Door de geschiedenis heen heeft menigeen gedacht de sleutel tot de opheffing van elk vorm van economisch onrecht te vinden in het geldsysteem. Van de Schotse econoom John Law (1671 - 1729), die met exotische bancaire plannen kwam die eindeloze rijkdom zouden garanderen, tot de Duitser Silvio Gesell (1862 - 1930), die dacht de ultieme crisisbestrijder te hebben gevonden in bankbiljetten die steeds hun waarde verloren, zodat mensen gedwongen werden hun geld uit te geven.

Geld is één van die mysterieuze economische onderwerpen. Waarom zouden we in godesnaam intrinsiek waardeloze stukjes papier verzamelen? Waarom stappen mensen niet over op schelpen of goud? En waar komt geld überhaupt vandaan?

Waar komt het vandaan?

Economen vertellen in de schoolboekjes graag dat geld ontstond uit ruilhandel. Bart de Berenwurger wilde graag bessen. Simon de Schapenslachter graag een berenvel. Bram deBbessenplukker een schaap. Een vervelende samenloop van behoeften, want bij uitsluitend ruilhandel kan er op deze manier geen handel plaatsvinden. De holbewoners verzonnen daarom, in al hun wijsheid, een algemeen geaccepteerd ruilmiddel - goud, zilver of zelfs schelpen – zodat dit probleem werd opgelost.

Het klinkt aannemelijk, maar vervelend genoeg is er geen greintje bewijs voor dit verhaal

Het klinkt aannemelijk, maar vervelend genoeg is er geen greintje bewijs voor dit verhaal. Ruilhandel is uitzonderlijk in primitieve gemeenschappen, zo weten antropologen. ‘No example of a barter economy, pure and simple, has ever been described,’ aldus antropologe Caroline Humphrey, die

Hoe is het dan gegaan? suggereert dat geld ontstond bij gratie van een centrale autoriteit.

Stel De Correspondent houdt ter ere van de opening van haar nieuwe kantoor een partijtje. Het feest ontaardt in een bacchanaal: kreeftschalen op de vloer; carpaccio tegen het plafond; wijnkurken overal; een verdwaalde Bacardi Breezer; zelfs rondvliegende pagina’s uit de autobiografie van (Rutger Bregman begon al pagina scheurend uit dit boekwerk voor te dragen) - een totale bende.

Er zal opgeruimd moeten worden, maar hoe dit te organiseren? Ik besluit mijn vriend Boris AK-47 bij de deur te zetten. ‘Luistert en huivert,’ schreeuw ik. ‘Je kan er niet uit, totdat Boris van jullie één van mijn visitekaartjes heeft ontvangen. Het maakt me niet uit hoe jullie die visitekaartjes krijgen, maar jullie kunnen er één bij mij verdienen als jullie een uur hebben opgeruimd.’

En er was geld! Mijn intrinsiek waardeloze visitekaartjes zijn één uur onaangenaam werk waard.

Vervang in deze allegorie Boris door de belastingman en je begrijpt waarom we euro’s en niet schelpen accepteren als betaalmiddel. Op vrijwel elke economische activiteit wordt belasting geheven. Als ik iets verdien - zelfs als ik het in natura krijg, een klomp goud of een bitcoin voor m’n column - moet ik belasting betalen in euro’s. Door die belastingdwang blijft er een stabiele vraag naar euro’s, zelfs als we liever goud of bitcoin als betaalmiddel hadden.

Er was echter in allereerste beschavingen niet meteen een overheid die belasting kon opleggen. Hoewel er nog veel schimmig is over het begin van onze beschaving, denken archeologen, in ieder geval voor het oude Mesopotamië, dat de staat ontstond uit religieuze sektes. Het geldsysteem

De bevolking moest offers brengen aan de tempels en de paleizen. Deze autoriteiten stelden de offerverplichting vast in zilveren munten. De offerverplichting kon echter ook worden voldaan in het equivalent van een zilveren munt. Per decreet stelden de autoriteiten simpelweg vast hoeveel gerst en vee gelijk stond aan één zilveren munt. Zilver was slechts de rekeneenheid - het was de euro of de dollar van die tijd - die diende om de "belastingplicht" te kwantificeren.

Hoe we zelf geld maken

De overheid laat ons rekenen in euro’s, maar we rekenen niet alles af in bankbiljetten of munten. In een moderne economie is de overheid niet de enige die betaalmiddelen vervaardigt. Sterker nog, de meeste betaalmiddelen worden door banken, bedrijven en huishoudens en niet door de overheid de wereld in geholpen.

