Een kleine zestig jongens en meisjes staan doodstil opgesteld naast een stoffig rugbyveldje, ergens diep in de jungle in het grensgebied tussen Indonesië en Papoea-Nieuw-Guinea. Een man in legeruniform loopt langzaam voor hen langs en kijkt hen één voor één streng in de ogen. Met een dunne stok tikt hij tegen de arm van een jongen van amper tien jaar oud. Die gaat direct nog rechter staan dan hij al stond.

Even verderop ramt een man in een oud voetbalshirtje zijn vuisten in een vast ritme tegen een houten paal. Het getik van zijn knokkels tegen het hout vermengt zich met de uitbundige geluiden van de omliggende wildernis.

Het tafereel is onderdeel van een training van misschien wel de meest primitieve rebellengroep ter wereld: de Free Papua Movement, oftewel de Organisasi Papua Merdeka (OPM). Ze strijden al ruim vijftig jaar tegen Indonesië voor een onafhankelijk West-Papoea, betreuren honderdduizenden doden en zijn hun leven geen moment van de dag zeker.

Wij zijn de eerste journalisten die dit trainingskamp bezoeken, en dat ging niet vanzelf. Los van de moeilijke reis en de erbarmelijke levensomstandigheden worden de rebellen constant opgejaagd door speciale elite-eenheden van het Indonesische leger - en ook de geheime dienst is overal. Dat maakt het voor journalisten om dit trainingskamp te bezoeken.

Dat het toch lukte gaf de mensen in dit uiterst afgelegen deel van de wereld een klein beetje hoop. ‘Als de wereld zou weten wat wij doormaken, hadden ze ons allang geholpen,’ zegt een oude man met een doorgroefd gezicht stellig. ‘West-Papoea is ons land, maar we worden afgeslacht door Indonesië zonder dat we daar iets tegen kunnen doen, en zonder dat iemand het weet.’

Organisasi Papua Merdeka (OPM). Ze strijden al ruim vijftig jaar tegen Indonesië voor een onafhankelijk West-Papoea, betreuren honderdduizenden doden en zijn hun leven geen moment van de dag zeker. Foto’s: Andreas Stahl

Een voormalig Nederlandse kolonie

West-Papoea, gelegen op het westelijke deel van het eiland Nieuw-Guinea, werd in 1962 bezet door Indonesië, kort nadat voormalig kolonisator Nederland was vertrokken. De oorspronkelijke bewoners, de Papoea’s, zagen hoe een gepland referendum over onafhankelijkheid werd gefrustreerd en moesten lijdzaam toezien hoe Indonesië het gebied

Papoea’s die (soms vreedzaam, soms gewapend) tegen de gang van zaken in verzet kwamen, werden aangevallen, gemarteld en vervolgd. Wie het in opdracht van Nederland gecomponeerde zong of de hees, hing een gevangenisstraf boven het hoofd.

De natuurlijke rijkdommen van het land, vooral goud en koper, werden door nauw samenwerkten met de Indonesische overheid en het leger.

Na 52 jaar heeft het conflict tussen de 150.000 en 500.000 Papoea’s het leven gekost, waarvan mogelijk tweeduizend in de afgelopen vijf jaar.

Nu, 52 jaar later, heeft het conflict tussen de 150.000 en 500.000 Papoea’s het leven gekost, waarvan tweeduizend in de afgelopen vijf jaar. Martelingen, bedreigingen en buitengerechtelijke executies zijn aan de orde van de dag, en politieke activisten zitten gevangen in Indonesische cellen.

Speciale elite-eenheden van het Indonesische leger, zoals Kopassus en de antiterrorisme-eenheid Detachment 88, die eerder wreed huishielden in en tijdens het aan de macht komen van zetten hun misdaden voort in West-Papoea, waar ze, zoals zij dat vergoeilijkend noemen, ‘separatisten en terroristen’ bestrijden.

Duizenden Papoea’s zijn op de vlucht geslagen. Ruim vijftienduizend vluchtelingen leven sinds 1984 onder erbarmelijke omstandigheden in het aangrenzende Papoea-Nieuw-Guinea. De VN heeft de over hen eind 2012 overgedragen aan de overheid van Papoea-Nieuw-Guinea, maar die voert haar taken weinig effectief uit.

