De friettent werd de frietkraam want het leven gaat door. In de deuropening staat een formica tafel met een pinapparaat, een fooienpot en een prikker voor de bonnetjes. Achter die tafel nemen vrouwe fritura en haar acrylnagels bestellingen op. 

Per minuut schuift ze een stuk of drie ‘smakelijk!’ witte papieren ‘houdoe hè!’ zakken ‘wie was er dan?’ over de tafel richting haar klanten.

Je kunt op drie manieren bestellen: telefonisch, online en ter plekke. Bestel je telefonisch, dan moet je associatief kunnen denken bij het afhalen. Je naam – reizend per telefoonverbinding van jouw mond naar de bonnenschrijver naar de frietbakker naar de zakinpakker naar de balievrouw naar jouw oor – zal namelijk transformeren. Online bestellen en zelf je naam intypen is handiger.

‘Jansen?

Familie Jansen?

Bestelling klaar voor Jansen?

JANSEN?!

Twee keer halvehaanmenu, supertje speciaal, milkshake middel pistache…’

‘Ja! Hier!’

‘Jansen?’

‘Nee, Van de Heuvel, m’n vriendin heeft besteld.’

Het is weer om in de tuin te eten vandaag en weekend bovendien. Friet heeft vanaf het verlaten van het vet een levensduur van zo’n twaalf minuten, dus bij het ophalen en naar huis vervoeren van elke bestelling is haast geboden. Tel daar honger bij op en niemand heeft nog tijd (ik in het bijzonder niet want ik moest met de fiets en dan komt de factor wind-op-je-shaslick er nog bij).

Ik tel veertig medewachters voor het loket, allemaal op afstand van elkaar en van het kot, onnatuurlijk voorovergebogen, de oren gespitst, met een hand het verkeer van de doorgaande weg achter ons afschermend, want… Was dat nou mijn naam? Kan ik… Sta jij ook te wachten? JANSEN?!

Er zijn nog twee of veertien wachtenden voor me als een jongen met een verlegen snorretje, ik stel me zo voor dat hij het wekelijks scheert, ter aanmoediging, naar voren stapt. 

‘Zeg het maar, jongen.’

‘Heb je broodje kipcorn met barbecuesaus?’

‘Nee, wel curry.’

‘Oké, doe maar curry. En een grote friet speciaal alsjeblieft.’

‘Dat was het zo geweest voor je?’

‘Hebben jullie nog meer snacks?’

Naast me rolt iemand zo hard met zijn ogen dat ik even bang ben dat zijn hoofd zal kantelen. De groep wachtenden achter me groeit. Auto’s proberen via de stoep de overvolle parkeerplaats op te rijden omdat ze anders de weg blokkeren en worden volop betoeterd. Een vrouw op links veegt haar snorzweet af met het lijstje in haar hand. 

‘We hebben alle gewone snacks en we hebben overige snacks’

‘We hebben heel veel snacks.’

‘Wat zou je aanraden?’

‘We hebben alle gewone snacks en we hebben overige snacks.’

‘Welke?’

‘Combistick, anonimo, goudklompje...’

‘Wat is een combistick?’

‘Alle standaard snacks op een stokje.’

‘Oh, nee, dankjewel. Wat waren die andere?’

‘Anonimo, goudklompje…’

Om me heen worden pinpassen alvast uit portemonnees gehaald, klaar om te tikken. De man voor me klikt elke tien seconden op de homeknop van zijn telefoon om de tijd te checken. Een meisje schreeuwt naar de auto waar haar vader in zit dat ze nog niet aan de beurt is geweest. Hij verstaat haar niet en wenkt haar naar de auto, waar ze heen loopt om te zeggen dat ze nog niet aan de beurt is geweest – en nu is ze haar plek in de rij kwijt. 

De frietvrouw achter de formica tafel gaat moedig door met opsommen.

‘Misschien vind je het leuk...We hebben nu een voordeelmenu, dat is een goudklompje met friet en drinken voor zeven vijftig.’

‘Wat is een goudklompje?’

‘Soort kipnugget met kaas.’

‘Oh, oké.’

‘Soort kaassoufflé met kip.’

‘Oké, doe maar. En dan de friet dus speciaal.’

‘Zeven vijftig alsjeblieft.’

De jongen trekt een tientje uit zijn broekzak, steekt zijn hand uit, de frietvrouw pakt het geld aan, maar hij laat nog niet los en vraagt:

‘Is die friet dan nog steeds een grote friet?’

‘Het is de friet van het menu. Van het goudklompjemenu, zeg maar.’

‘Is dat een grote friet?’

‘Is een normale friet.’

‘Oké, mag ik het goudklompjemenu dan, maar met een grote friet erbij.’

Ik moet plassen. 

‘Oké, dus één keer goudklompje menu en een grote friet speciaal. Tien vijftig alsjeblieft.’

‘Nee het menu, maar dan als friet een grote friet.’

‘Geen aparte friet?’

‘Nee gewone. Speciaal.’

Het einde lijkt in zicht. Na het goudklompje mag ik zelf bestellen en het idee dat ergens achter in de zaak een sitostick met mijn naam erop dobbert, geeft iets van rust. 

Vier telefonische misverstanden en een toerist die geen Nederlands spreekt maar ook geen Engels waarna een menukaart wordt gehaald zodat hij de dingen kan aanwijzen later, wordt een monsterbestelling op de tafel gezet – vier tassen groot.

Er is nog geen naam geschreeuwd, maar achter in het publiek roept een vrouw met praktisch haar al: ‘Ja, voor ons!’. Toch beweegt ze niet. 

In plaats daarvan duwt ze haar zoontje – hoe oud ben je als je zo hoog bent als een heup, vier? – ze duwt haar zoon van vier richting loket. De verveelde, horlogecheckende, met de platte hand op hun broek tikkende menigte die écht héél no-dig moet plas-sen splijt als de Rode Zee om hem erdoor te laten. 

Alle hongerige hoofden draaien naar links, richting moeder, die dat niet ziet, want ze kijkt verwachtingsvol naar het achterhoofd van haar zoontje, klapt verheugd in haar handen en roept: ‘Goed zo!’ Hij heeft zelfs een pinpas meegekregen.

Het jochie staat voor de tafel. En dan beginnen de frietvrouw en de moeder, op acht meter van elkaar af, met het jongetje tussen hen in, exáct tegelijk dingen naar hem te roepen.

‘Heb je ook een naam?’

‘Hoi, hoe heet je?’

‘Je moet je naam zeggen!’

‘Heb je ook een naam?’

‘Zeg je naam!’

‘Vince.’

‘En heb je ook een achternaam, Vince?’

‘Vince, je ach-ter-naam!’

Vince bevriest. Naar wie moet hij kijken? Wat moet hij zeggen? Wat moeten ze van hem?! 

Hij gooit de pinpas naar de vrouw achter de balie, rent terug richting zijn moeder en klampt zich vast aan haar been. Moeder probeert zijn vingertjes van haar been af te pellen zodat ze zelf de friet kan gaan pakken en merkt in die staat – gebukt, de knokkels wit, de maag leeg – opeens alle andere mensen om haar heen op.

Vince en zijn familie hebben heerlijk hete friet gegeten die avond. Ik weet zeker dat ze drie minuten eerder thuiskwamen dan normaal door de stuwkracht van al die ogen in hun rug.

Lees ook:

Ode aan de lente
Lees dit verhaal van David Van Reybrouck terug