Joost Oomen vindt dat we allemaal recht hebben op een mooie dood

Waarom mag je niet sterven in schoonheid, als je dat wilt? Waarom moet er bij euthanasie altijd eerst sprake zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden? Die vragen stelt Joost Oomen in zijn roman Het paradijs van slapen. Hij levert daarmee een heel eigenzinnige en originele bijdrage aan het euthanasiedebat.
Komt een man bij de dokter. Hij zegt: ‘Dokter, ik ben nu 71, ik heb een geweldig leven gehad, maar het is mooi geweest. Het is voltooid, ik wil het graag beëindigen. Wilt u mij helpen?’ Ik denk niet dat er in Nederland één dokter te vinden is die dan zegt: ja natuurlijk, graag.
Euthanasie is immers nog altijd strafbaar, volgens de wet, ja ook voor dokters, en al helemaal bij voltooid leven. Toch is dit de inzet van de nieuwe roman van Joost Oomen, Het paradijs van slapen.
Oomen is dichter en theatermaker. Vorig jaar interviewde hij zijn eigen vader, een gepensioneerd cardioloog, tegenwoordig werkzaam als euthanasiearts bij het Expertisecentrum Euthanasie. Dat gesprek zette hem aan het denken: mag het verlangen om in schoonheid te sterven ook een drijfveer zijn?
Waarom moet er altijd eerst sprake zijn van diepe ellende, van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, voordat de dokter te hulp geroepen kan worden? Oomen pleit dus niet zozeer voor een goede dood, als wel voor een mooie dood, als afsluiting voor een rijk en mooi leven.
Daarmee levert hij een originele bijdrage aan het maatschappelijke debat over euthanasie bij voltooid leven. Hoewel dat debat in hevig vergrijzend Nederland steeds belangrijker wordt, hoor ik nu pas voor het eerst dat schoonheid als argument opgevoerd wordt. Normaal gaat dat gesprek juist over angst voor misbruik, of (positiever) over zelfbeschikking en eigen regie.
Om zijn betoog kracht bij te zetten en de dokter te overtuigen, vertelt de man die zijn leven als voltooid beschouwt zijn levensverhaal. Dat is een weemoedige en poëtische liefdesgeschiedenis, over twee jongens en één meisje. En telkens duikt de vraag op wat het mooiste is wat je ooit gezien hebt in het leven.
Transcript
Zeg Joost, je bent 34. Je vrouw is hoogzwanger. Jij bent toch veel te jong om je nu met euthanasie bezig te houden?
‘Ja, maar het moest toch. Ik ben dat boek gaan schrijven omdat mijn vader euthanasiearts is voor het Expertisecentrum Euthanasie. De Groene Amsterdammer vroeg mij om terug te gaan naar de plek van mijn jeugd. Ze hadden zo’n serie waar ze allemaal jonge schrijvers terugstuurden naar de plek van hun jeugd: schrijf daar wat over. Het leek mij heel saai om naar mijn middelbare school te gaan en daar rond te kijken. Ik moest wat leuks doen, dus ik ging mijn vader interviewen over het werk dat hij nu doet in vergelijking met het werk dat hij deed toen ik jong was. Toen was hij gewoon cardioloog.’
Iets ‘leuks’?
‘Ja, dat leek mij leuker of interessanter. Hoe het is om als euthanasiearts te werken? Dat was zo’n indringend gesprek dat ik er meer mee wilde. Wat kan ik er dan nog meer mee? Dat gesprek ging ook direct al over euthanasie bij voltooid leven. Dat is iets anders dan ‘gewoon euthanasie’ zoals het nu gaat in Nederland. En toen ik een keer op de fiets zat, viel dat verhaal opeens zo in mijn hoofd.’
Waarom vond je het zo indringend?
‘Ten eerste is het mijn eigen vader die ik ging interviewen over het werk dat hij nu doet en dat hij toen deed.’
Dat doe je nooit.
‘Nee, dat doe je nooit, je eigen vader ergens over interviewen. Toen hij cardioloog was, zat hij in de business van mensen levend houden. Regelmatig ging ’s nachts het faxapparaat piepen; dat kon ik horen vanaf mijn jongenskamer. Hij kreeg dan zo’n ECG binnen. Hij moest wakker worden om vier uur ’s nachts om die grafiek van iemands hartslag te bekijken en te bepalen of hij naar het ziekenhuis moest om iemand te redden.’
‘Nu is het precies andersom. Nu helpt hij mensen naar de andere kant, hij helpt mensen met sterven. Hij gaf wel aan dat het echt zwaar is. Het is niet makkelijk om mensen dood te maken, maar hij staat er helemaal achter. Dat was indringend, en ik was ook trots dat hij dat doet.’
Waarom ben je daar trots op?
‘Omdat ik het zelf belangrijk vind dat mensen op een waardige manier kunnen sterven. En het is niet makkelijk voor artsen om dat werk te doen, dus ik ben erg blij dat er artsen zijn die dat toch gaan doen. Er zijn namelijk ook een heleboel artsen die dat niet willen doen. Bijvoorbeeld omdat ze geloofsbezwaren hebben, of omdat ze het zelf te belastend vinden. Gewoon belastend, of omdat ze bang zijn voor tuchtcommissies. Of omdat ze het te druk hebben.’
‘Veel huisartsen hebben het afgrijselijk druk, dus die kunnen niet zo’n enorm lang euthanasietraject in. Ik ben blij dat mijn pa, gepensioneerd, samen met een heleboel andere gepensioneerde artsen in Nederland dat werk doet.’