In de afgelopen decennia zijn er miljoenen migranten vanuit Java en Sumatra overgebracht om de bevolking van West-Papoea overwegend Javaans-Indonesisch te maken. Inmiddels is het aantal migranten de kleine twee miljoen Papoea’s die afgezonderd in buitenwijken en de jungle als tweederangsburgers hun leven slijten.

De armoede in West-Papoea is twee keer zo hoog als in andere delen van Indonesië. AIDS komt bij Papoea’s veertig keer zo vaak voor als bij andere bevolkingsgroepen, Papoea’s krijgen amper (goede) banen, en de kindersterfte ligt bij hen vier tot zes keer zo hoog.

Toch is er buiten West-Papoea vrijwel niemand die iets over de martelgang van de Papoea’s weet. De reden is even simpel als wrang: journalisten, mensenrechtenactivisten en andere voorvechters van openheid zijn niet welkom. Lokale activisten wordt het werken op brute wijze onmogelijk gemaakt.

Illustratie: Momkai

‘We hebben hulp nodig’

De Organisasi Papua Merdeka (OPM) strijdt sinds 1965 voor onafhankelijkheid. Vanuit de jungle voeren ze geregeld aanvallen uit op politieposten en het leger. Maar de groep is slecht bewapend en staat er vrijwel alleen voor.

In een poging de linies te sluiten werden de verschillende Papoeaverzetsgroepen in 2004 onder leiding van commandant Bernhard Mawen gesteld, een 72-jarige rebel die zijn gehele leven doorbracht in de jungle. Mawen is een man van de oude stempel en ziet geen andere oplossing dan de gewapende strijd. Internet en e-mail zijn hem vreemd, en hij verlaat zelden zijn manschappen.

Om de strijd internationaal onder de aandacht te brengen zette Benni Wenda, een activist die in Engeland politiek asiel kreeg, de op. Wenda streeft een oplossing na via diplomatieke weg, dringt bij de Verenigde Naties aan op een herhaling van het gefrustreerde referendum van 1969, en eist openheid van de regio voor internationale waarnemers, journalisten en mensenrechtenactivisten om de misstanden te

In 2012 werd Bernhard Mawen tegen zijn wil opgevolgd door Goliath Tabuni, tot dan toe militair leider in de meest onrustige regio, Puncak Jaya. Mawen houdt vol dat hij nog steeds de werkelijke OPM-opperbevelhebber is, en krijgt daarvoor voornamelijk in de zuidelijke Merauke-regio veel bijval. Opvolger Tabuni beschouwt Mawen echter als de commandant van de zuidelijke OPM-strijdgroepen, die Mawen sinds 1979 leidt.

Naast Mawen zijn er nog ongeveer drie andere min of meer zelfstandig opererende commandanten, al genieten zij veel minder steun. Deze leiderschapproblemen maken het moeilijk om binnen West-Papoea over één OPM te spreken, maar de Papoearebellen vechten wel onder één vlag en met één doel: een onafhankelijk West-Papoea.

‘Toen de Nederlanders hier vertrokken werd ons beloofd dat we onafhankelijk werden, maar dat kwam er nooit van’

In een poging de wereld op de hoogte te stellen van de strijd van de Papoea’s heet Mawen ons welkom in zijn trainingskamp, pal aan de grens met Indonesië. Want juist Nederland moet weten wat zijn volk doorstaat, vindt hij. ‘Toen de Nederlanders hier vertrokken werd ons beloofd dat we onafhankelijk werden, maar dat kwam er nooit van. Nederland heeft ons in de steek gelaten.’

Met een afwezige blik denkt hij terug aan die nog niet eens zo heel lang vervlogen tijd. ‘Wij zijn jullie kinderen, en hebben hulp nodig,’ vervolgt hij dan. ‘Indonesië is bezig om ons allemaal te vermoorden.’

De OPM voert al sinds 1965 vanuit de jungle aanvallen uit op politieposten en het leger. De groep is slecht bewapend en staat er vrijwel alleen voor. Boven: rebel in traditionele kledij. Foto’s: Andreas Stahl

Een idyllisch dorpje in de jungle

Het trainingskamp waar Mawen leiding aan geeft, bestaat uit een stuk of twintig bamboehuisjes op palen tussen weelderige planten en sagobomen. Vanaf de aangrenzende Fly-rivier ziet het kamp eruit als een idyllisch dorpje. Vrouwen slenteren over de stoffige paden, kinderen rennen lachend achter elkaar aan en mannen hangen hun visnetten uit.

