Leraren, geef minder les, zegt deze vakbondsleider

Er is een nijpend tekort aan leerkrachten, en de verwachting is dat het probleem alleen maar groter zal worden. Dat vraagt om een langetermijnvisie waarin kleinere klassen en minder lesuren de hoofdrol spelen, stelt Tamar van Gelder, voorzitter van de Algemene Onderwijsbond.
Een op de negen leerlingen in het basisonderwijs is dit schooljaar begonnen zonder eigen leraar. Dat is schrijnend. Er is in alle lagen van het onderwijs een chronisch tekort aan leerkrachten, en dat zal voorlopig alleen maar erger worden. Scholen roeien met de riemen die ze hebben, maar kunnen niet voorkomen dat er minder bevoegde leerkrachten voor de klassen staan: het is dat, of niemand.
Hoe het komt? Het beroep is in aanzien gedaald, en wordt schamel gehonoreerd. Veel leraren, hoe gedreven ook, nemen de wijk, omdat ze overvraagd worden en uitgeput zijn. Omdat het werk geen bevrediging meer geeft, omdat ze niet in staat zijn om te voldoen aan alle eisen die gesteld worden aan het onderwijs.
Maar in de huidige verkiezingscampagne gaat het er niet over. In de partijprogramma’s moet je de onderwijsparagrafen bij elkaar schrapen, terwijl het gaat om de toekomst van onze samenleving. Veel maatschappelijke problemen zijn terug te voeren op het onderwijs. Geen vakbekwame elektrotechnici? Dan kun je het wel schudden met de energietransitie.
Aan Tamar van Gelder (Zaandam, 1975) zal het niet liggen. Zij is de bevlogen voorzitter van de AOb, Algemene Onderwijsbond. Van Gelder heeft de strijdbaarheid niet van een vreemde. Ze stamt uit een echte onderwijsfamilie. Haar grootvader stond aan de basis van de middenschool. Een experiment uit de jaren zeventig dat beoogde om alle leerlingen drie jaar lang hetzelfde programma te laten volgen aan het begin van de middelbare school, een poging om sociale ongelijkheid tegen te gaan.
Transcript
Zullen we het eens over het onderwijs hebben?
‘Geen enkel verkiezingsdebat gaat over onderwijs. Er zijn geen leraren. We hebben een crisis, maar het woord onderwijs nemen ze niet in de mond. Dat gaat me aan het hart.’
Hoe komt dat gebrek aan politieke belangstelling?
‘Er is op de korte termijn geen politiek gewin te halen. We kunnen er niet snel een zakje geld tegenaan zetten. Er moeten fundamentele gesprekken gevoerd worden, over kabinetsperiodes heen.’
Het probleem is te groot geworden?
‘Ja, en het is een moeder van alle andere problemen. Zonder leraren kunnen warmtepompinstallateurs niet opgeleid worden, want er zijn geen techniekdocenten. Hoe zit het dan met de energietransitie? In problemen als het migratievraagstuk wordt veel met misinformatie gedebatteerd. Ook in de gesprekken op straat.’
Zo ver gaat het?
‘De oplossing is goed onderwijs. Het is bizar dat we het daar deze verkiezingsperiode niet over hebben. We hebben goed opgeleide leraren nodig die ervoor zorgen dat er een relatie ontstaat in de klas. Dat leerlingen een gesprek met elkaar hebben. Dat ze het hebben over taal, rekenen, en de ontwikkelingen in de wereld. Dat doen ze samen, en onder goede begeleiding. Maar die leraren hebben we niet.’
Jij komt uit een onderwijsgeslacht, zoals dat bij onderwijsmensen wel vaker het geval is. Hoe wordt dat doorgegeven?
‘Ik hoor het vaak bij leden: “Ik was lid, mijn vrouw is lid. Mijn kinderen gaan in het onderwijs werken, en die worden ook weer lid van de Onderwijsvakbond.” Dat zit in de genen. Om in het onderwijs te werken heb je bepaalde eigenschappen nodig.’
Welke?
‘Er staan voor anderen. Betekenis willen geven, gaan voor de relatie. Niet voor jezelf, maar voor de ander. Misschien zitten die aspecten in de bloedlijn, of worden ze aangeleerd.’
Dat is overdracht. Jij hebt dat geleerd.
‘Zo komen we in het nature-nurture-debat. Het is beide natuurlijk, maar bij mij begon het gesprek over ontwikkelingen in de wereld al vroeg.’
Dat herinner jij je van thuis?
‘Zeker. Bij ons ging het niet over de vuilnisbak buiten zetten, maar over wat er in politiek Den Haag was gebeurd.’
Felle discussies aan tafel?
‘Het ging over oplossingen. Welke problemen zijn er, en hoe kunnen we samenleven?’
Jouw grootvader, Leon van Gelder, was de man achter de middenschool?
‘Lang geleden. Hij was de eerste hoogleraar onderwijskunde. Als jongen uit een arbeidersfamilie in Amsterdam ging hij nadenken over hoe alle kinderen kansen konden krijgen. Niet enkel kansen op werk, maar ook in ontwikkeling. Dan moet je mensen uit verschillende groepen bij elkaar houden. Zo kwam het gedachtegoed van de middenschool tot stand.’
Hoe is dat afgelopen?
‘Het is politiek gestrand.’
Dat is de tijd van Van Kemenade, onderwijsminister in de jaren zeventig, die urenlange speeches hield waarbij iedereen in slaap viel. Maar hij dramde het er wel door.
