Met Jard heb ik iets eerder afgesproken. De anderen zullen zo wel komen. 

Twee maanden geleden reageerde ze op LinkedIn op over arrogante gymnasiasten en vmbo-leerlingen die zichzelf ‘maar een vmbo’er’ noemen, dat het onderwijs daaraan bijdraagt en welke kwalijke gevolgen dat heeft voor de democratie.

Reactie van Jard: ‘Mij staat een uitspraak bij van een docent die tegen de hele havo/vwo-brugklas zei dat ze ‘achter de vuilniswagen zouden eindigen’ omdat ze niet actief geïnteresseerd zouden zijn in het gymnasium met Grieks. Leer kinderen op het gymnasium alsjeblieft dat er zoveel meer is dan zo snel mogelijk professor worden in een eenzaam kamertje.’

Haar reactie viel me niet alleen op om wat die docent gezegd had.

Toen ik Jard zes jaar geleden Nederlands gaf – zij zat in 4 vwo – was ze hard op weg zelf zo’n professor in een eenzaam kamertje te worden. Ik portretteerde haar toen in Zulk maatwerk bestaat op mijn school al lang, schreef ik, en als voorbeeld gaf ik het traject dat mijn school bood aan de allerslimste leerlingen. Zij mochten bijvoorbeeld vakken sneller afronden, eerder eindexamen doen of lessen die ze niet nodig dachten te hebben overslaan. Jard was een van hen.

In reactie op haar reactie stuurde ik een privébericht.

‘Ha Jard! Ik moet ook denken aan het stuk dat ik destijds schreef waarin jij ook een rol speelde. Ben wel benieuwd hoe jij daar nu tegenaan kijkt.’

Jard is typing...

‘Tegen mezelf van toen zou ik nu zeggen: Meid, ga toch lekker met vrienden boogschieten te paard of iets anders lekker onzinnigs.’

Het maakte me nieuwsgierig. De leerlingen die ik destijds in dat stuk portretteerde, werden gezien als de bright minds, de bloem der natie, de top 1 procent van de top 5 procent. Zij waren, kortom, de grote beloften van de meritocratie, van een samenleving waarin mensen met talent door hard werken aan de top belanden. 

Maar hoe was dat voor hen geweest? En hoe was het hen de zes jaar nadat ik dat artikel schreef vergaan? Ik nodigde de oud-leerlingen uit voor een picknick in het park. Maar eerst spreek ik alleen Jard, hier aan het water, over de kant van haar schoolsucces waar toen niemand oog voor had.

Uit de serie Le Collège door Florian van Roekel

Hoge cijfers maken (ook) heel gelukkig

‘Ik was eigenlijk wel gelukkig’, wil Jard in ieder geval gezegd hebben. ‘Het was een tijd waarin ik heel erg in staat was perfectie te bewerkstelligen in alles wat ik deed, aan de hand van meetbare prestaties. Ik kreeg ook heel veel waardering. En minimaal vier keer per week had je een toets en dan kreeg je echt zo’n dopamineshot omdat je weer een 10 had. Minimaal vier keer per week!’

Jard, nu 23, slaagde voor haar eindexamen met elf 10’en op haar eindlijst, en zeventien vakken in totaal. Waar leerlingen normaal in één of soms twee profielen eindexamen doen, rondde Jard alle vier de profielen af. ‘Het is bijna niet te geloven’, schreef de regionale krant.

Toch voelde er iets niet lekker.

Hoe het ook gebeurde, op een gegeven moment was de lol van al die 10’en er helemaal vanaf

Misschien dat ze dat voor het eerst doorhad toen ze direct na haar eindexamen als enig Nederlands meisje mee mocht doen aan de scheikunde-Olympiade in Georgië – een soort Olympische Spelen voor jonge scheikundigen. Om 6 uur ‘s ochtends ging daar de wekker en dan stond de hele kamer rechtop: klaar voor de start! ‘Dat was heel intens.’

Misschien groeide dat onbehaaglijke gevoel tijdens de introductieweek, toen ze wis- en natuurkunde ging studeren. Stonden haar medestudenten met een biertje in hun hand ‘Te dom! Te dom! Te dom!’ te lallen over mensen van andere studies. Ze hadden het over ‘mono’s’, een denigrerende term voor studenten die ‘maar’ één bachelor deden. ‘Stond ik daar dan, zo van: Wat is dit? Moet ik hier in meegaan? Eindig ik alleen als ik hier niet in meega?’

