Laatst zat ik tegenover een boos meisje, in een kamer vol schrijfsters. Bij binnenkomst bracht ze een zweem van allure, ervaring en zelfverzekerdheid met zich mee die sterk contrasteerde met hoe ik me voelde. 

Dat boze meisje was – schrijver, columnist en redacteur bij De Groene Amsterdammer. Heel anders dan degene over wie ik las in haar recent verschenen boek Boos Meisje, een essaybundel over de spagaat waarin vrouwen zich bevinden. ‘Lief zijn, maar ook stoer. Alleen niet té stoer, want dan ben je een boos meisje.’

In het boek positioneert Pruis zichzelf als de stille, verlegen antagonist van boze meisjes (lees: rebelse, zelfverzekerde vrouwen). Waar de boze meisjes vol overtuiging ‘hoezo!?’ roepen als Pruis college geeft, moet de schrijver zelf blozen als ze tijdens de redactievergadering het woord neemt. 

Tijdens het lezen hoorde ik vooral de stem van die krachtige vrouw, die daar in die kamer tegenover me zat: de eerlijkheid, de humor, de rauwheid van alle ongefilterde – soms zelfs veroordelende – gedachten maakten de tekst menselijk, en vooral gedurfd. Ze maakten Pruis – in haar eigen woorden – een boos meisje.

Als ze schrijft, tenminste.

Samen op vakantie, alleen naar het museum

Dat boze meisje neemt alles en iedereen de maat, waaronder zichzelf. Pruis is deel van de strevende klasse, schrijft ze. Met zelfspot en reflectie probeert ze uit die klasse te ontsnappen. Zo beschrijft ze in een van haar essays een groepsreis naar Brazilië. Niets voor Pruis, blijkt. Waar de rest van de groep van watervallen afglijdt, begeeft zij zich richting het museum voor hedendaagse kunst.

‘Zie deze reiziger anders-zijn in een stadsbus in Rio de Janeiro’, schrijft ze. ‘Vervuld van het hoogmoedige verlangen iets zinnigs te doen met haar tijd in plaats van plezier te maken met haar groepsgenoten.’ Wat het essay zo treffend laat zien: de confrontatie van Pruis met haar eigen stroeve zelf, dat zich maar niet weet te verbinden met de groep aan ‘de overkant’ van de (klasse)kloof. 

Kunstwerken aanschouwen of abseilen? Voor haar reisgenoten is de keus snel gemaakt. Voor Pruis overigens ook

Pruis beschrijft hoe ontoegankelijk haar strevende klasse is, die ‘prat gaat op een cultureel kapitaal dat niet voor iedereen vanzelfsprekend is, of toegankelijk. Sterker nog: deze strevende klasse gaat prat op een cultureel kapitaal dat buiten die klasse ook geen waarde of geldigheid heeft.’

Vandaar ook dat haar reisgenoten haar na afloop vertellen ‘hoe gaaf het was’, dat glijden van de waterval. En ‘dat ze wat gemist heeft’. Kunstwerken aanschouwen of abseilen? Voor haar reisgenoten is de keus snel gemaakt. Voor Pruis overigens ook.

Daarmee valt ze weliswaar buiten de boot, maar laat ze tegelijkertijd zien bij welke klasse ze hoort (en, in haar eigen woorden, aan welke klasse ze ‘ontstijgt’).

‘Er is een nieuwe elite opgestaan die zich, niet zoals in het verleden onderscheidt door met zilveren bestek te eten van porseleinen borden, en gewoon, te laten zien dat ze veel geld heeft, maar die zich op een andere, subtielere manier maatschappelijk laat gelden. Dat heeft dan meer met opleiding dan met inkomen te maken. Het heeft te maken met het soort boeken en kranten dat wordt gelezen, dat er überhaupt wordt gelezen.’ Met cultureel kapitaal, dus. 