‘Ik was toen nog klein, dus dat heb ik op beelden teruggezien. Hij was van de lange speeches. Laatst zag ik een filmpje van Van gewest tot gewest waarin Van Kemenade de Leon van Gelder Middenschool in Groningen opent. De speech die hij dan geeft zou bij mij nooit geaccepteerd worden. Wij kunnen dat niet meer. Het ging over de inhoud. Het is op politieke verschillen gestrand.’
‘Bij de AOb voeren we die strijd over het onderwijs ook nog steeds. Biedt het meer kansen om vroeger of later te selecteren? Wat is beter? Daar is het laatste woord nog niet over gezegd.’
Het onderwijs is al honderd jaar ten prooi aan onderwijsvernieuwers. Het onderwijs is een terrein waar veel nieuwe initiatieven worden genomen, die allemaal stranden. Niet om het verhaal van je grootvader zo af te doen. Maar er wordt zo veel geprobeerd, en het lukt steeds niet.
‘Wat mij betreft gaat onderwijs per definitie over dingen ontdekken. Er zit altijd een vernieuwingsdrang in. Waar het over gaat is wie de vraag stelt. Wat mij betreft doet de leraar in de klas dat. Niet de schoolleider of schoolbestuur-minister. Onderwijsvernieuwing begint in de klas. Daar bepaal je met elkaar wat goed onderwijs is. Het gebeurt de afgelopen jaren steeds vaker dat mensen van buiten het onderwijs gaan bedenken wat goed is voor het onderwijs: “Weet je wat een goed idee is? We gaan ons richten op digitalisering, want dat kan wel een aantal dingen vervangen.” Maar dat is niet bedacht door de leraar uit de klas.’
Over de middenschool werd gezegd dat het onderwijs gebruikt werd als instrument om de maatschappij te veranderen. Dat dat oneigenlijk is. Daar sluit jij je bij aan, maar dat gaat in tegen de idealen van je grootvader.
‘Ja, maar een leraar kan die idealen en waarden ook hebben: “Ik wil alle kinderen, ongeacht waar ze vandaan komen, het beste onderwijs bieden.” Dat kan vanuit de leraar beredeneerd worden. Ik zou geen knip voor de neus waard zijn als ik niet af en toe vraagtekens zou zetten bij het gedachtegoed van mijn opa. Dat zou hij ook bij mij hebben gedaan. We moeten met elkaar het gesprek voeren over wat goed is voor de klas, de school en de maatschappij.’
Daarin is de positie van de leraar cruciaal. Waarom is er een structureel tekort?
‘Dat is een verhaal waar we al jaren achteraan zitten. Het is altijd te laat. Op een gegeven moment zegt de minister dan dat we te weinig leraren hebben. Wij geven al jaren aan dat er structurele maatregelen genomen moeten worden.’
Dit horen we al vanaf eind jaren zeventig. Er is een halve eeuw voor gewaarschuwd. Er is niet goed opgelet.
‘Sommige cynici zullen zeggen dat het bewust is. Anderen zijn minder cynisch en zeggen dat er niet goed is opgelet. Maar we moeten structureel werken aan het aanzien van de leraar. Dat kan door loon. Het is logisch dat ik dat zeg als vakbondsvoorvrouw, maar dat is nou eenmaal nodig voor aanzien. Het beroep moet aantrekkelijker worden. De chirurg wordt nooit gevraagd waarom zij die ene scalpel zou gebruiken. De leraar wordt altijd gevraagd waarom hij dat boek, of die methode gebruikt: “Moet mijn kind niet die cursus doen?” Er is in aanzien iets veranderd.’
‘Leraren moeten ook zelf opstaan voor het beroep leraar. Leraren zijn in dienst van het schoolbestuur. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het hele proces, en zijn steeds meer gaan kijken naar efficiëntie: “Hoe kan ik die leraar als arbeidskracht zo inzetten dat ik hem het beste uitnut?” Daardoor zagen veel leraren het niet meer zitten, en stopten. We hebben te maken met een lerarenlek. In Nederland lopen 83.000 mensen rond met een onderwijsbevoegdheid. Zij zouden zo weer voor de klas kunnen, maar we hebben ze het onderwijs uitgejaagd.’
Zij zijn niet voor niks weggegaan, dus die komen niet meer terug.
‘Ik ben optimistisch. We kunnen ze terug krijgen. Dat moet ook wel, want er moet ook in Amsterdam-West voor elke klas een bevoegde leraar staan. Niet een op negen. Ik begrijp niet dat iedereen zich niet ongelooflijk schaamt dat zo veel leerlingen geen bevoegde leraar hebben. Leerlingen die daardoor na de basisschool twee jaar leerachterstand hebben. Dat weten we. We accepteren dat. Ik zou dat nooit willen accepteren’.
We accepteren het, maar ouders zijn woedend als ze voor hun kinderen moeten zorgen omdat er geen leraar is. Dan hebben ze een praktisch probleem.
‘Ze zijn woedend omdat er geen opvang is, en dat ze dat met hun werkgever moeten regelen. Maar ze zijn nog te weinig woedend dat hun kinderen wiskunde krijgen van een klasse-assistent die geen wiskundelerarenopleiding heeft gedaan. Dat loopt misschien voor één leerling goed af, maar voor een hele grote groep gaat het niet goed aflopen’.
Dit is structureel?
‘Ja, een groot probleem.
Waarom zijn die 83.000 docenten weggegaan?
‘Dat komt door werkdruk. We hebben ze het onderwijs uitgejaagd. Het komt door slecht strategisch personeelsbeleid. We zouden goed moeten opletten wat een docent nodig heeft: “Misschien is het prettig voor deze docent om een uur later te beginnen, want dan kan hij zelf zijn kinderen naar school brengen. Misschien heeft hij ander soort begeleiding en ondersteuning nodig. Misschien heeft hij professionalisering nodig.” Daar is te weinig in geïnvesteerd en te weinig oog voor geweest.’