Of het kwam toen ze aan die studies begon en een stuk minder cijfers kreeg dan ze gewend was. En niet alleen minder cijfers. Soms haalde ze maar een 8 – ‘en ook weleens lager’.

Hoe het ook gebeurde, op een gegeven moment was de lol van al die 10’en er voor haar helemaal vanaf. Ze was er verslaafd aan geraakt, ziet ze nu. ‘Ik leerde uit een soort angst, een intense onzekerheid over wie te worden in plaats van iemand te zijn’, had ze me op LinkedIn al geschreven.

Uit de serie Le Collège door Florian van Roekel

Is het wel oké om hoge cijfers te halen?

Zoals ze zich later op de universiteit af zou vragen of ze mee moest lallen en anderen dom moest noemen om erbij te horen, was haar zorg in het voortgezet onderwijs of klasgenoten haar wel mochten omdat ze voortdurend beter scoorde.

Wanneer ze erover praat, schakelt ze voortdurend tussen de eerste en tweede persoon, haar gevoel en analytisch vermogen op een weegschaaltje of verzeild geraakt in een bokswedstrijd. 

Jard: ‘Weet je wat het is? Als je alleen maar 10’en haalt dan krijg je, of tenminste… Ik kreeg heel erg het idee dat ik mezelf omlaag moest halen omdat anders niemand me aardig zou vinden. Maar omdat je jezelf de hele tijd omlaag aan het halen bent, leer je eigenlijk nooit om jezelf te waarderen. Ik deed zoveel mogelijk m’n best om anderen er niet mee te irriteren. Dat is ook wel gelukt. Ik ben nooit gepest ofzo, dat had anders kunnen zijn.’

Op de universiteit leerde ze te doen wat ze zélf wilde en daar achter te staan. 

Ze verruilde haar studie wis- en natuurkunde voor nanobiologie in Delft en is nu bezig met haar master geneeskunde. Eigenlijk wilde ze altijd al geneeskunde gaan doen, maar iedereen zei tegen haar dat dat ‘meer een hbo-studie’ is, waar je dingen in je kop moet stampen.

Puck, Donny en Pascal hebben het picknickkleed inmiddels ook gevonden. In de zomerzon blikken we terug op de tijd van 10’en, en praten we over pubers die er ook maar gewoon bij willen horen, prestatiedruk en empathie – en of die twee iets met elkaar te maken hebben.

Uit de serie Le Collège door Florian van Roekel

De grote vraag: hoor ik er wel bij?

Maar eerst even een rondje met waar de anderen nu mee bezig zijn.

Puck (22) doet de master Drug Innovation aan de Universiteit Utrecht en loopt stage bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Daar onderzoekt ze hoe er minder gebruik gemaakt kan worden van dierproeven voor de ontwikkeling van medicijnen. 

Donny (24) ging na de middelbare school net als Jard wis- en natuurkunde studeren, op de Universiteit van Amsterdam, en heeft net z’n scriptie voor zijn studie wiskunde afgeschreven. Twee jaar geleden heeft hij zichzelf geleerd te programmeren, nu werkt hij drie dagen in de week als softwareontwikkelaar op het Ministerie van Volksgezondheid en is hij zijn eigen softwarebedrijfje aan het opstarten.

Pascal (24) heeft vorige maand zijn spaakbeen gebroken. Donny scoorde altijd beter dan hij. Ook die keer dat Pascal een 10 haalde voor touwklimmen. ‘Hoe voelt dat nou, Donny? Om eens een keer niet...?’

De gymleraar gaf Donny een 11.

‘Daar hebben we het nog steeds over.’

Pascal deed ook nooit zo’n speciaal traject voor slimme leerlingen. Hij lulde zich mijn artikel van zes jaar terug in – ‘Ben ik slim genoeg om mee te praten?’ – door het interview met Donny voortdurend te onderbreken met wijze opmerkingen. Dat zal hij dit gesprek weer doen.

O, en Pascal verruilde zijn studie kunstmatige intelligentie na twee jaar voor een studie Nederlands en schrijft voor het befaamde literair-satirisch studentenblad Propria Cures.

Het valt me op dat jullie allemaal een bètastudie zijn gaan doen. Is dat toeval?

