Spring naar inhoud
Beeld

Het onzichtbare leven op een vrachtschip

90 procent van alle internationale handel gaat over het water, maar anders dan vroeger blijft de infrastructuur die daarbij hoort voor veel mensen onzichtbaar. Zeelieden leiden een geïsoleerd en prikkelarm bestaan, in een parallelle wereld. Dat is de paradox: hoe belangrijker de scheepvaart, hoe meer ze uit ons collectieve bewustzijn is verdwenen.

In 2016 werd ik door de provincie Noord-Holland gevraagd om een halfjaar lang in IJmuiden de bouw van een nieuwe sluis te fotograferen – de grootste zeesluis ter wereld. Tijdens de bouw bleef de oude sluis functioneren. Er voeren meerdere keren per dag grote vrachtschepen doorheen. Ik kreeg oog voor de bergen grondstoffen die van en naar de haven van Amsterdam werden verscheept, en de zeemannen aan boord van deze stalen schepen. Ik wilde op zo’n schip verblijven, om meer te weten te komen over die grotendeels onzichtbare wereld.

Ik mocht mee met de Yeoman Bontrup, een vrachtschip dat onder de vlag van de Bahama’s vaart. We gingen naar Noorwegen om daar 26.000 ton steen op te halen, graniet dat gebruikt wordt voor de aanleg van wegen en spoorlijnen in Nederland.  

Het vertrek vanaf de ligplaats in de haven van Amsterdam is een symfonie van handelingen. Rondom de Yeoman varen mannen met kleine wendbare bootjes om de lijnen los te maken. Sleepboten trekken het schip vervolgens richting het Noordzeekanaal, waar de Yeoman lijkt warm te lopen om richting zee te gaan. Alleen de sluis nog.

Eenmaal op zee klimmen de loodsen langs een ladder terug naar hun loodsboot, en keren ze terug naar land. Ik blijf achter op dit bijna 300 meter lange schip, samen met de Poolse bemanning. Als uren later ook het 4G-signaal verdwijnt zijn we echt op zee, denk ik. De eerste nacht hoor ik het continue gebrom van de motoren.

Op het schip is de superstructure het leef- en verblijfgedeelte. Het is een brede toren met veel verdiepingen, waarop alle hutten en gemeenschappelijke ruimtes zich bevinden. Buiten zijn zon, wind, zout, kou, zee. Binnen is alles van beige kunststof, het geluid wordt gedempt. Op de onderste verdieping trekken mannen hun oranje overall en werklaarzen uit. Binnen lopen ze verder op hun sloffen.

De verdiepingen zijn inwisselbaar. De deuren zijn zwaar, vooral die naar de buitenwereld toe. Dan moet je over een hoge ijzeren drempel stappen en buitenkleren en schoenen aan. Na een paar dagen heb ik beurse scheenbenen van die drempel. Op momenten dat ik me afvraag wat ik hier in godsnaam doe, wordt de drempel naar buiten hoger.

Naast de deur van elke kamer hangt een crew- en kamerlijst met daarop het nummer, de rang en naam van iedereen aan boord: 31 Poolse namen plus de dead man – de knop op de brug die om de zoveel tijd moet worden ingedrukt, om zeker te stellen dat er nog mensen aanwezig zijn. 

Het schip is een eiland dat slijt door het zoute water. De mannen aan boord zijn er om het schip te bedienen, maar vooral ook om het te onderhouden. Er wordt continu geschuurd, geverfd, geboord, en wanneer de mannen klaar zijn, beginnen ze weer van voren af aan.

De dagen zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Het gebrek aan verandering en prikkels is verdovend. Een vast schema van maaltijden biedt houvast: op maandag kip, dinsdag vis, woensdag pasta. Hier op zee krijgt een mens 85 procent minder prikkels, vertelt de eerste stuurman me. ‘Dat doet iets met je hersenen.’

Ik kijk eindeloos naar het water en loop rondjes op het schip: 250 meter rechtsom, 250 meter linksom. Er is ruimte, maar je kunt het schip niet af. Er is een pingpongtafel, maar niemand heeft tijd om te spelen. Ik klap een kant omhoog en speel vier keer per dag tegen mezelf.  Another day in paradise, zegt de derde stuurman elke dag.

Bij aankomst in Noorwegen blijkt een laadmachine kapot, dus we lopen vertraging op. Het zorgt voor een gespannen sfeer op het schip, want tijd is geld.

It’s a fucking crisis, zegt de eerste stuurman grappend, maar zijn wallen worden met de dag donkerder. Hij wil graag stoppen met het leven op zee, maar weet niet hoe. Het is moeilijk om in je vrije tijd een ander leven op te bouwen.

Sommige zeemannen zijn tien maanden achter elkaar op zee, geïsoleerd op een stalen machine. Het werk is soms gevaarlijk, maar ook saai. Binnen de eentonigheid ontstaat stress. De dynamiek die de kapitein en de bemanning op het schip met elkaar creëren is allesbepalend.

Er wordt wel onderzoek gedaan naar het mentale welzijn binnen de scheepvaart, maar de traagheid waarmee zeelieden tijdens de pandemie gevaccineerd en afgelost zijn, laat zien dat hun positie geen prioriteit heeft. 

We hebben drie dagen naast een berg gelegen in een Noorse fjord. De Yeoman is gevuld met kleine stukjes graniet. The sea is money, schrijft de Amerikaanse kunstenaar en criticus Allan Sekula. Wanneer we weer op zee zijn, lijkt de kapitein te ontspannen. Ik vraag me af wat de stilte en routine doen met mijn eigen hoofd. Of ik ook al te veel gewend ben geraakt aan het gebrek aan prikkels.

Wanneer we na een paar dagen Amsterdam naderen en de loodsen aan boord komen, hoor ik voor het eerst weer Nederlands. Ik schrik van de hoeveelheid woorden die ik versta, na een week waarin alleen het geluid van de motoren en de wind klonk.

De kleine steentjes worden gelost in de haven. Ik pak mijn tas en daal af naar de loopbrug om van boord te gaan. Een jongen die de hele week in zijn oranje overall wat afstandelijk overkwam, is opeens gekleed in schone, normale kleren. Hij is vrolijk en biedt aan om mijn tas te dragen. Ik word opgevangen in een klein geel bootje, en als we wegvaren kijk ik terug naar boven met verlangen en opluchting. Vanuit de superstructure zwaait de kapitein naar me. 

De nachten erna droom ik. Ik ben op een schip. Het schip is een berg. Ik klim naar de top.

De beelden uit dit verhaal zijn een selectie uit het fotoboek   door Natascha Libbert.