‘Naast het lerarenlek, leiden we ook te weinig leraren op. Tijdens de opleiding vallen veel mensen af. Sommigen omdat het niet de juiste keuze was. Maar anderen omdat ze al volledig voor het onderwijs worden ingezet. Ze zijn al bijna burn-out voordat ze goed en wel voor de klas komen te staan. Zij kiezen dan toch voor een ander beroep. Het is geen optimistisch verhaal, terwijl ik zelf een echte optimist ben.’
Voordat we over oplossingen kunnen nadenken is het belangrijk om vast te stellen hoe ernstig het probleem is. Heb je zelf les gegeven?
‘Nee, ik heb geen les gegeven. Ik was opleidingsmanager in het mbo. Ik was zo’n regelneef. Iemand die dacht: ik ga het wel even fiksen.’
Met een Excelsheet?
‘Met een spreadsheetmanager. Veel van mijn collega’s zijn spreadsheetmanagers, maar ik probeerde ook met mijn onderwijsteam te kijken naar wat leraren nodig hebben om onderwijs goed vorm te geven. Welke professionalisering hebben ze nodig? Ik zag het als mijn taak om te zorgen dat we met elkaar onderwijs kunnen geven. De tijd nemen om te bepalen waar het onderwijs in het mbo over gaat. Daar zijn een aantal kwalificatiedossiers. Ik was verantwoordelijk voor kwalificatiedossier assistent-accountant, niveau vier. Secretaressen, niveau drie. Geweldig om in te duiken in het mbo. Dat geeft energie. Er is opgeschreven wat een secretaresse moet kennen en kunnen aan het einde van de opleiding. Met een onderwijsteam ga je dat vertalen naar onderwijs. Dat probeerde ik, als regelneef, te ondersteunen. Wat kan ik faciliteren? Hoe kan ik zorgen dat ze niet overdonderd worden door vragen van ouders, van de media? De maatschappij wil de hele tijd van alles. Als schoolleider hoor je een hitteschild te zijn.’
Onderwijs raakt aan alles. Heb jij een docent gehad, afgezien van je eigen familie, die je de weg heeft gewezen?
‘Ik had een geweldige leraar geschiedenis.’
Het zijn bijna altijd leraren geschiedenis!
‘Ze lopen hier ook bij de Onderwijsbond. Altijd economie of geschiedenis.’
In mijn geval was het weer Nederlands. Wat was dat voor iemand?
‘Hij ging op de tafel staan en vertelde. Hij kon mij inspireren uit het hart. Ik vond school zelf niet zo interessant.’
Waarom niet?
‘Volgens een vriendin zag ik het als een sociaal experiment. Ik vond het saai.’
Als telg van een onderwijsgeslacht.
‘Ik had meer nodig om mij te inspireren. Als we het hebben over kansenongelijkheid: ik kreeg veel van thuis mee. Dat hadden kinderen uit andere omstandigheden niet. Voor hen is school belangrijker. Voor mij was het superleuk dat ik zo’n geschiedenisleraar had. Dat hij op de tafel ging staan en mij ging inspireren.’
Gewoon omdat hij goed kon vertellen. Weg boek, weg proefwerk van volgende week.
‘Hij zei ook altijd: “Leuk dat jullie op gymnasium zitten, maar jullie zijn gewoon mavo met Latijn. Doe maar niet zo hoog in de boom.” Ik vond dat hij gelijk had. We hebben al die vakken die ze op de mavo hebben, en we hebben Latijn erbij. We hoeven geen arrogantie in ons te hebben. Die realiteitszin heb ik onthouden. Buitengewoon nuttig.’
Ik heb het gevoel dat dit bij onze generaties hoort. Dat wij die leraren nog hebben mogen meemaken. Zelfs als ze het nu zouden willen, als ze het talent, het vermogen, het idealisme hebben, is er nog tijd en ruimte voor? Of moet je gewoon stronteigenwijs zijn?
‘Stronteigenwijs is altijd goed. Er is nog steeds ruimte in de klas. We hebben als AOb hard gewerkt aan de Wet beroep leraar. Dat betekent dat de leraar gaat over wat er in de klas gebeurt. Dat staat in de wet, dus daar moet je ook voor gaan staan’.
Dat weten de meeste leraren zelf niet?
‘Daar hebben wij wat te doen als Onderwijsbond. Wij hebben er hard voor gestreden. Daarom werken we ook hard aan beroepsgroepvorming. Wij als leraren, zeg ik namens de leraren die bij ons lid zijn, kunnen sterk staan met elkaar. Ervoor zorgen dat we die ruimte nemen, en gezamenlijk een stem maken richting schoolbesturen, onderwijskoepels, minister en maatschappij. Zeggen: dit is ons beroep. Wat dat betekent in de praktijk, in de klas.’
Ik hoor Herman Tjeenk Willink zeggen dat de professional het initiatief moet nemen. Moet kiezen voor wat belangrijk is. Dat geldt hier ook, maar dan moet je tegen sterke krachten ingaan.
‘Daarom moet je het samen doen. Elkaar opzoeken. De tijdsgeest bestaat uit een geïndividualiseerde maatschappij, gericht op andere individuen. De leraar is uitvoerder geworden. Van daaruit moeten we een beweging maken naar het collectief. De beroepsgroep leraar moet staan voor zijn vak. In je eentje is het ingewikkeld om op te staan tegen je leidinggevende, die zegt dat je iets moet doen. Gezamenlijk kan dat. Dat kan binnen een onderwijsteam. Binnen een schoolbestuur. Dat kan landelijk. Op al die niveaus zouden we elkaar moeten vinden.’
