Ze kermt. Eerst zacht, dan dwingend, dan op volume horen-en-zien-vergaan-je: ‘Oh nee. Oh nee… OH NEEEE!’

De eerste keer dat het gebeurt schrik ik me de tering, volgens mij maak ik er zelfs geluid bij. Wat gebeurt hier? Een paar seconden geleden zaten we nog lekker te kliederen in dit atelier, mijn lief, ik en zes vrouwen van middelbare leeftijd die allemaal Irma heten.

We komen tot de laatste lockdown elke dinsdagavond samen om te tekenen, schilderen en onze thee uren na het inschenken ervan steenkoud terug te vinden, want we zaten zo lekker te tekenen en te schilderen. 

Onze docent is er ook altijd bij. Of beter noem ik hem ‘mentor’, want als je hem om technische tips vraagt, zegt hij, zijn ogen goedkeurend dichtknijpend: ‘Ga dat spel maar spelen.’ Of: ‘Het werk is klaar wanneer de stemmen in je hoofd verstommen.’

De mentor is zelf kunstenaar en een goede ook, dus mijn hart groeit wanneer hij me prijst voor het mixen van een tint grijs die je alleen krijgt door rood, geel, blauw en hoop van zegen in de juiste verhoudingen met elkaar te mengen: ‘Dit zou een eindexamengrijs zijn, op de academie.’ Een pleister op de wonde van mijn absolute gebrek aan schildertalent.

Werp het hele doek maar de prullenbak in

Afijn, we zaten daar dus rustig te werken – mijn lief was bezig aan een tableau van een Libanees straattafereel dat zo goed zou lukken dat zijn moeder het later in de woonkamer zou ophangen. (En heb je een Surinaamse weleens iets, vol overtuiging, alsof je haar persoonlijk grieft met alleen al het idee ervan, lé-liiiijk horen noemen? Dat was mijn moeder, toen ik haar mijn paarse portret van een rapper liet zien.)

Afijn, afijn, wij schilderen dat dus en de rest van de zaal kwast op het gemakje zonsondergangen, als achter in het atelier plots de wereld vergaat.

‘OH NEE. Ver-schrikkelijk! Wat doe ik?! Nou kan ik dus he-le-maal opnieuw beginnen.’

Irma achter in het atelier – ze draagt altijd een schort over haar kleren heen, tegen de verfspatten, maar daar draagt ze dan weer een sjaaltje overheen – heeft haar schilderij naar eigen zeggen ‘TO-TAAL verpest’.

Wat zegt hij? Geel? Ze had het over die vréselijke blauwe penseelstreek daar boven in het doek!

Wat heeft ze in godsnaam gedaan?! De mentor snelt naar haar toe. Met zijn vingers om zijn kin gevouwen inspecteert hij bezorgd haar werk, grasveld op een zonnige dag. Dan sust hij: ‘Oh, maar het is helemaal niet erg dat je wat meer geel hebt gebruikt dan op de foto te zien was.’

Irma slingert haar hoofd abrupt richting mentor. Wat zegt hij? Geel? Ze had het over die vréselijke blauwe penseelstreek daar boven in het doek! Maar alles is ook nog te geel, dus? Kijk, dat is nou altijd haar probleem. Ze ziet het gewoon niet. Eigenlijk hè, eigenlijk kan dit hele doek nu gewoon in de prullenbak.

Dit zijn overigens haar woorden – en uitsluitend die van haar. Ze kreeg bij ons thuis daarom al snel de bijnaam ‘De Vrouw Die Niks Kan’. Niet dat ze niks kan; ze is virtuoos.

Existentiële twijfel over volmaakte plaatjes

Want De Vrouw Die Niks Kan schetst met gemak, zet verhoudingen uit het hoofd perfect kloppend op papier, zou een eindexamengrijs kunnen mengen met haar ogen dicht, knoeit nooit op haar schort en ook niet op de sjaal over haar schort. Wie langs haar kunst wandelt in de werkplaats, houdt steevast de pas in om even te kijken en te knikken.

Ze schildert nagenoeg fotorealistisch en dat valt op, tussen de vrouw die altijd met wasco bibberige uilen tekent en mij, verf in mijn haar, verf in mijn mond, verf op de telefoon waar het voorbeeld op stond. Wat was ik ook alweer aan het schilderen? Kan confetti het nog redden? Snel strooien maar, nu het nog nat is.

