Onze opvattingen over abortus staan haast nooit op zichzelf. Meestal zijn ze innig verbonden met een allesomvattend wereldbeeld of een diepe geloofsovertuiging. Verschuift je standpunt op abortus, dan moeten al je overtuigingen meeschuiven.

Zoals Britse het zegt: een abortusstandpunt is altijd een package deal. En juist daarom verschuiven standpunten over abortus zelden.

In dat licht lijken gesprekken tussen voor- en tegenstanders van abortus bij voorbaat zinloos. Iemand overtuigen om zijn, haar of hun mening op één enkel punt te herzien is misschien nog haalbaar, maar om iemands wereldbeeld te kantelen, moet je van goede huize komen.

Toch gaat Greasley het gesprek aan, met de Amerikaanse – net als zij ethicus, maar overtuigd katholiek, en fel tegenstander van het recht op abortus. Greasley is overtuigd vóór. Het resulteerde in een boek: Abortion Rights: For and Against

Alvast maar even een spoiler: zowel Kaczor als Greasley schuiven uiteindelijk niet in hun abortusstandpunten. Maar toch is hun uitwisseling niet zinloos.

Wat het boek vooral laat zien, is dat het nut van iemand proberen te overtuigen misschien niet ligt in het slagen van dat overtuigen zelf. Het nut van zo’n gesprek zit ’m in wat je over de ander en – vooral – over jezelf, leert.

Het verschil tussen een mens en een persoon

Abortion Rights: For and Against zit simpel in elkaar: Greasley en Kaczor houden elk een betoog over de morele toelaatbaarheid of ontoelaatbaarheid van abortus. Daarna schrijven ze elk een antwoord op elkaars uiteenzetting, en tot slot nog een antwoord op elkaars repliek. Het is taaie kost (toegegeven, dat zijn werken over ethiek wel vaker), maar aan het eind kan je als lezer wel wat fijne conclusies trekken.

Bijvoorbeeld over hoe dicht de standpunten van Greasley en Kaczor soms bij elkaar lijken te liggen. Beiden zijn het namelijk eens over een van de belangrijkste premissen van de abortuskwestie: als een foetus de status heeft van een persoon, dan heeft de ongeborene dezelfde rechten als een mens die al geboren is, en is het doden van die foetus door middel van abortus in bijna alle gevallen moreel verkeerd. 

Kaczor en Greasley vinden beiden dat het haast nooit gerechtvaardigd is een persoon te doden

Hierbij is meteen van belang dat er binnen de filosofie onderscheid gemaakt wordt tussen een ‘mens’ en een ‘persoon’. Een ‘mens’ is een individueel lid van de diersoort homo sapiens, weliswaar een levend wezen, Een persoon daarentegen, is een levend wezen met een bijzondere morele status, waaraan bepaalde rechten en vrijheden verbonden zijn. Bijvoorbeeld het fundamentele recht op leven.

Kaczor en Greasley vinden beiden dat het gerechtvaardigd is een persoon te doden. Oók niet als deze persoon zich nog in de baarmoeder bevindt. 

Maar dan is dus de vraag: is een foetus of een embryo wel een persoon, met het recht op leven? En zo ja, vanaf welk moment dan precies? 

De antwoorden van Greasley en Kaczor op die vragen liggen mijlenver uiteen. 

Wanneer is er sprake van nieuw menselijk leven?

Volgens Kaczor is elke grens die je probeert te stellen aan de persoonsstatus van een ongeboren kind problematisch. Alle mensen, stelt Kaczor, hebben recht op leven. Niet vanwege onze eigenschappen, maar simpelweg omdat we mens zijn. Dat betekent dat zodra er sprake is van nieuw menselijk leven, dat leven meteen ook de status van een persoon heeft. En wanneer is er sprake van nieuw menselijk leven? Vanaf het moment van bevruchting, vindt Kaczor. 

Greasley ziet dat anders. Dat we vanaf het moment van bevruchting een nieuw menselijk leven zijn, spreekt ze niet tegen. Maar dat we meteen ook een persoon zouden zijn, klopt volgens haar niet. Als dat wel zo zou zijn, dan zou het leven van een embryo intuïtief dezelfde waarde moeten hebben als dat van – zeg – een pasgeboren baby. En dat heeft het niet: als een ziekenhuis in de fik staat, en een brandweerman ter plaatse of vijf reageerbuizen met embryo’s kan redden, of een pasgeborene, dan zal hij altijd de baby redden. Sterker nog: de meeste mensen zouden het moreel verwerpelijk vinden als hij voor de embryo’s zou kiezen.

Persoonsstatus is dus niet iets wat we hebben, maar iets wat we ontwikkelen, aldus Greasley. Hoe meer we in de baarmoeder de capaciteit ontwikkelen voor hoe meer we een ‘persoon’ worden.

Toch blijft het lastig te bepalen wanneer een nou genoeg eigenschappen heeft om een persoon te zijn. Hoeveel zelfbewustzijn, communicatievermogen en rationaliteit moet een mens bezitten voordat hij ‘recht op leven’ krijgt? Greasley’s eerlijke antwoord is – net als Kaczor –  

Om deze complexiteit het hoofd te bieden, stelt Greasley geboorte te kiezen als grens voor het ontstaan van de morele status als persoon. Pas dan kunnen de eigenschappen die iemand tot persoon maken zich doen gelden. Voor Kaczor is dit onacceptabel. Wat het doden van een persoon volgens hem namelijk moreel verwerpelijk maakt, is dat je diegene zijn toekomst ontzegt.  