‘Het is ingewikkeld omdat er minder leraren zijn. Elke keer als je de tijd neemt om hierover in gesprek te gaan, hebben leerlingen een uur geen aardrijkskunde bijvoorbeeld. Elke individuele leraar moet die afweging maken. Die afweging is complex’.
Daardoor wordt het praktisch bijna onmogelijk om dat te doen. Om te studeren, jezelf te verrijken, of dit soort debatten te voeren. Hoe zou je dat moeten organiseren?
‘We hebben gezegd: misschien moeten we iets met onderwijstijd en lestijd gaan doen. Zorgen dat leraren minder lesuren krijgen, zodat ze meer tijd hebben. Dat noemen we voor- en nabereiding, en professionalisering. Ze gaan niet minder werken, maar dan zorgen ze dat ze meer aandacht geven aan die ene leerling. Dat ze nog even dat gesprek kunnen hebben. Dat ze tijd hebben om met hun collega’s over de ontwikkeling van het vak te praten. Maar dat betekent wel iets, en dan moeten we iets aan de onderwijstijd van leerlingen doen. Wij geven, Europees gezien, veel les.’
In Nederland?
‘Wij geven veel les. Dat zou best minder kunnen.’
Dan heb je meer mankracht nodig. Handen aan de bedden, en die zijn er dus niet.
‘Dat is hetzelfde. Er zouden kleinere klassen moeten zijn. Dan zijn er geen dertig oudergesprekken, of veertig (met één-ouder-gezinnen). Dan heb je er 21. Dat scheelt. We moeten ergens beginnen. We moeten zorgen dat die onderwijstijd naar beneden gaat. Zorgen dat die klassen kleiner worden. Dat maakt het beroep aantrekkelijker. Dan hoeven leraren niet elke dag de deur dicht te trekken en te denken: “Ik heb die leerling niet gezien. Ik heb dat niet gedaan. Ik had nog met die collega over dat onderdeeltje van ontwikkeling willen praten. Heb ik allemaal niet kunnen doen.” Daardoor past het op een gegeven moment niet meer’.
Dan heb je ook nog eens te maken met dertig opstandige pubers die helemaal niet naar school willen. Hoe leuk is het eigenlijk voor de klas?
‘Gelukkig hebben we genoeg leden die zeggen dat dit het allermooiste vak is. Nog steeds. Ik las over de generatie alfa, de allerjongste generatie. Zij willen leraar worden. Het is nog steeds een beroep van jonge mensen die leraar willen worden. Dat moeten we vasthouden. Leraren zeggen nog steeds: “Als ik minder leerlingen in mijn klas heb, meer tijd om het voor te bereiden, dan is het het mooiste wat er is.”’
Worden de klassen bevolkt door leerlingen die willen leren? Of willen ze per definitie ergens anders zijn dan waar ze zitten?
‘Een deel gaat over motivatie. We komen uit de coronajaren. In het mbo merkten we dat de opstart van het jaar veel langer duurt, voordat iedereen weer klaar is om te leren. Die eerste gouden weken, zoals dat heet, duren langer. Dat kost meer tijd, en daarna krijg je mensen weer aan het werk en ontvankelijk om te gaan leren. Maar de huidige schade is groot’.
Daar staan we allang niet meer bij stil. We leven als samenleving door alsof er geen corona is geweest, maar ondertussen werkt die schade bij jonge mensen jarenlang door?
‘Je ziet het in studentenwelzijn. Leerlingen hebben te maken met ander soort problematieken. Depressie is hoog onder leerlingen en studenten. Studenten en leerlingen kunnen het eigenlijk niet meer aan. Hebben niet zelf geleerd hoe je problemen aankaart. Daar zit een nieuw vraagstuk. Hoe zorgen we ervoor dat leraren en docenten daar de bagage voor krijgen?’
Er is een sociale achterstand?
‘Zeker. De uitgaansclubs hebben hun toegang van 18 naar 21 gedaan omdat dat makkelijker is. Omdat de groep tussen 18 en 21 nog geen sociale omgangsvormen hebben geleerd. Ze zijn het kwijtgeraakt. Daar moeten we als maatschappij oog voor hebben.’
Daarnaast is er zo'n angstbeeld van moeilijke klassen, waarbij ze allemaal op hun mobieltje zitten met een hoody op. Het idee dat het respect voor autoriteit weg is. Dat de nieuwsgierigheid naar wat ze op school krijgen aangeboden weg is. Je mag dit idee ontzenuwen hoor, graag zelfs!
‘Dat herken ik in mindere mate. Per 1 januari mogen er geen mobieltjes meer in de klas. De invloed van sociale media en de digitale wereld is groot, maar het beeld van de ongeïnteresseerde puber van 15 jaar is eeuwenoud. De goed opgeleide leraar kan dat. Die heeft dat gewoon geleerd. Als hij maar de tijd heeft gekregen om in zijn opleiding alle vakken goed te volgen. Als hij niet meteen voor de klas is komen te staan, als een soort ‘groen plukken’. Dat hij niet meteen op een school voor alle gaten wordt gezet, maar wordt geholpen. Het duurt vijf jaar voordat je echt vakbekwaam bent’.
Je hoeft je niet te schamen als het eerste jaar moeilijk is.
‘Die verhalen hoor ik altijd. Er zijn ook leraren die het al twintig jaar doen en nog steeds nadenken over wat ze willen verbeteren. Het is een interessant en complex beroep. Het gaat over die uitdaging zoeken. Wat kan ik verbeteren waardoor een leerling open gaat staan om te gaan leren? We hadden het eerder over innovatie. Dat kan je met elkaar onderzoeken en lezen. Hoe vertaal je wetenschappelijke inzichten naar de klas? Dat is een superinteressant ondergebied.’