Zo niet De Vrouw Die Niks Kan en haar dikke talent, dat ze overigens inzet om de saaist mogelijke dingen mee te schilderen. Een bonbon op een spiegel. Een eierdopje. De schutting in haar achtertuin. Haar werk mag vooral niet te schreeuwerig zijn, meent ze en dat meent ze.

Waarom haalt De Vrouw Die Niks Kan zichzelf steeds naar beneden?

Toen ze haar nieuwste project aankondigde, het naschilderen van een stuk stof over een schildersezel gedrapeerd, kwam de mentor aan met een rol neonroze lycra. De Vrouw Die Niks Kan lachte hem in zijn gezicht uit, wapperde afwijzend met haar hand. Het idee alleen al! Roze! Idioot! Voor haar geluk had ze zelf twee lapjes meegenomen van huis: verwassen beige en gedempt saliegroen. 

En God weet dat ze die schitterend gaat naschilderen. Dus waarom haalt De Vrouw Die Niks Kan zichzelf steeds naar beneden? Bij die eerste keer ‘oh nee’ voelde ik nog met haar mee, maar de luide, existentiële twijfel over haar volmaakte plaatjes bleek wekelijks terugkerend.

Geef je haar een compliment over haar kunst, dan zegt ze: ‘Oh ja, echt? Ik vind het zelf nog een beetje matig/onaf/saai/plat/amateuristisch’ (doorhalen wat niet van toepassing is, want zijzelf zal het niet doen). Ook gebruikt ze te weinig verf ‘vanwege haar zuinige, Zeeuwse inborst’ en koopt ze steevast de verkeerde doeken ‘terwijl ze intussen toch beter zou moeten weten’.

Halverwege haar schilderijen wil het altijd nog wel. Dan zegt ze na een blik op haar werk: ‘het kijkt wel lekker weg’, of: ‘ik ben fan van leuke plaatjes’. Maar zodra die plaatjes af dreigen te komen, klinken steevast diepe zuchten en ‘wáárdeloos, dit’ door het atelier. 

Haar zelfbeklag is geen valse bescheidenheid

Ik verdacht De Vrouw Die Niks Kan in eerste instantie van valse bescheidenheid. Of erger nog: van het uitlokken van complimenten door zelfbeklag. Maar na een jaar samen schilderen vol met door haar stellig verworpen lof, viel het waarheidsgetrouw nageschilderde kwartje.

Misschien durft de trots pas wanneer ze alleen is en tegenover niemand kan ontkennen dat het goed is

De ‘oh-nee-fase’ is gewoon onderdeel van haar creatieve proces. Ga dat spel maar spelen, Irma. Want ondanks alle zelfverwijt vertelde ze eens tussen neus en lippen door dat ze haar schilderijen thuis in de hal ophangt als ze klaar zijn. Ik stelde me toen voor hoe hard ze moet schrikken, elke keer dat ze de gang in loopt. Hoe ze vervolgens met haar tot kommetjes gevouwen handen haar ogen afschermt om van de keuken naar de woonkamer te kunnen lopen.

Tot ik haar een keer in haar eentje naar haar werk zie kijken. De rest van de schilders is al naar huis (ze denkt dat ik ook al weg ben, maar ik heb verf uit mijn oor staan wassen op het toilet). En verdomd: ze glimlacht. Misschien durft de trots pas wanneer ze alleen is en tegenover niemand kan ontkennen dat het goed is.

De mentor heeft dat proces sneller doorzien dan ik. Dacht ik eerst nog: waarom help je deze vrouw nou nog verder over de zeik?, intussen zie ik dat zijn commentaar bewust altijd over iets anders gaat dan over datgene waarover ze zelf al klaagt. Hij leidt haar af, van zichzelf. 

De laatste keer dat we elkaar zagen was De Vrouw Die Niks Kan bijna klaar met een schilderij van de kip van een vriendin. Het was mismaakt, alsof ze nooit eerder een kwast had vastgehouden. Gekkenwerk om er überhaupt aan door te werken, zo walgelijk. Dus ik denk dat het inmiddels boven haar bed hangt.

Meer lezen?

Iemand die ik niet ken: Nora, het zusje van Luc Elke maand schrijf ik over een ontmoeting met iemand die ik niet ken. Twee jaar geleden schreef ik een brief aan Luc, het toen pasgeboren eerste kind van mijn beste vriendin. Nu volgt een brief aan zijn nieuwe zusje Nora, over wat het moederschap deed met hun moeder – en met onze vriendschap. Lees de column hier