Puck: ‘Ik ben er een beetje ingerold. In de derde had ik nog geen idee wat ik wilde gaan doen, dus toen heb ik maar een bètaprofiel gekozen Gaandeweg begon ik biologie steeds leuker te vinden. Toen ben ik naar heel veel open dagen gegaan, en zo kwam ik uit bij m’n bachelor. Ik voelde me daar heel erg op m’n plek.’

‘Als ik straks in de klas kom met alleen maar nerds dan komt het wel goed’

Jard: ‘Ik heb een beetje hetzelfde als Puck. Dat je in de derde denkt: nou ja, met een bètaprofiel kan ik alles nog.’

Voor Donny lag een keuze voor bèta meer voor de hand. Op de basisschool was al duidelijk dat hij goed was in rekenen, op de middelbare school waren wiskunde en natuurkunde z’n sterkste vakken. ‘Het wordt leuk als je er sterk in bent, dus het was een logische keuze.’

Pascal: ‘En we maakten alfaprofielen ook belachelijk. Zo van: dat doe je als je geen bèta kan.’

Net als Jard schakelt Pascal voortdurend tussen de ik- en de je-vorm. Hij neemt de tijd om na te denken terwijl hij praat, reflecteert halverwege zijn zinnen al op wat hij zegt – ‘Ik denk dat ik dit zeg omdat…’ – op zoek naar de juiste antwoorden. Hij denkt dat hij wel een verklaring heeft voor dat neerkijken. ‘Als ik naar mezelf kijk, denk ik dat het ook angst was.’

Angst?

‘Om er niet bij te horen, ofzo? Als klein jongetje merk je dat er een verschil is met klasgenoten, en dat vind je zelf ook niet prettig. Ik zou niet willen dat je dit opschrijft als iets waar ik nu voor sta, maar ik kan me herinneren dat ik, als gepest basisschooljongetje, dacht: als ik straks in de klas kom met alleen maar nerds dan komt het wel goed. Dan zijn we gesegregeerd en dat is een stuk prettiger voor mij. Dan zit ik in die gated community.’

Heeft een groep het nodig neer te kijken op anderen, is dat puber-eigen, of draagt het onderwijs daaraan bij?

De anderen lachen om zijn woordkeuze, maar herkennen zich er wel in. Ook Puck vond het fijn dat ze na groep 8 meteen naar 1 gymnasium kon. Op de basisschool had ze ook wel extra dingen, maar ‘het is anders als je die éne leerling uit je groep-8-klas bent die extra dingen doet dan wanneer je in een gymnasiumklas zit met mensen die ook slim zijn.’

‘... Mensen in groep 8 waren ook slim, maar het is wel anders, denk ik.’

Wat Pascal en Puck zeggen, doet me denken aan de vroege opdeling van kinderen in niveaus waar de laatste maanden veel om te doen was. De Onderwijsraad adviseerde in april van dit jaar een driejarige brugperiode in te voeren, waardoor kinderen van verschillende niveaus langer bij elkaar in de klas zouden zitten. Dan zouden ze ook beter met elkaar om leren gaan.

Maar dat is nog maar de vraag, laat onderzoek zien. Kinderen vergelijken zich namelijk met hun klasgenoten, en wie zich jarenlang moet vergelijken met kinderen die veel beter presteren, wordt keer op keer geconfronteerd met zijn eigen ‘falen’. Zo’n laag zelfbeeld kan leiden tot pestgedrag. Nerd! Brillie! Stuudje! 

Niet zo gek dat de identiteit van de slimsten van de klas zich rond hun intelligentie vormt en dat ze vrienden zoeken die net zo slim zijn. Anderen zoeken hun status juist in iets anders dan schoolcijfers: in geld, macht, op straat, of in veel volgers op Instagram. Uiteindelijk wil iedereen zich onderscheiden én ergens bij horen. 

Maar, vraag ik me af, waarom oordelen die groepen zo hard over elkaar? Heeft een groep het nodig neer te kijken op anderen, is dat puber-eigen, of draagt het onderwijs daaraan bij? 

Uit de serie Le Collège door Florian van Roekel

Wat is het juiste antwoord?

Wat in ieder geval niet helpt, denken de vier, is dat je op de middelbare school van toets naar toets leeft en dat die toetsen vaak één bepaalde manier van denken aanleren: dat er altijd maar één correct antwoord is.