Jij ziet dat als een mogelijkheid tot ontwikkeling. Nog een stoorzender dan: ouders. Wij leven in een tijd van consumentisme. Ouders kijken naar een school alsof ze een klant zijn, en de school moet leveren. Hoe moeilijk is dat voor een leraar?
‘Ik probeer het me even voor te stellen. De kinderopvang met z’n private equity mag ook anders. Daar krijgen ze elke dag appjes, of zitten ze in appgroepen bij de kinderopvang: “Keesje heeft dan z’n appeltje gegeten en hij heeft daarna weer lekker geslapen.” Dan gaan ze naar groep 1 en wordt de ouder niet elke dag op de hoogte gehouden. Jonge ouders zijn verkeerd geïnformeerd. Bij de schoolpoort geef je het vertrouwen aan de leraar. Je wordt op gezette tijden geïnformeerd. Een aantal leraren in het basisonderwijs was best blij met die coronamaatregel: ouders moeten hun kind bij de poort afgeven, en dan kunnen we weer even. Maar we hebben ouders echt nodig, dus ik wil ze niet wegzetten als een soort haaibaai…’
Maar dat zijn ze wel. Je bent aardig.
‘Ik ben aardig, maar je bent met elkaar. Je hebt de informatie van die ouders nodig. Wat er thuis gebeurt merk je in de klas. We moeten alleen zoeken hoe we elkaar het beste informeren. Wat zijn nou de juiste momenten, welke gegevens? We zijn bijvoorbeeld doorgeschoten met Magister’.
Even voor mensen die nog geen kinderen hebben, of jonge kinderen hebben: Magister?
‘Voornamelijk in het voortgezet onderwijs komen daarin alle cijfers te staan’.
Die zijn voor iedereen toegankelijk, ook voor ouders.
‘Dat is verschillend per school, maar sommige ouders hebben een ouderinlog. Die gaan dan om twaalf uur ’s avonds verversen, en zien een cijfer eerder dan hun kind. De druk die daarop komt is ongelofelijk. Liever één keer per kwartaal goed ouders informeren over de stand van zaken van het kind, dan elke keer verversen. In het studentenwelzijn van leerlingen is te zien dat er zo’n hoge druk ligt op leerlingen en studenten, en dus op de leraar en de ouders, om maar beter te presteren’.
Dat is een groot maatschappelijk fenomeen dat al veertig jaar duurt. Dat kun je zelfs niet met 83.000 leraren oplossen.
‘Je kan wel met elkaar kijken wat er goed is. Waar is de school voor? Een sterke beroepsgroep zou kunnen afspreken om eens per drie maanden met elkaar te communiceren over de voortgang. Maar nu denkt de individuele leraar: “Oh, ik moet dit doen, want mijn baas zegt dat. En dit wordt van me verwacht, dus ik schrijf nog maar even een verhandelingsplan voor dat ene kind, en een groepsplan dat op drie niveaus van mij wordt gevraagd.” De vraag waarom je het doet, en hoe blijft ook bestaan. Wil ik op deze manier in die relatie met de ouders investeren?’
Collega Johannes Visser schreef het pamflet-essay: Is het voor een cijfer? Dat is een kernachtige analyse van hoe het onderwijs nu functioneert. Alles gebeurt voor een cijfer, leerlingen zijn er totaal van doordrongen. Als het niet voor een cijfer is, letten ze niet op. Het hele schoolsysteem draait om die cijfers. Ook voor docenten. Moeten we daar geen vragen bij gaan stellen?
‘Het schoolbestuur wordt enerzijds financieel afgerekend, en anderzijds gecontroleerd door de Inspectie. Dat heeft te maken met welke parameters ze hanteert, en hoe het schoolbestuur daarmee omgaat. Er zijn schoolbesturen die besluiten hun kerndoelen in te richten zonder cijfers. Dat kan gewoon. Zij hebben andere manieren gevonden om de Inspectie en ouders daarover te informeren. Ook dat kan in ons stelsel. Ik ben het eens met Johannes Visser dat die cijfers van de zotte zijn’.
Het is totaal uit de hand gelopen?
‘Ja. Het is grappig. Mijn jongste dochter zit op een middelbare school waar ze in de onderbouw geen cijfers doen. Op een gegeven moment moeten ze richting eindexamen, en dan moeten ze weer naar cijfers. Dat kan niet anders, omdat het systeem zo is ingericht. Daar kan op een andere manier mee omgegaan worden, maar het is wel van belang om iets af te sluiten. Ik hoor ook weleens verhalen dat je alles zelf moet kunnen samenstellen, en dan maak je een maatwerkdiploma. “Dan kan je mooi instromen naar het vervolgonderwijs.” Maar ik vind dat het wel van belang is om dingen met een diploma af te ronden. Dat heb je gedaan en daarna kan je verder.’
Dat kan ook over andere dingen gaan dan feitjes opsommen. Ik sprak erover met mijn dochter gisteravond. Ze is nu alweer verder, maar heeft de middelbare school met glans doorlopen, en zei: “Ik ben het allemaal vergeten.” Want op een proefwerk schrijf je het verwachtte antwoord op, en vervolgens doet het er niet meer toe, want je hebt een cijfer gehaald.
‘Er zijn andere methodes om dat te doen. Er is een stroming over formatief handelen die gaat over het beoordelen van de handeling’.
Moeten er geen andere dingen gevraagd worden? Gaat het niet over ontwikkeling? Of het oude bildungsideaal van een mens opleiden?