’s Avonds komen de muggen, die het leven voor buitenstaanders ondragelijk maken, en ’s ochtends rond een uur of vier begint de eerste haan met het aankondigen van de dag. Maar wat anders is dan in de meeste omliggende dorpen, is dat hier mannen in legeruniform lopen met geweren om hun schouders.

Ze vergezellen de oude Mawen wanneer hij de rivier afvaart om gevluchte Papoea’s in de grensregio uit te leggen dat hij hen de lang gedroomde onafhankelijkheid zal brengen. Trots wordt dan de Morgenster-vlag gehesen en het Papoea-volkslied gezongen (in Indonesië goed voor vijftien jaar celstraf).

Vimeo
Het Hai Tanahku Papua, West-Papoea’s volkslied. Video: Andreas Stahl

Vanuit het kamp trekt vanaf een uur of zes in de morgen een bonte stoet jongens en meisjes naar het hobbelige rugbyveldje aan het uiteinde van het dorp. Daar vinden vier keer per jaar militaire trainingen plaats. Bewapend met stokken marcheren ze uren in de felle zon op aanwijzing van enkele in legerkleding gestoken mannen.

De rekruten komen allemaal uit de Merauke-regio in het zuidoosten van West-Papoea, aan de andere kant van de Fly-rivier. Na een maand keren ze terug naar hun dorpen en steden, om in actie te komen als hun leider daartoe oproept. Dat zal zijn wanneer Mawen voldoende wapens heeft gevonden, legt hij uit.

Want dat is al meer dan vijftig jaar zijn voornaamste probleem: er zijn slechts zestig wapens voor zijn naar eigen zeggen kleine zesduizend tellende strijdgroep, de rest moet noodgedwongen vechten met messen of pijl en boog.

Al dertig jaar klaar om te vechten, zonder wapens

Het gebrek aan wapens is Paulinos Masang (38), een van de commandanten van de zuidoostelijke strijdgroepen, een doorn in het oog. Hij sloot zich in 1985 aan bij de OPM om zijn broer te wreken, die door Indonesische soldaten werd vermoord omdat hij voor de OPM vocht, maar wacht tot op de dag van vandaag op wapens om zijn wens in vervulling te laten gaan.

‘Toen ik hier kwam zei de commandant dat ik geduld moest hebben,’ zegt hij gelaten. ‘Hij zei: “Pas wanneer andere landen ons steunen hebben we genoeg wapens om onze woede te uiten en onze onafhankelijkheid op te eisen. Pas dan vechten we terug.”

Dat was dertig jaar geleden, en nog steeds wachten we. Al die tijd bereid ik me voor op de strijd. Ik ben klaar om te vechten, maar heb dat tot mijn grote woede nog nooit kunnen doen.’

‘De Indonesiërs vermoorden ons. Ze beschieten onze mensen, en verkrachten onze vrouwen. Maar we kunnen er niets tegen doen’

Naast hem zit Marcus Manap (40), een fors gebouwde man met een rossige baard en een kaki legerpet. Hij knikt gefrustreerd. ‘Ik train al twintig jaar, maar heb slechts drie keer tegen de Indonesiërs kunnen vechten,’ zegt hij. ‘Nu leef ik in een van de dorpen langs de rivier. Overdag werk ik in de tuin en ga ik naar de bush om eten te zoeken. Telkens als ik daar ben denk ik aan de woede die ik voel. Ik wil vechten, maar heb geen wapens. Dat is frustrerend en maakt me boos. De Indonesiërs vermoorden ons. Ze beschieten onze mensen, en verkrachten onze vrouwen. Maar we kunnen er niets tegen doen.’

Hij slikt, en vervolgt met hese stem: ‘Mijn eigen broer is door Indonesische soldaten doodgestoken toen hij in 2010 de Morgenster-vlag hees. Ik was in het kamp toen dat gebeurde, maar was machteloos. Dat gevoel is iets wat we allemaal delen, want we weten dat dit soort dingen met heel veel Papoea’s gebeuren.’