Puck: ‘Woordjes uit je hoofd leren. Of leren hoe fotosynthese werkt. Of dat je een scheikundeproefje moest doen en dan werd het roze en dan werd het blauw – en dat was het dan.’ Dat zulke feiten niet het eind-, maar een vertrekpunt zijn om de wereld te ontdekken, merkt ze nu tijdens haar stage bij het CBG. Daarvoor moet ze onderzoeksverslagen lezen over de risico’s voor mensen die bij dierproeven gevonden worden. ‘Ik heb geleerd dat experts met jarenlange ervaring het bijvoorbeeld oneens kunnen zijn over of iets relevant is voor mensen.’

‘Als je minder toetsen hebt, tellen die paar toetsen die je wel hebt wel zwaarder mee en zou je daarom meer gaan stressen om cijfers’

Pascal herinnert zich debatten en betogen die hij moest schrijven voor Nederlands. Zelfs die voelden toen – ‘maar dat ligt hoogstwaarschijnlijk voor een groot deel aan mezelf’ – als: proberen te verwoorden wat het goede antwoord is.

Jard: ‘Ja, precies!’

Pascal: ‘In plaats van erachter komen dat je erachter moet komen. Of erachter komen dat je het eigenlijk aan het verkennen bent.’

Pascal: ‘Er waren – vooral bij Engels en Nederlands – wel momenten dat je het ergens over had zonder dat je naar het goede antwoord toe moest werken. In de bovenbouw was privacy bijvoorbeeld een thema. Dan werd er iets gevraagd van: hoe zit dat nou met surveillance en veiligheid? En iedereen staat daar net wat anders in. Dat is heel goed denk ik, maar toen reageerde ik daar als puber op.’

Als puber?

‘Door op zo’n manier te praten van: Ik heb hier ooit één artikel in de NRC over gelezen, dus ík wéét gewoon wat de oplossing is voor dit dilemma. Misschien dat zulke gesprekken toen ook voelden als een randzaak, loos, omdat er geen beoordeling aan verbonden was. Dat ik dacht: oké, maar wanneer gaan we beginnen met wat ik moet leren voor de toets? Of dat ik dacht: dit is een leuke onderbreking van de les, in plaats van: dit ís de les.’ 

Op de universiteit voelde hij steeds sterker de behoefte om juist wel met medestudenten over zulke vragen te discussiëren, maar kunstmatige intelligentie was daar niet de juiste studie voor. ‘Bij kunstmatige intelligentie leer je dingen te doen, en niet waarom je die dingen dan moet doen.’

Donny herkent dat verschil van toen hij een minor theoretische filosofie – zelf noemt hij het ‘een soort tussenjaar’ – deed. ‘Bij wiskunde weet je vrij zeker wanneer je het goed hebt gedaan als je bij een antwoord bent. Dat is anders dan bij filosofie. Daar is meer het idee dat je vragen blijft stellen en je blijft afvragen of je wel bij een antwoord bent.’

Uit de serie Le Collège door Florian van Roekel

Hoe het anders kan (of niet)

Ik vraag me af of twee dingen met elkaar samenhangen: het onderwijs dat de wereld voorspiegelt als een objectieve werkelijkheid die je kunt begrijpen door kennis op te doen, en het onvermogen je in anderen in te leven. Want is het voor empathie niet noodzakelijk door te hebben dat mensen op basis van dezelfde kennis tot hun eigen, subjectieve begrip van de wereld komen? En dat je eigen wereldbeeld dus ook niet ‘de waarheid’ is?

Ik leg het m’n oud-leerlingen voor. Is empathie aan te leren op school? Natuurlijk hebben ze op die vraag niet hét goede antwoord. 

Pascal: ‘Hoe je dat voor elkaar krijgt... Ik zou het niet weten. Wat er het dichtst bij komt…We hebben weleens debatten gehad op school en dan kreeg je ook weleens een positie toegekend waar je het zelf niet mee eens was. Dat voelde dan altijd een beetje als een spelletje, maar dat lijkt me toch het meest veelbelovend.’

Jard: ‘Ik denk dat je kunnen verplaatsen in een ander ook om levenservaring gaat.’

Pascal: ‘Dat is op school niet aan te reiken?’

Jard: ‘Ik weet het niet. Dat is lastig, hoor.’

