Stel, je hebt als veiligheidsdienst software die met 99 procent zekerheid terroristen op kan sporen. En stel, je gaat op zoek naar tien terroristen tussen de 20 miljoen inwoners van New York. Met die accurate methode zijn die terroristen zo gevonden, denk je. Fout.

Want het programma geeft in 1 procent van de gevallen een verkeerde uitkomst, een zogenoemd ‘vals-positief.’ Op de 20 miljoen wijst het 200 duizend personen ten onrechte aan als terrorist. De op het oog zo accurate pak-de-terrorist-technologie is in werkelijkheid een waardeloos opsporingsmiddel.

Deze ‘vals-positieven-paradox’ is een van de vele lessen die Marcus Yallow, de hoofdpersoon uit de roman Little Brother (2008) van Cory Doctorow, de lezers voorschotelt. Marcus is een zeventienjarige scholier uit San Franscisco, een slimme hacker die zich gedurende het boek ontwikkelt van kwajongen tot spil in een burgerrevolutie.

Online schelmenstreken

Little Brother begint als een allegorie: de middelbare school waar Marcus naartoe gaat is een moderne surveillancestaat in het klein. Marcus en zijn schoolgenoten worden continu in de gaten gehouden. De laptop die alle scholieren dienen te gebruiken houdt bij welke sites de jongeren bezoeken en registreert welke toetsen zij indrukken. In de boeken die zij lenen uit de schoolbibliotheek zitten RFID-chips, zodat de locatie van de boeken constant bekend is bij de school. En overal hangen camera’s met software die de leerlingen herkent aan hun individuele lichaamsbeweging.

Een van Marcus’ trucs is wat grind in zijn schoenen strooien, zodat hij op een andere manier gaat lopen, de camera’s hem niet herkennen en hij de school kan ontvluchten

Marcus heeft er een sport van gemaakt de surveillancetechnologie van de school te misleiden. Hij is een meester in het hacken van het systeem. Een van zijn trucs is wat grind in zijn sportschoenen te strooien zodat hij op een andere manier gaat lopen, de camera’s hem niet herkennen en hij zonder geregistreerd te worden de school kan ontvluchten. Hij weet dat als je een bibliotheekboek een halve minuut in de magnetron doet de RFID-chip onleesbaar wordt.

Maar hij kan ‘The Man’ vooral ontregelen met het digitale wapenarsenaal dat hij tot zijn beschikking heeft - anonimiteitssoftware om ongezien het internet te bezoeken, versleutelingsprogramma’s om e-mails onleesbaar te maken voor derden en computervirussen waarmee hij de mobiele telefoons van zijn vijanden op school op hol kan doen slaan.

Zoals een goede hacker betaamt, is Marcus de schoolleiding telkens te slim af. Hij drijft de schooldirecteur, de autoritaire Fred Benson, tot wanhoop doordat zijn online schelmenstreken nooit tot hem te herleiden zijn. Doctorow weet in de eerste pagina’s van Little Brother veel van de thema’s van surveillance terug te laten komen in het compacte ecosysteem van de middelbare school.

Met Benson voert Marcus principiële discussies over rechten en de onschuldpresumptie, over de balans tussen veiligheid en privacy. Maar het blijft nog onschuldig. Zo probeert Marcus onder school uit te komen om met zijn vrienden te kunnen spelen en bewierookt hij het lekken van de schoolexamens als ‘de hack van de eeuw.’ Kattenkwaad als protest.

Een aanslag op de privacy

Dat verandert als er in San Fransisco een terroristische aanslag plaatsvindt met duizenden doden. Marcus wordt met drie vrienden opgepakt - wrong place, wrong time - en in een geheime gevangenis voor de kust van San Fransisco door het Amerikaanse Department of Homeland Security onderworpen aan heftige ondervragingen.

Eenmaal weer aan land treft Marcus een stad aan die is veranderd in een politiestaat. Als reactie op de terroristische aanslag worden de bewoners van de stad - nog meer dan voorheen - gemonitord en gecontroleerd. Soldaten patrouilleren door de stad en het Department of Homeland Security (DHS) houdt alle communicatie nauwlettend in de gaten.