‘Dat zit in die kerndoelen. Mensen zijn dat kwijt’.
Ik heb ze niet paraat.
‘Ik ook niet. Ik heb veel zwerfkennis, maar dat heb ik niet paraat’.
Waar gaat het dan over?
‘Dat gaat over een bepaald niveau van taal of rekenen, maar ook weten wat de burgerschapszin is. In onderwijsland zijn we goed in dingen verrijken met nog iets en nog iets. En daar met elkaar een maatstaf in te nemen, maar er is veel meer mogelijk dan men denkt. Een voorbeeld dat nu zijn uitwerking heeft. De afgelopen jaren heeft de minister veel losse subsidietjes gedaan. Coronageld: 8,5 miljard euro.’
Hoppakee. Subsidietje.
‘Ik zeg maar. Dat zijn losse regelingen, en veel verschillende. De minister wil grip hebben op wat er met het geld gebeurt. Maar er bestaat de vrijheid om onderwijs zelf vorm te geven, door de leraar, het onderwijsteam, of het schoolbestuur. We proberen greep te krijgen op die subsidies, maar we hebben die grip al. Het zit in het systeem, met kerndoelen’.
Het gaat over de manier van controleren waar die cijfers een dwangmatige invloed krijgen.
‘In die verantwoordingscyclus zit een controledrang. Ik hoor schoolbestuurders vaak zeggen: “Ik wil niet nat gaan bij de Inspectie.”’
Dat is toch verschrikkelijk? Ze staan toch voor goed onderwijs, en ze horen niet voor de Inspectie te werken?
‘Nee, je werkt voor die leerlingen en studenten.’
Zo sterk is dat doorgedrongen tot in de haarvaten van het systeem. Als je niet het lef hebt om te zeggen dat je het anders doet.
‘Daarom zeggen we dat het systeem moet veranderen. Dat moet anders. Ik heb geen blauwdruk hoe het moet, maar wel ingrediënten hoe het anders zou moeten.’
Een van mijn vorige gesprekken was met Miguel en Thiëmo Heilbron, die een programma hebben ontwikkeld over wereldburgerschap: Fawaka Wereldburgerschap. Er gebeurt op dit moment iets ongelofelijk naargeestigs in Gaza, waar we allemaal op een of andere manier naar kijken. Hoe moet je dat in de klas aan de orde stellen?
‘Het woord “moeten” vinden mensen lastig. Maar als leraar weet je op een maandagochtend dat je leerlingen hiermee te maken hebben als ze de klas binnenkomen. Dat de leerlingen daar allemaal op een bepaalde manier door geraakt worden. Het kan niet anders dan dat je daar het gesprek over aangaat.’
In welke les dan ook?
‘In welke les dan ook. Of het nou basisonderwijs, voortgezet onderwijs, of mbo is. Het is van groot belang dat je daar als onderwijsteam afspraken over maakt. Wie doet wat op welke manier? Zeker in het voortgezet onderwijs kan de docent Engels niet meer zeggen: dat is iets voor de leraar maatschappijleer, en wij hebben het er niet over. Dat kan niet. Je moet met elkaar kijken hoe je met deze heftige conflicten omgaat.’
Kan het? Met wie je het gesprek ook begint, het leidt bijna onmiddellijk tot polarisering. Het gesprek met mijn dochter gisteravond was buitengewoon fel. Dat was geweldig, maar dat roept het wel op.
‘Het gesprek roept sterke reacties op. Mensen die het daarover niet willen hebben, omdat het raakt. Eén is zorgen dat er de juiste informatie is, want er is ongelofelijk veel misinformatie.’
Zie dat maar eens te vinden dan.
‘De Universiteit Utrecht doet geweldig werk met TerInfo. Goede tip voor iedereen die werkt in het onderwijs. Daar staat informatie die je kan gebruiken in al je lessen over misinformatie, en met elkaar het gesprek voeren. Dat is namelijk een basisvoorwaarde om met elkaar het goede gesprek aan te gaan. Te leren hoe je met verschillen omgaat. Hoe ga je om met bewustzijn waar je vandaan komt? Wat het met je doet? Ik kan me goed voorstellen dat iemand met een islamitische achtergrond zich sneller vereenzelvigt met de Palestijnen. Maar dat bewustzijn ligt anders als je te maken hebt met een Joodse leerling. Wat niet meteen betekent dat je uit Israël komt of een zionist bent.’
Goede informatie is de eerste stap. De tweede stap is het creëren van bewustzijn van je eigen positie.
‘Ja, en daarin het gesprek voeren. Dat kan niet anders. Over die verschillen moeten we kunnen praten met elkaar, zonder het gesprek uit de weg te gaan’.
Stel dat zo'n gesprek begint en een kind, van welke achtergrond dan ook, wil het woord genocide gebruiken voor het overheidsbeleid van de Israëlische regering?
‘Ik zal daarbij altijd adviseren om wel de andere kant daarvan te bespreken. Let op wat genocide kan betekenen. Wat die beelden betekenen.’
Ik gebruik niet voor niks dit woord. Je zou ook het apartheidsbeleid kunnen benoemen of de bezetting.
‘Dan moet je uitleggen wat dat woord betekent. Het gaat vaak over woorden. Wat is de impact van de uitspraak From the river to the sea, Palestine will be free? Wat is de impact van die uitspraak aan beide kanten? Dat is bewustzijn creëren. Je moet erover nadenken als je het zegt’.
Er circuleert een filmpje op X van een interview met Barack Obama. Hij zegt: “You can't speak the truth.” Want je spreekt altijd de waarheid van één kant, dus de volledige waarheid kan je niet eens spreken. Dat is ongelofelijk moeilijk om te beseffen, en vervolgens mee om te gaan.
