. De droogste start ooit, gevolgd door een flinke lading buien. Dat past in een patroon: door hogere temperaturen neemt de verdamping toe, waardoor onze zomers langzaam steeds droger worden. Maar de totale hoeveelheid neerslag neemt voorlopig niet af – en valt wel steeds vaker in één klap. 

Zo is het aantal zomerse stortbuien in de afgelopen veertig jaar verdubbeld. En juist die stortbuien veroorzaken wateroverlast. Zo kun je dus zeggen dat onze zomers

Bomen vs. bossen

Klassieke akkerbouw kan droogte verergeren door het besproeien van gewassen, waardoor grondwaterstanden dalen. Zijn een alternatief? Die hebben geen irrigatie nodig.

De Wageningse plantecoloog Juul Limpens

Op grote schaal stimuleert bos de regencyclus, zoals in de Amazone. Maar in een al uitgedroogde situatie kan de aanplant van plukjes bos juist averechts uitpakken, legt Limpens uit – omdat bomen veel dorst hebben, en dus net als intensieve akkerbouw de grondwaterstanden rond kwetsbare natuur verder kunnen verlagen.

Minder grutto’s, maar wel goed op gewicht

De hoeveelheid grutto’s is in vijftig jaar tijd en dat komt Je verwacht dus dat de recorddroge lente dit jaar extra hard is aangekomen. Dan zitten de wormen namelijk dieper, en zijn er voor jonge grutto’s geen waterplassen met muggenlarven te vinden.

zegt weidevogelonderzoeker Jos Hooijmeijer van de Rijksuniversiteit Groningen: de jongen die hij dit jaar woog, waren juist zwaarder dan normaal. En de volwassen grutto’s vertrokken op tijd aan hun calorieslurpende terugvlucht naar Afrika.

2. Wat nu heet heet, heet binnenkort normaal

De bossen en de grutto’s laten zien: in de complexe buitenwereld speelt altijd meer mee. Dat geldt net zo goed voor de vraag: is het droog? 

Die kun je niet simpelweg beantwoorden met een verwijzing naar het actuele neerslagtekort Beleving speelt ook mee. En daar wordt het nog veel complexer...

Als je niet vindt dat iets afwijkt, zul je het ook niet zien als een probleem – en weinig noodzaak ervaren om over oplossingen na te denken. Denk aan de fervente ontkenner van klimaatverandering, die vanuit die beleving doorgaans ook niet van plan is de uitstoot te verlagen.

Jan van Poppel, correspondent Verduurzaming, We vinden het deze jaren droog, omdat het afwijkt van het gemiddelde. Maar, vraagt Jan zich af, wat betekent dat voor de definitie van onze huidige droogte over tien jaar, ‘wanneer er mogelijk meer droogtes geweest zijn. Wordt dit jaar dan automatisch ‘“minder droog”?’

Dat is een actuele vraag, omdat er over een paar maanden iets opmerkelijks staat te gebeuren:

Het officiële Nederlandse klimaat is nu het gemiddelde van alle weermetingen tussen 1981 en 2010. Vanaf 1 januari verschuift dit: dan is het berekend op basis van alle waarnemingen tussen 1991 en 2020.

Die verschuiving lijkt een mooie kans om veranderingen in de afgelopen tien jaar te beoordelen: zijn stortbuien toegenomen? Is de netto zomerneerslag wellicht iets afgenomen? Worden de winters inderdaad steeds natter?

Als we in het nieuwe jaar eindelijk weer eens een weekje kunnen schaatsen op natuurijs, spreken ze van een ‘koude winter’ – omdat die wordt vergeleken met het al opgewarmde klimaat

Maar het heeft ook een problematische kant – als je het tenminste belangrijk vindt dat we feeling houden met de totale omvang van door mensen veroorzaakte klimaatverandering. Door op te schuiven naar een 21ste-eeuws referentiepunt, moffelen we een groot deel van de klimaatverandering feitelijk onder het tapijt.

Binnen de wetenschappelijke wereld is het niet zo’n probleem. Daar snapt iedereen dat je klimaatverandering moet blijven afmeten aan het punt dat de CO2-concentratie substantieel begon te stijgen, ergens rond het jaar 1900.