Voor Greasley is deze toekomst echter pas waardevol als je er een daadwerkelijk belang in kan hebben. En daarvoor moet en zal je eerst geboren moeten worden, stelt zij.

Een dappere poging tot een schone discussie

Wat vanaf het begin van Abortion Rights: For and Against, duidelijk wordt, is dat zowel Greasley als Kaczor hun uitwisseling over abortus schoon proberen te vegen van persoonlijke overwegingen. Greasley verdedigt abortus uitdrukkelijk niet vanuit argumenten rondom de zelfbeschikking van vrouwen. Sterker nog: in haar eerste betoog stelt Greasley dat het zwaarwegende belang dat vrouwen hebben bij hun recht op abortus, niet voldoende is om abortus te rechtvaardigen als een foetus inderdaad een persoon zou zijn (haar punt is echter dat een foetus geen persoon is, en abortus dus mag).

Toch wordt al snel duidelijk hoe moeilijk het is om het abortusdebat los te trekken van particuliere belangen en overtuigingen

Tegelijkertijd kiest de katholieke Kaczor ervoor om vooral seculiere en rationele argumenten voor de ontoelaatbaarheid van abortus aan te dragen. Niet alle oppositie tegen abortus is immers theologisch van aard, aldus Kaczor. Ook binnen de ethische filosofie zijn er bijvoorbeeld felle tegenstanders.

Toch wordt al snel duidelijk hoe moeilijk het is om het abortusdebat los te trekken van particuliere belangen en overtuigingen. Vooral vanwege de aannames die Greasley en Kaczor in hun initiële betogen doen over elkaars posities.

Greasley noemt bijvoorbeeld dat er passages in de Bijbel zijn die suggereren dat abortus gerechtvaardigd zou zijn. Kaczor, daarentegen, probeert een appel van Greasley op vrouwenrechten te ondervangen door aan te tonen dat abortus vrouwen in werkelijkheid ernstige schade berokkent. 

En dan wordt het – zelfs in deze saaie filosofische verhandeling – toch ineens akelig fel. Verderop in het boek noemt Kaczor Greasleys duiding van de Bijbelse pro-abortuscitaten misleidend; Greasley sneert op haar beurt dat wanneer iemand (lees: Kaczor) gelooft dat abortussen borstkanker veroorzaken (iets waar Kaczor inderdaad naar hint), we ons ernstig moeten afvragen of zo iemand wel in staat is tot onbevooroordeelde en nauwkeurige argumentatie.

Zelf de meest klinische ontleding van de voors en tegens van abortus lijkt uiteindelijk gedoemd te ontaarden in het soort gesprek dat we binnen het abortusdebat wel kennen: kampen die zich verschansen in de schuttersputjes van hun eigen gelijk, en meer heil zien in moddergooien dan doorpraten.

Mijn eigen woede is er, waarom snap ik die van de andere kant niet?

Hoe schoon je het abortusdebat ook probeert te voeren, uiteindelijk verzandt het in een oververhitte en gepolariseerde strijd. Daarvan krijgt het andere kamp vaak de schuld: zij hebben hun feiten niet op een rijtje, laten hun emoties in plaats van hun verstand spreken, en zitten vast in hun eigen, beperkte blik. Maar zelden zien we ons eigen abortusstandpunt als emotioneel. Terwijl het dat vaak wel is.

Er is weinig wat mij zo razend maakt als mensen die demonstreren bij abortusklinieken, en patiënten lastigvallen die daar zijn voor een – mijns inziens – volledig gerechtvaardigde en noodzakelijke medische behandeling. En toen ik laatst las dat kon ik mijn neiging om gefrustreerd met huisraad te gaan smijten nauwelijks onderdrukken.

Maar als ik zelf zo’n sterke gevoelsreactie heb op dergelijk nieuws, waarom kan ik dan niet meer begrip opbrengen voor de woede aan de andere kant, die mensen ertoe drijft met protestborden bij die klinieken te gaan staan?

Misschien is het toch geen goed idee om te proberen emotie en geloof uit te schakelen om een beter gesprek over abortus op gang te brengen. Misschien moeten we erkennen dat ons gevoel onderdeel is van het gesprek. En vooral: van onze eigen positie. 

Want pas als we kunnen erkennen dat ook onze eigen positie niet zuiver rationeel is, maar altijd ook deels voortkomt uit diepe emotionele verbindingen, kunnen we meer begrip opbrengen voor hen die het anders zien.

Lees verder

Wil je een goede ruzie? Heb het eerst over waarden, niet over feiten Meningsverschillen lopen vaak uit de hand omdat de bekvechtende partijen het niet eens kunnen worden over de feiten. Maar wat gebeurt er als je het geruzie daarover laat voor wat het is, en onderzoekt welke waarden er aan de mening van de ander ten grondslag liggen? Lees het stuk van Ruben hier. Stop met de taalstrijd rond ‘mensen met een baarmoeder’ In gesprekken over abortus, menstruatie of reproductieve rechten sturen links-progressieve activisten steeds vaker aan op taalgebruik dat transgender personen met baarmoeders insluit. Terwijl heel wat vrouwen bloedlink worden van frases als ‘mensen die zwanger kunnen worden’. En daar doen rechts-conservatieve politici hun voordeel mee. Lees de column van Valentijn hier.