‘Het begint met het bewustzijn dat er achter jouw leerling, waar je elke dag naast zit, een wereld schuilgaat. Daar begint het mee. Hij zegt dat niet zomaar. Iedereen neemt zijn eigen geschiedenis mee’.
Mensen hebben pijn. Kinderen zien dingen die ze diep raken.
‘Ik heb leraren uit het mbo die zich zorgen maken dat deze generatie alleen maar negativiteit ziet. Negativiteit op negativiteit. Dat er daardoor verbindingen worden aangelegd in de hersenen die het ingewikkeld maken om een positieve blik te houden. Ook daar hebben we een taak in. Door te laten zien dat er in de wereld kommer en kwel is, maar dat er ook mooie oplossingen zijn. We gaan niet enkel richting hel en verdoemenis. We moeten af en toe zeggen: we wonen hier, en hier hebben we met elkaar oplossingen te vinden door met elkaar deze klus te klaren, en samen een project aan te gaan. We hebben elkaar nodig. Tegenwoordig heeft iedereen het over polarisering. Als je de hele tijd zegt dat er polarisatie is, dan is het er ook. Slechts een klein deel in Nederland verschilt van inzicht. Een groot deel denkt hetzelfde.’
Wat denken ze dan?
‘Dat we hier met elkaar samenleven en dat we met elkaar een oplossing moeten vinden. En dat je dit conflict niet naar hier moet halen. Dat we met elkaar willen samenleven. Dat we dat ook samen moeten en willen doen. Het moment dat je het hebt over polarisatie lijkt het alsof we een splijtzwam in Nederland hebben. Dat is niet zo.’
Als je het aan de orde stelt in een klas kan het heftig worden. Dat wil niet meteen zeggen dat er polarisering is, maar wij hebben de neiging om emoties te vermijden. Ik weet niet hoe dat zit bij de docenten van Nederland, maar misschien zou het uitzonderlijk zijn als er daarvoor ruimte is.
‘Ik weet dat sommige docenten zeggen: ik voel me handelingsverlegen, en ik heb hier ondersteuning bij nodig. Ik ga ervan uit dat schoolleiders, schoolbesturen, die ondersteuning bieden. Ruimte bieden zodat die docent dat gesprek kan gaan voeren. Dat het in de lerarenopleiding in de casuïstiek wordt opgenomen. Hoe doe je dat? Hoe zorg je voor een veilige omgeving, als er tegengestelde meningen zijn? Hoe kom je dan tot een gesprek dat gaat over samen?’
Zo eenvoudig is het niet. Er moeten extra tijd, extra ruimte, extra mensen voor ingeruimd worden.
‘Het is supercomplex, en het raakt iedereen. Dit conflict roept meer emoties op dan andere conflicten die we de afgelopen jaren hebben meegemaakt. Iedereen voelt zich hier op een of andere manier mee verbonden, of heeft er een mening over.’
Laatste onderwerp. De vakbond. Gaat het goed met de vakbond?
‘Wat mij betreft wel. Vorige week was er bericht van het CBS dat het met de vakbonden niet zo goed gaat.’
De ledenbestanden lopen achteruit. Dat hoor ik al twintig jaar.
‘We zijn er nog steeds, en de AOb groeit. We hebben in coronatijd wat leden verloren, maar we zitten nu weer op 83.000 leden. Dat loopt steeds aan. We groeien, en blijven groeien.’
Is het een kentering? Hoe komt dat dan?
‘Ik zie een kentering. Dat komt doordat wij ons steeds beter profileren als de plek waar je met elkaar over je vak praat. Dat we staan voor het beroep leraar. Een aantal jaar geleden was het de koers dat we een sociale ANWB waren: Je hebt een lekke band en dan plakken we die. Als je een kwestie op school hebt, dan komen we erop af en dan helpen we je. Maar juist voor het onderwijs is het nodig om een sterke groep leraren bij elkaar te zetten om over het vak te praten. Daar heb je arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor nodig.’
‘De kentering is dat mensen nu bij onze club willen horen. Ik zit nu zeven jaar in het bestuur. Toen ik aantrad waren er wat meer oudere mannen (met alle respect), licht-kalend. Die hebben we ook hard nodig, maar ik zie ook jonge docenten opstaan die voor mijn vak willen staan.’
Omdat de nood hoog is.
‘Omdat de nood hoog is, maar ook omdat het nodig is voor de ontwikkeling van het vak. Dat hoort bij het beroep.’
Solidariteit is fundamenteel bij een vakbond. In Nederland ging het zo goed dat we de waarde daarvan een beetje zijn vergeten. Ik vermoed dat mensen langzamerhand beginnen te beseffen dat het misschien toch niet zo goed gaat.
‘Dat past bij het gesprek over individueel versus collectief. Het is ook niet meer gek om te zeggen: ik ben activist. Een aantal jaar geleden was dat raar. Toen zei men: “Tamar, wat ga jij doen op dat zompige gras van het Malieveld?” Nu sluiten ze zich bij mij aan om samen op te komen voor het vak en voor de leerlingen. Te zorgen voor goed onderwijs. Dat gaat ons aan het hart, en dat laten we niet gebeuren. Dus daar gaan we wat aan doen. Die kentering stemt mij hoopvol. Dat die sterke groep leraren ook opstaat, en zorgt dat anderen daarbij willen horen.’
Wat moet er veranderen? Met hoeveel procent moet het salaris omhoog?