Maar na enig aarzelen heeft ze toch een idee. ‘Ik ben opgegroeid in een vrij atheïstische omgeving. Voor Nederlands moest ik toen een keer een boek van Tommy Wieringa lezen, volgens mij was het Dit zijn de namen. Dat gaat over iemand die na een heel zware tocht religieus wordt – dat is in ieder geval wat ik eruit haalde. Dat is me bijgebleven. Zo van: o ja, omstandigheden kunnen maken dat iemand dat doet, of dat iemand zich bekeert. Ik denk dat literatuur dat kan doen. Dat verplaatsingsvermogen kan leren aan mensen.’

Pascal: ‘Dat is onder andere wat ik – toen ik besloot Nederlands te gaan studeren – dacht dat literatuur kon doen. Ik sta daar nu wat kritischer tegenover.’

Als ze zich nu moeten verplaatsen in hun jongere zelf, hebben ze twee adviezen.

Advies 1: Stress niet zo om cijfers.

Uit de serie Le Collège door Florian van Roekel

Hoe dan?

Puck: ‘Ik zou willen zeggen: minder toetsen. Maar als je minder toetsen hebt, tellen die paar toetsen die je wel hebt wel zwaarder mee en zou je daarom meer gaan stressen om cijfers.’

Op de universiteit van Jard werd studenten eens gevraagd of het zou helpen in plaats van cijfers gewoon onvoldoende, voldoende of goed te geven. Maar veel studenten wilden toch graag cijfers, omdat die meer voelden als een beloning. Jard: ‘Ik vraag me af of ze dat ook zouden zeggen als ze dat niet al gewend zouden zijn. Je groeit daar toch in.’

Jard maakt een onderscheid tussen een ‘cijfer’ en een ‘reward’. Dat een reward niet altijd een cijfer hoeft te zijn, leerde ze toen ze een tijdje een meisje coachte dat naar het speciaal onderwijs ging. Daar werd echt gekeken naar wat zij leuk vond. Ze kreeg les in de natuur, dansles, en dat allemaal als onderdeel van school. Jard: ‘Soms denk ik: wat als je kinderen bij natuurkunde een piano laat bouwen ofzo, dat je iets fysieks als reward krijgt in plaats van dat je dat kunstmatig moet creëren met een cijfer?’

Advies 2: Laat hoge cijfers niet een te groot deel van je identiteit worden.

Donny: ‘Ik was degene die een 11 haalde als Pascal een 10 haalde, maar dat zal nooit voor altijd zo zijn. Toen ik die dubbele bachelor ging doen zei een docent: “Jullie zijn allemaal gewend de beste van jullie school te zijn, maar nu heb ik jullie allemaal bij elkaar en kunnen jullie dat niet allemáál meer zijn. Zo simpel is het gewoon.” Op mijn studie ben ik helemaal niet de slimste van de klas geweest. Misschien draait het meer om jezelf ergens toe te kunnen zetten, om motivatie, dan om hoge cijfers.’

Over de beelden In de serie Le Collège onderzoekt fotograaf Florian van Roekel de beleving van een middelbare school vanuit het perspectief van leerlingen. De middelbareschooltijd is een periode die gekenmerkt wordt door hormonale uitbarstingen en grote veranderingen, wat kan leiden tot onzekerheid en innerlijk conflict. Het schoolsysteem daarentegen is een omgeving die gemaakt is om hierover controle te houden, en dat kan leiden tot botsingen. Door zijn anonieme en mysterieuze manier van fotograferen brengt Florian ons terug naar een tijd die we allemaal op onze eigen manier maar al te goed herkennen. Bekijk hier meer werk van Florian van Roekel

Meer lezen:

Onderwijs zonder ‘winnaars’ en ‘verliezers’ begint bij het besef dat kansen nooit gelijk zullen zijn De Cito-toets drie jaar later afnemen maakt de niveau-indeling in het onderwijs beter, eerlijker en rechtvaardiger. Tenminste, dat oppert de Onderwijsraad. Maar gaat deze oplossing dan ook echt het klassedenken uit onze klassen halen? Lees hier verder Onderwijs is niet de grote gelijkmaker Politieke partijen zweren bij het idee dat gelijke kansen beginnen in het onderwijs. Maar daarmee verhullen zij de ongelijkheid die het onderwijs zelf creëert. Lees het verhaal hier