In de Nederlandse huiskamers is dat een ander verhaal. Daar volgen we nieuwsmedia die het actuele KNMI-gemiddelde als uitgangspunt nemen. Als we in het nieuwe jaar eindelijk weer eens een weekje kunnen schaatsen op natuurijs, spreken ze van een ‘koude winter’ – omdat die wordt vergeleken met het al opgewarmde klimaat. Als gevolg klagen we dan collectief over de kou, in plaats van over onze torenhoge CO2-uitstoot: de afwijking is normaal geworden.

3. Het normaal verschuift: niemand herinnert zich dat Nederland krioelde van de wilde zalm 

Niet alleen het ijkpunt van het KNMI verschuift, maar ook onze persoonlijke beleving. Ik heb er zelf ook last van: ik vind het wel meevallen omdat ik de zomer van 2018 nog vers in mijn herinnering heb, terwijl mijn beeld van ‘de zomers van vroeger’ langzaam vervaagt.

In de wetenschappelijke literatuur wordt dit het genoemd, het geleidelijk en ongezien opschuiven van het normaal – de totale omvang van problemen verhullend, daarmee knagend aan het draagvlak om die problemen op te lossen.

Deze shifting baselines spelen misschien het sterkst in de ecologie. Eind juli verscheen een over trekkende riviervissen, zoals de zalm, steur, zeeforel, paling en het piepkleine stekelbaarsje, dat je je misschien herinnert uit je schepnetje langs de sloot, vroeger.

Wereldwijd is sinds 1970 meer dan driekwart van deze tussen zout en zoet water trekkende vissen verdwenen. In Europa gaat het nog harder: 93 procent is weg. Vervuiling en klimaatverandering spelen een rol, maar de grootste oorzaak zijn

Het is praktisch een uitstervingsgolf, maar we hebben het er niet eens over. Oorzaak: wie heeft er zicht op ‘hoe het hoort te zijn’? Je palingvissende oudoom? Wie onthoudt zijn anekdotes bij het kerstdiner? Wie vertelt ze door?

De snelle achteruitgang van de riviervissen wordt afgemeten aan de situatie in 1970 – vijftig jaar terug. En inderdaad, de wereld is sindsdien in een stroomversnelling gekomen.

Maar Nederland? Wij bouwden En onze delta was ook in 1933 al onherkenbaar veranderd. De wilde zalm die wereldwijd hard achteruitgaat, verdween waarschijnlijk al in de zeventiende eeuw uit Nederland, waar toen al druk werd Waar een klein land groot in kan zijn – of beter gezegd:

4. 3.500 jaar geleden was Nederland een grote droogtebuffer, en de vernietiging die volgde herstel je niet met klein werk

Rond 1.500 voor Christus was Nederland op z’n grootst, en dat is geen toeval, die linkt naar Je ziet daar hoe Nederland voor een groot deel bedekt was onder een veenpakket, inclusief huidige meren, en droge zandgronden.

Ook toen hadden we de Rijn en de Maas, en langs de randen de Eems en de Schelde. Die meanderden vrolijk door het land, bouwden zo nu en dan een hoge zandrug waar je heerlijk droog kon wonen – en zorgden ervoor dat water altijd ter beschikking was, en dus vis, vogels en voedingsstoffen.

Vijfhonderd jaar later, rond 1000 voor Christus, begint de menselijke invloed Deltaproporties te bereiken. Eerst ontving het Nederlandse rivierenland een dikke kleilaag, doordat onze ijverige oosterburen besloten het stroomgebied van de Rijn te ontbossen, zodat de hellingen er wegspoelden. Nog eens duizend jaar later waren de Romeinen al flink bezig met bodemdaling tot gevolg.

Rond 1000 voor Christus begint de menselijke invloed Deltaproporties te bereiken

Op grotere afstand van de rivieren en Romeinse kanalen was het rustiger. Regenwater stagneerde er en riet en elzenbos konden steeds hoger opstapelen – tot de veenpakketten meters boven ‘NAP’ uitstaken: hoogveen. Hier groeiden andere bomen en struiken en vooral veel veenmos – een plant die je net als het veen zelf het beste kunt vergelijken met een spons: hoe hoog het pakket ook groeide, het werd nooit (te) droog.

Waarschijnlijk is die kaart nog een onderschatting van de werkelijke oorspronkelijke verspreiding van hoogveen, vertelt Kleinhans – en lag een groot deel van Nederland onder een flink pakket.