‘We zijn ontzettend aan de bak geweest. Ze hebben net allemaal 10 procent erbij gekregen, maar we willen niet achteruit kachelen. We moeten zorgen dat we de inflatie altijd voor zijn.’
Heeft die salarisverhoging effect gehad?
‘Natuurlijk heeft dat effect gehad.’
Op de aantrekkingskracht, bedoel ik.
‘Iedereen weet dat er best wat te verdienen is in het onderwijs. Nu kunnen onderwijsassistenten hun boodschappen doen. Daar hebben we het over. Wat dat betreft heeft het effect gehad. Dan zijn er kleinere klassen nodig.’
Uiteindelijk kom je uit bij meer mensen. Dat zijn de mensen die verdwenen zijn via dat lek?
‘Die halen we terug. Misschien moeten we richting gratis opleiden, zoals bij de politie. Er is een politieacademie, en een lerarenacademie. Dan heb je gewoon inkomen en werk. Voor mij is dat een no-brainer. Maar anderen zeggen dan dat het de verkeerde mensen aantrekt. Mensen die niet echt kiezen voor het vak. Dat is niet waar.’
Dat zeggen ze bij de politie ook niet.
‘Daarom. Die vergelijking is raar.’
Maar wat kost dat? Ik hoor het de politicus al zeggen of de presentator van Op1.
‘Het is kostbaar, dan hebben we het over miljarden.’
Je moet er een prijs voor willen betalen?
‘Onderwijs wordt vaak gezien als een kostenpost, maar het is een investering voor je land. Nu is een opleiding ook kosten kwijt doordat mensen zij-instromen, of wat dan ook. Maar je doet een mega wereldinvestering in je land. We kunnen mensen weer opleiden. We horen MKB Nederland en VNO-NCW nog niet, maar die gaan straks zeggen dat generaties niet meer kunnen rekenen en lezen. Geen vakken meer kunnen; dat moeten we dan allemaal zelf gaan doen. Laten we het voor zijn, en mensen een goede opleiding geven.’
‘Die gratis lerarenopleiding is een visioen. Het is mooi als dat geregeld kan worden, maar begin dan eens met een stagevergoeding voor iedereen die stage loopt in het onderwijs. Geef ze dezelfde stagevergoeding als bij de Rijksoverheid: 750 euro. Mbo-studenten, hbo- en wo-studenten krijgen dat allemaal. Dat is prettiger studeren. Dan hoeven studenten geen drie bijbaantjes meer te werken, en kunnen ze hun studie weer aan. Dat is een kleine interventie.’
Kleinere klassen?
Kleinere klassen. We hebben een deltaplan nodig. Hoe zorgen we ervoor dat we de komende jaren consistent, coherent beleid voeren, zodat we niet steeds in dezelfde situatie terechtkomen?’
Een echte langetermijnvisie?
‘Een langetermijnvisie, en ik zou dat een deltaplan noemen’.
Vind je dat er opnieuw fundamenteel over het soort onderwijs nagedacht moeten worden? Of moeten we beginnen met die kerndoelen, en de vrijheid binnen scholen en klaslokalen? Niet nog een keer onderwijsvernieuwing, die van bovenaf wordt uitgevoerd.
‘Ik zou beginnen met dat deltaplan. Dat is een fundament.’
Dat is de bemensing.
‘Maar als we dat hebben gedaan kunnen we gaan kijken naar de specifieke artikelen. Maar er moet een fundament zijn, anders kunnen we niet bouwen. Het moet eerst goed lopen, anders heb je oneigenlijke discussie over de inhoud. Het is zonde als die discussies zich met elkaar gaan mengen.’
Leraren kunnen ook leren hun autonomie te grijpen in de klas, en zich te verzetten tegen wat er van bovenaf gevraagd wordt. Maar dat vereist ook scholing en bewustwording.
‘Zeker. Er is een hoogleraar die onderzoek doet naar mijn opa, Leon van Gelder. Volgens haar zie je dat gaan staan voor je beroep terug in zijn loopbaan. Ze vindt dat het in het curriculum van de lerarenopleiding zou moeten zitten, omdat er dan geleerd wordt waar we voor staan als leraar. Hoe leraren voor hun rechten kunnen opkomen vanuit de geschiedenis. Het gaat natuurlijk nu over mijn opa, maar het is een mooi voorbeeld over hoe de lerarenopleiding dat deel mee kan nemen.’
We zitten vlak voor de verkiezingen. Je zou het niet slecht doen in de Tweede Kamer. Bij welke partij kom je uit als je jouw visie ter harte neemt?
‘Dat is een ingewikkelde vraag.’
Ik vind het een simpele vraag
‘Dan is de vraag simpel, maar het antwoord ingewikkeld. In de partijprogramma’s herken ik overal toch maar kleine delen van dit verhaal.’
Er is niet één partij die onderwijs als belangwekkend onderwerp naar voren schuift in de partijprogramma’s?
‘Nee, niet zoals wij zeggen.’
Dat is beschamend.
‘Het meest urgente probleem in Nederland is onzichtbaar in de partijprogramma’s. Je moet overal speuren, dus ik heb geen stemadvies’.
Wat moeten we hier nou mee?
‘Ik ben wel wat aan de linkerkant, maar tot zover gaat mijn advies. Het klinkt pessimistisch. Wat moeten we dan op 22 november als het om dit onderwerp gaat? Zoek naar een partij die voor jou op sommige onderdelen het beste geeft wat je nodig hebt. Ik hoop maar dat het voor het onderwijs in de formatie en coalitievorming gaat gebeuren.’
Je bent echt een kleindochter van je grootvader.
‘Ik heb het maar kort meegemaakt, maar van wat ik heb gehoord kan ik op dezelfde manier uit de hoek komen.’