Vandaag checkte ik bijvoorbeeld uit op station Amsterdam Amstel; minus 1,87 euro las de display. Blijkbaar accepteert de NS een schuldbewijs van mij als - voorlopige - betaling voor geleverde diensten. Hetzelfde geldt voor mijn huurbaas die al zes dagen aan het wachten is op mijn maandelijkse betaling. En, aan de andere kant van mijn persoonlijke balans, voor de Groene Amsterdammer, die mij nog moeten betalen voor mijn column van vorige week.

De econoom Hyman Minsky (1919-1996) merkte ooit eens op dat iedereen geld kan maken, het probleem is om het geaccepteerd te krijgen. Een onbetaalde rekening is niet algemeen geaccepteerd geld. De huurbaas kan moeilijk met mijn huurachterstand een brood kopen en ik kan met mijn onbetaalde Groene-column geen biertje bestellen. Toch is mijn belofte om in de toekomst te betalen voor nu voldoende om een treinreis te nemen of om mijn huis te blijven bewonen.

Op ieder moment in de tijd staan er enorme bedragen aan zulk onderling verschaft krediet uit. Eén blik op de balans van Shell, ons grootste bedrijf, leert dat de oliemaatschappij aan het eind van 2013 nog ruim 74 miljard euro aan onbetaalde rekeningen had openstaan.

De Grote Geldvervaardigers

De grootste geldvervaardigers in onze economie zijn echter in het bankwezen te vinden. De indruk bestaat vaak dat banken simpele tussenpersonen zijn: instellingen die geld van spaarders aannemen om dit vervolgens aan derden uit te lenen. Dat is echter niet hoe banken werken.

In tegenstelling tot mijn huurschuld is bankschuld wel een algemeen geaccepteerd betaalmiddel

In tegenstelling tot mijn huurschuld is bankschuld wel een algemeen geaccepteerd betaalmiddel. Als ik door te pinnen een pond kaas koop verdwijnt er 10 euro van mijn bankrekening en verschijnt er 10 euro op de bankrekening van de kaasboer. Dat wil zeggen, de bank heeft 10 euro minder schuld aan mij en 10 euro meer aan de kaasboer. Het is blijkbaar heel vanzelfsprekend dat de kaasboer wel bankschuld, maar geen huurschuld accepteert.

Dat bankschuld zo algemeen geaccepteerd wordt hebben banken te danken aan hun speciale relatie met de overheid. Middels het depositogarantiestelsel verzekert de overheid rekeninghouders ervan dat ze hun geld – tot 100.000 euro – te allen tijde terug zullen krijgen. De centrale bank, ook een tak van de overheid, garandeert impliciet dat banken altijd in staat blijven om betalingen te verrichten.

Elke keer wanneer een bank een lening verstrekt maakt ze nieuw geld. Als ik een kekke villa wil kopen en van de bank een miljoen nodig heb dan kan de bank gewoon één miljoen euro bijschrijven op mijn rekening, De enige limieten aan zulke bancaire geldschepping zijn regelgeving (kapitaal- en liquiditeitsregulering) en

Wat is geld?

Geld is uiteindelijk geen ding. Er is niet ergens een pot waaruit geput wordt om betaalmiddelen de wereld in te helpen. Geld is een aaneenschakeling van kwantificeerbare beloftes en verplichtingen waarmee we de aankoop van goederen en diensten vereffenen.

Er schuilt een kern van waarheid in de opmerking van Henry Ford (1863-1947) dat als de goegemeente het geldsysteem zou doorgronden, er morgen nog een revolutie zou ontstaan. Hoe ons betaalmiddel de wereld in wordt geholpen en onder welke voorwaarden is geen politiek onderwerp. Te ingewikkeld, te exotisch, te abstract, het terrein van monetaire gekkies.

Dat is zonde, want er zijn in alle redelijkheid best wat vragen bij te stellen. Hebben banken met hun geldscheppende functie niet een oneerlijk privilege gekregen van de overheid? Bestaat er wel zoiets als ‘het geld is op,’ een argument dat we zo vaak horen in discussies over pensioenen en de zorg?

Uiteindelijk is ons geldsysteem een menselijk construct, waar net als elk menselijk construct aan gesleuteld kan worden.