Vanuit het kamp trekken vanaf een uur of zes in de morgen jongens en meisjes naar het hobbelige rugbyveldje aan het uiteinde van het dorp. Daar vinden vier keer per jaar militaire trainingen plaats. Foto’s: Andreas Stahl

In afzondering voorbereiden op de onafhankelijkheid

Het trainingskamp werd in 1979 opgericht, maar kwam pas echt tot bloei in 1984, toen vijftienduizend Papoea’s het geweld in Indonesië ontvluchtten. Zesduizend van hen werden door de VN opgevangen in een vluchtelingenkamp in Iowara, midden in de jungle van Papoea-Nieuw-Guinea, maar op voorwaarde dat ze zich niet met politiek inlieten.

Voor negenduizend andere Papoea’s was dit een ondenkbare optie. Zij besloten zich in afzondering van de wereld voor te bereiden op hun onafhankelijkheidsstrijd in het grensgebied tussen Indonesië en Papoea-Nieuw-Guinea. Tot op de dag van vandaag houden zij vast aan hun principes.

Rechten of een paspoort hebben de bewoners niet, en de rivier, hun vis en de sagobomen zijn zwaar vervuild

Het leven in de jungle is zwaar, en de armoede schrijnend. Rechten of een paspoort hebben de bewoners niet, en tot overmaat van ramp zijn de rivier, hun vis en de sagobomen - de voornaamste voedselbronnen van de mensen die langs de rivier leven -, zwaar vervuild door de Ok Tedi-goudmijn, twee dagen varen stroomopwaarts in Papoea-Nieuw-Guinea. Aanspraak op compensatie of andere hulp maken ze niet, vanwege hun stateloosheid.

Toch is er geen inwoner van de dorpen in dit gebied die erover twijfelt de verkeerde keuze te hebben gemaakt. ‘We zijn hier maar om één ding: ons voorbereiden op de strijd voor onafhankelijkheid. In het vluchtelingenkamp vergeet je die strijd,’ legt Vitalis Philemon (31) uit.

Naast hem knikt (21), een pezige jongen met kort pluizig haar, vol overtuiging met hem mee. Pelepus komt uit het nabijgelegen Merauke in West-Papoea, en is naar het kamp afgereisd om te trainen. Ook voor hem is onafhankelijkheid het belangrijkste doel in zijn leven, zegt hij. Maar zijn dagelijkse leven kenmerkt zich in tegenstelling tot dat van de vluchtelingen door discriminatie, marginalisatie en een sterk gevoel van onveiligheid.

‘Als ik in Merauke de bus pak, moet ik meer betalen dan de Indonesiërs,’ zegt hij boos. ‘Ze schelden ons uit voor aap en beschouwen ons als minderwaardig. ’s Avonds durven we de straat niet op omdat het te gevaarlijk is voor Papoea’s. Iedereen heeft wel een vriend die is vermoord, of een familielid, en dat terwijl het ons land is. Dat heeft mij doen besluiten dat ik met de Indonesiërs wil vechten.’

De verhalen die de rebellen vertellen zijn gruwelijk. Papoea’s worden op klaarlichte dag doodgeschoten door leden van de speciale legereenheid Kopassus, hun ogen worden uit de kassen activisten worden vergiftigd in ziekenhuizen die worden gerund door Indonesiërs, mensen verdwijnen, en dorpen worden platgebrand wanneer wordt vermoed dat er OPM-strijders wonen.

Een groep jongens toonde ons een filmpje van een Papoea uit de Punjak Jaya-regio die wordt gemarteld door Kopassus-leden. ‘Zie je wat ze met ons doen?’ riepen ze verontwaardigd. ‘Ze behandelen ons als beesten. Begrijp je nu waarom we niets liever willen dat de Indonesiërs vermoorden? Ik sterf nog liever dan dat ik dit laat gebeuren in mijn eigen land.’

YouTube
Deze video uit 2010 lieten de jongens ons zien.

Een leven vol honger, ziekte en angst

Junior Kyteman (19), een van de rekruten in het kamp, is bijna klaar met de training en keert binnenkort terug naar West-Papoea, waar hij naar eigen zeggen ongeduldig zal wachten tot hij het bevel krijgt om te vechten.

Ik vraag hem of hij enige kans denkt te maken tegen het Indonesische leger, dat veel beter getraind is en over moderne wapens beschikt. ‘Als ik sterf, is het voor mijn land,’ antwoordt hij koel. Na een korte pauze vervolgt hij minder zelfverzekerd: ‘Er is geen andere optie dan de gewapende strijd, omdat de Indonesiërs naar niets anders luisteren. Een vreedzame oplossing bestaat niet, hoe graag ik dat ook zou willen.’