Droge en hete zomers zou je ook in dit verleden zeker wel zo nu en dan hebben gehad, beklemtoont paleoklimatoloog Appy Sluijs Maar dan zonder een droge bodem – want die hebben we toch vooral aan onszelf te danken. Hoe? Door het veenpakket af te wateren voor de aanleg van akkers, en later door het letterlijk weg te graven en te verbranden – eeuwenlang – tot het bijna allemaal verdwenen was: de turfwinning.

Het punt dat Kleinhans wilde maken: kijk eens naar die kaart van 1.500 voor Christus. Zo ziet Nederland eruit als je echt een natuurlijke waterbalans nastreeft. We hebben er eindeloos veel werk van gemaakt die situatie kunstmatig te veranderen, eerst met greppels en kanalen, later ook met molens en gemalen en steeds hogere dijken. Want de bodemdaling die deze structurele wateronttrekking heeft veroorzaakt en nog steeds verder veroorzaakt maakte van ons halve land al een polder – natuurlijke afwatering is er niet eens meer

Droogtebuffers klinken dus heel mooi. Maar met wat klein grut in de marge maak je niet ongedaan wat je eerder eeuwenlang met man en macht deed. Eerst maar eens de teloorgang van de laatste restjes stoppen,

5. We hebben veel open vragen, maar ook een olifant in de droogtediscussie

Om te snappen waar we staan, moeten we begrijpen waar we vandaan komen. over het ontstaan van onze waterrijke delta, tot aan de eerste invloeden van de mens. Voor wie zich net als hij wil verdiepen, is de meerdelige reeks ‘Fysische Geografie van Nederland’ een aanrader. 

Waar we vervolgens heen willen is nog een ander verhaal. Er is wel een onderwerp waar je steeds weer op uitkomt, de olifant in de droogtediscussie: ons intensieve landgebruik. Moeten wij met ons piepkleine landoppervlak echt zo nodig ‘s werelds tweede landbouwexporteur zijn, vraagt een ander Correspondentlid – zelfs economisch zijn de argumenten daarvoor zwak.

Een derde voegt toe moeite te hebben met hoe we kwantificeren, zonder de nut en noodzaak te adresseren – en zonder concurrerende schadeposten in euro’s uit te drukken:

Moeten we allemaal onze dakgoten aansluiten op een regenton, vroeg nog een lezer zich af? ‘Alle kleine beetjes helpen’, reageert geograaf van het  ‘Maar je moet niet vergeten dat Nederland voor meer dan 70 procent landbouwgebied is.’

Als we weer een gezonde én een klimaatbestendige waterhuishouding willen in dit land, Maar dan moeten we wel erkennen dat we substantiële stukken land moeten teruggeven aan natuurlijke processen. 

Zolang de regeert, zal de grond voor die noodzakelijke aanpassingen niet beschikbaar komen. En daarmee is de echte discussie over droogte aan de ene kant, en aan de andere, eigenlijk nog niet eens begonnen.

Amper een eeuw geleden stonden we met jong en oud met blote handen het hooi van het land te halen, terwijl we werden geprikt door en wat er verder maar zwaar en oncomfortabel was in het moerassige Nederland. 

Hetzelfde geldt voor dat romantische beeld van het volkomen ongerepte Nederland van 3.500 jaar geleden. Veranderingen gingen veel langzamer dan nu, maar ook toen stond de delta geen seconde stil, om de simpele reden dat ook de natuur nooit in een perfect evenwicht geraakt – en dat is waarschijnlijk maar goed ook.

We kunnen niet terug, en moeten dat ook niet willen. Maar soms zijn er belangrijke lessen te leren uit het verleden. De waterbalans was beter, de ecologische rijkdom een veelvoud. 

Dat kunnen we op een nieuwe manier nastreven: door samen te werken met de natuur, in plaats van deze met hand en tand te bestrijden, en zelf uiteindelijk aan het kortste eind te trekken.

Lees ook:

Waarom onze zomers nu bloedheet zijn (en nog 6 ingrijpende gevolgen van klimaatverandering) Broeikasgassen veroorzaken de opwarming van de aarde. Maar wat zijn daarvan precies de gevolgen? Een overzicht. (Liever luisteren? Ik heb dit verhaal ook ingesproken.) Lees het verhaal van Jelmer