Marcus bouwt als tegenreactie van een Xbox een eigen communicatienetwerk waarmee hij en zijn vrienden vrij van gluurders kunnen chatten en spelen. Op dit Xnet worden demonstraties georganiseerd en wisselen zij trucs uit om het systeem van de DHS te ontregelen.

Marcus wordt de spil van een vreedzaam leger puberhackers dat zich verzet tegen het alziende overheidsoog. Op het Xnet strijden de Little Brothers voor de grondrechten die Big Brother van hen afneemt.

Auteur Cory Doctorow - zelf privacy-activist - neemt in het boek alle ruimte voor de beschrijving van de technologieën die zijn hoofdpersoon gebruikt in de strijd tegen surveillance. Dat is een grote kracht van dit boek. Doctorow weet op een spannende manier en technische begrippen als encryptie, het Tor-netwerk en de begrijpelijk te De toon waarin protagonist Marcus zijn lezers onderwijst is prettig en puur.

Little Brother is ook een young adult novel en de passages waarin Marcus zijn eerste seksuele ervaring opdoet of verdriet heeft van een verbroken vriendschap geven het boek een ietwat clichématige puberthematiek mee. Maar daar lees je makkelijk overheen.

Het actuele verhaal van de NSA is niet los te zien van de strijdbare burgerrechtenbewegingen, klokkenluiders en activistische onderzoeksjournalistiek

Doctorow schreef met Little Brother een belangrijk boek omdat het zo krachtig het verzet tegen moderne surveillance verbeeldt. Marcus is de verpersoonlijking van de politieke hackersgemeenschap, die vecht tegen de uitwassen van de strijd tegen terrorisme. Een gemeenschap die met technologie de surveillancestaat bestrijdt en citeert uit de Grondwet om op te komen voor de eigen rechten.

Hoewel het boek uit 2008 stamt, heeft Little Brother veel aanknopingspunten met de moderne digitale strijd tussen burger en staat. In Little Brother waart de geest van Julian Assange rond, die door overheidsdocumenten te openbaren de overheid transparanter wil maken. Doctorows passages over de durf en dilemma’s van klokkenluiders, komen overeen met de verhalen van Chelsea Manning en Edward Snowden. En de speelsheid en inventiviteit van Marcus en zijn vrienden, doen denken aan de hackers en techneuten die nu technologie bouwen om de inlichtingendiensten tegen te werken.

Zoals Marcus en zijn Xnet een tegenreactie zijn op de Department of Homeland Security, is het actuele verhaal van de NSA ook niet los te zien van de strijdbare burgerrechtenbewegingen, klokkenluiders en activistische onderzoeksjournalistiek.

Dat is de hoopgevende boodschap van Little Brother: surveillance krijgt het verzet dat het verdient.

Introductie: Zo kunnen we beter over surveillance praten Vorige week was het een jaar geleden dat Edward Snowden met zijn NSA-onthullingen het debat over surveillance op gang bracht. Erg creatief blijken we in dat debat niet te zijn: in de VS, en in Nederland, is ‘Big Brother’ zo’n beetje de enige gebruikte metafoor voor een overheid die haar burgers in de gaten houdt. Maar George Orwells 1984 dekt de lading niet: wie het debat over toezicht, veiligheid en privacy beter wil voeren, heeft andere metaforen nodig. Lees hier de introductie van de serie Surveillance Metaforen Aflevering 1: De Cirkel van Dave Eggers Nina Polak bespreekt De Cirkel van Dave Eggers. Anders dan in Orwell’s 1984 laat deze roman zien dat surveillance niet per se iets hoeft te zijn wat van bovenaf wordt opgelegd, integendeel: in een wereld waarin alles met elkaar delen een must is, verwordt surveillance tot iets waaraan iedereen bijdraagt. Lees hier aflevering 1 in de serie Surveillance Metaforen Aflevering 2: Het Proces van Franz Kafka In ‘Het Proces’ van Franz Kafka wordt duidelijk dat surveillance niet per sé uit kwade bedoelingen hoeft voort te komen, om toch grote schade aan te richten, schrijft Lynn Berger. Lees hier: De staat hoeft niet kwaadwillend te zijn om kwaad te doen, leert Het Proces van Franz Kafka