Even verderop loopt een jongen van nog geen tien jaar oud met een strak gezicht naar het rugbyveldje. Hij heeft een stok in zijn linkerhand die hij langzaam achter zich aansleept. Kyteman knikt hem aarzelend toe, en peutert verlegen aan zijn slipper.

‘Het leven in het kamp is zwaar,’ zegt hij wanneer de jongen uit het zicht is verdwenen. ‘We krijgen van niemand steun. Als de rivier buiten haar oevers treedt, verdwijnen onze tuinen en lijden we honger. Mensen worden ziek, er is niet genoeg schoon drinkwater en we zijn bang. Als we de rivier oversteken om eten te kopen in de stad is er Kopassus. Ze bewaken de palmolieplantages die daar zijn en willen ons vermoorden,’ vervolgt hij met zijn blik op zijn voeten gericht.

‘Er is geen andere optie dan de gewapende strijd omdat de Indonesiërs naar niets anders luisteren’

‘In Indonesië gebruiken we een andere naam omdat ze weten dat we voor de OPM vechten. Als we door de straten lopen moeten we altijd vluchten als we hen zien, want ze doden mensen en laten hen verdwijnen. Dat doen ze op allerlei manieren. Twee jongens uit mijn dorp, Elias en Tommy, staken in 2012 de rivier over om eten te kopen in Indonesië toen het water hier steeg. Ze werden vermoord door Kopassus. Hun lichamen werden in de jungle achtergelaten.’

‘Als we niet op tijd aan wapens komen zullen we op onze eigen traditionele manier vechten. Met pijl en boog en messen.’ Foto’s: Andreas Stahl

Strijden zullen we, desnoods met pijl en boog

De oude Bernhard Mawen tuurt somber over het water van de aan zijn hut grenzende Fly-rivier. Hij komt kalm en beheerst over, maar een verstikkende woede maakt zich van zijn woorden meester wanneer hij begint te spreken.

Als er jonge jongens moeten sterven voor de onafhankelijkheid, dan is dat een offer dat het waard is om te brengen, vindt hij. Ook al maken zijn manschappen geen schijn van kans.

‘We hebben beloofd dat we zullen vechten en sterven voor ons land,’ zegt hij zo zacht dat het amper is te verstaan. ‘Als er daarbij heel veel mensen zullen sterven, dan is dat onze keuze.’

Hij zucht, staart met zijn felle blik naar de weelderige jungle aan de overkant van de rivier, en zegt dan: ‘Als we niet op tijd aan wapens komen, zullen we op onze eigen traditionele manier vechten. Met pijl en boog en messen. Daar bereiden we ons nu op voor. In 2015 zullen we onze onafhankelijkheidsstrijd beginnen, ook als dit zal uitmonden in een bloedbad. Want er is geen andere optie.’

Dit verhaal is mede mogelijk gemaakt dankzij steun van het Postcode Loterij Fonds voor journalisten.

Dagboekfragmenten en foto’s van de reis door de jungle Tijdens mijn reis door de jungle hield ik ook een dagboek bij. Fragmenten daarvan publiceer ik deze dagen één voor één in mijn tuin. Mocht je geïnteresseerd zijn in hoe de dagen in de jungle eruitzagen, dan kun je deze fragmenten er op naslaan. Lees het hier.


Oprotten naar een land dat niet bestaat Tilly Kaisiepo, dochter van een strijder voor Papoea’s onafhankelijkheid van Indonesië, kwam onlangs terecht in een demonstratie tegen het VN-onderzoek naar Zwarte Piet. Demonstranten schreeuwden dat ze terug moest naar haar eigen land. Een land dat mede dankzij Nederland nog altijd niet bestaat. Lees hier het artikel van Joris van Casteren terug. De president van Papoea woont al veertig jaar in Apeldoorn Hij rekende op het presidentieel paleis in een vrij Papoea, het werd een stille straat in Apeldoorn. Toch geeft Bernhard Th. W. Kaisiepo, telg uit een roemrucht Papoea-geslacht, de strijd voor een onafhankelijk Papoea niet op. ‘Nederland is laf, het is één grote doofpot.’ Lees hier het artikel van Joris van Casteren terug.