De bundel Boos Meisje illustreert dit zelf misschien nog wel het best: in het boek passeert een hele reeks aan schrijfsters de revue: Simone de Beauvoir, Virginia Woolf, Renate Rubinstein, noem maar op. Ik herken hun namen, maar alleen omdat het op auteursborrels en in de boeken die ik lees zo nu en dan over ze gaat. Toegegeven: ik heb niks ván ze gelezen (en dat zegt vast ook veel over mij en mijn klasse).

Distantie door distinctie (zoals in dit tussenkopje)

Niet alleen ontstijgt ze klassen (‘distinctiedrift’, noemt Pruis dat), ook overstijgt ze zo nu en dan de thema’s. Dan nemen de stukken de vorm van een hoorcollege aan en wordt de afstand tot de lezer groter. (Ook distinctiedrift?) Vooral de stukken over feminisme zijn in beschouwende en theoretische stijl geschreven.

De verschillende stijlvormen van de essays zijn als Neelie Kroes en Sylvana Simons, die Pruis in het boek analyseert. Het taalgebruik van Kroes vindt Pruis afstandelijk,‘zeker in vergelijking met Simons, die zich overduidelijk dag na dag in de arena bevindt, en helder en strijdvaardig is.’ Soms staat Pruis á la Simons in de arena (mijns inziens de krachtigste stukken), en soms beschouwt ze á la Kroes de kwesties van een afstandje. 

Ik weet dat in de levens van veel vrouwen om me heen geen ruimte is voor die afstand en dat soort theorieën (en in het mijne overigens lange tijd ook niet)

Terwijl ik dit zeg, weet ik dat ik als collega-auteur boter op mijn hoofd heb: ook ik bevind me in de luxepositie om beschouwend en afstandelijk te schrijven over thema’s als feminisme. Ja, een luxepositie: ik weet dat in de levens van veel vrouwen om me heen geen ruimte is voor die afstand en dat soort theorieën (en in het mijne overigens lange tijd ook niet). De praktijk vraagt al hun aandacht; ze moeten zien te overleven. Voor hen zijn de namen Virginia Woolf of Rachel Cusk dan ook even nietszeggend als de boodschap dat je pas gelukkig wordt als je echt eens een keer op zoek gaat naar de kracht van je innerlijke chakra’s. 

Rachel Cusk kende ik tot vandaag trouwens ook nog niet. Dat zeg ik nu met lichte gêne, maar ik wil ermee laten zien waar de kracht van het boek ligt: Pruis legt de onderliggende vanzelfsprekendheid van verworven cultureel kapitaal bloot, terwijl ze er met dezelfde vanzelfsprekendheid uit put.

Cultureel kapitaal, schrijft Pruis, ‘bestaat alleen bij de gratie van degenen die het niet hebben’. De college-essays over feministen passen dan ook goed bij de boodschap uit het verhaal van Pruis op groepsreis: ze bieden een inkijk in de observaties en gedachten van iemand uit de strevende klasse. Iets wat haar reisgenoten en ik haar niet na kunnen doen (al leken haar reisgenoten daar niet echt mee te zitten). 

‘Omdat ze het feministische discours aanvankelijk verre van zich wil houden, klinkt ze des te meer authentiek,’ schrijft Pruis, om Sigrid Kaag te typeren. Die zin lijkt ook Boos Meisje te duiden: een authentiek boek, dat aan het denken zet. Vooral in de stukken waarin Pruis achter het katheder vandaan komt en haar innerlijke boze meisje de vrije loop laat. 

En dan heb ik het ook (of misschien zelfs vooral) tegen mezelf. 

Meer lezen?

Dit boek leerde me vooral niet te oordelen over ‘yogawappies’ Het is verleidelijk om ‘wellness-rechts’ weg te zetten als havermelkdrinkende yogawappies. Maar nuttiger is je af te vragen waarom deze groep toevlucht zoekt in extreme ideeën en complottheorieën, laat Roxane van Iperen zien in haar boek Eigen welzijn eerst. Lees het artikel