Het is handig voor mijn werk dat ik niet meer kan ruiken. Als ik een kankerpatiënt bezoek en er een half leeggelepeld bakje hopjesvla naast het bed staat, katapulteert die geur mij niet direct naar mijn ouderlijk huis waar ikzelf aan de eettafel een bakje hopjesvla zit leeg te eten. En als een patiënt niet meer kan slikken en aan een washandje met een stuk ijs en een citroen erin zuigt, word ik niet de volgende zomer wanneer ik zelf een citroen ruik naar dat bed van die patiënt teruggevoerd.
Maar ik ben geen robot van geurloze mist.
Een uur voor iemand met longcarcinoom.
Een uur voor iemand met darmcarcinoom die van de pijn niet meer kan lopen.
Een uur voor een treinconducteur met zulk ernstig leverfalen dat hij kanariegeel ziet. ‘Dokter? Mag ik doodgaan, alstublieft?’
Iemand doodmaken is niet niets. Je blijft altijd met een vaag gevoel van schuld achter. Hoe ziek iemand ook is, hoeveel pijn iemand ook heeft, hij of zij had nog steeds tegen je, tegen mij, zitten praten als ik niet die spuit had toegediend.
Iemands handen waren niet koude klompen geworden.
Iemands tong was niet naar achteren gevallen.
Na afloop, als het allemaal goed is gegaan, voel ik mij opgelucht, maar er is ook een vreemd soort melancholie, alsof de vloer mistig wordt, je oor verstopt. Je hoofd en armen opeens zo dik als een michelinmannetje. Na een paar uur wordt het wel wat minder, maar er blijft altijd een residu achter. In het begin was het maar een heel klein beetje, maar steeds dikker koekt het vanbinnen aan mij vast.
[Fragment uit: Het paradijs van slapen]
Ik vind het opmerkelijk dat jij een verhaal schrijft waarbij het perspectief deels ligt bij een arts die euthanasie verleent. Daar horen we niet zoveel van. Mag je concluderen dat het moeilijker is dan we denken, of is dat specifiek voor jouw vader het geval?
‘Dat moet je ten eerste aan hem vragen, maar mijn vader is een arts van de oude stempel. Hij gaf ook wel aan… hij vond het zelf een moeilijk woord om te zeggen, omdat hij er een beetje van gruwde…’
‘Schuld.’
‘Schuld, maar ook: barmhartigheid. Dat woord kwam er met veel moeite uit, maar uiteindelijk is dat wel hoe hij die twee kanten van zijn dokterschap kan verenigen. Aan de ene kant cardioloog en aan de andere kant euthanasiearts. Voor hem werkt dat zo. Maar bij de fictieve arts in mijn roman zit dat anders, want die is veel jonger en wil dit wel echt doen. Hij vindt het belangrijk werk om te doen. Hij is erin gerold, maar hij heeft er veel meer last van in zijn hoofd.’
Meer dan je vader?
‘Meer dan mijn vader, ja.’
Is er bij je vader ook zo'n spoor van schuld?
‘Toen ik hem daarover ging interviewen, gaf hij dat wel aan. Het is ook niet niks. Het is niet dat je iemands amandelen knipt. Doordat je die spuiten indrukt, gaat iemand dood. Zodat degene die eerst nog tegen je zat te praten, nu niet meer tegen je zit te praten. Natuurlijk komt daar een zeker gevoel van schuld bij kijken. Gelukkig zijn artsen vaak slim genoeg om te snappen dat het gevoel van schuld er inderdaad is, dat het ook zwaar is, maar dat het doel belangrijker is. Toen mijn vader cardioloog was moest hij vaak ’s nachts werken, en was hij vaak moe. Dat is geen lekker gevoel, maar je gaat dat werk nog steeds wel doen. Ook met een zwaar hart stop je er niet mee. Het is belangrijk.’
Ik vind dat een van de krachten van jouw verhaal, dat je hierbij stilstaat. Ik denk dat veel mensen denken: Er is een wet die functioneert. We hebben recht op euthanasie als aan de voorwaarden wordt voldaan; ondraaglijkheid en uitzichtloosheid, dus dan krijg ik gewoon de dood van de dokter. Vind jij dat daar te makkelijk over wordt nagedacht?
‘Ja, daar wordt te makkelijk over nagedacht, maar er is een makkelijke oplossing. Haal dit uit het strafrecht en zorg dat artsen dit als een gewone medische ingreep kunnen doen. Dat er geen officier van justitie in het proces zit. Dat is ook een reden waarom veel artsen dat werk niet willen doen. Ze zijn bijvoorbeeld net begonnen als arts, of ze hebben jonge kinderen, en willen niet hun hele bestaan op het spel zetten doordat ze misschien per ongeluk een klein foutje maken in een euthanasietraject. Of dat ze later nog worden aangeklaagd door een familie en ze te maken krijgen met het justitieapparaat. Veel artsen zijn huiverig om euthanasie uit te voeren, en dus komt het allemaal op het bordje van 70-jarige mensen die dat dan maar moeten gaan doen.’
Als je het uit het strafrecht houdt, zou het normaal medisch handelen worden?
‘Ja, dan wordt het normaal medisch handelen. Het is normaal medisch handelen. Het stukje sterven hoort bij het leven, en dat kan op een prettige en mooie manier. Daar gaat mijn boek over: het recht te mogen sterven in schoonheid. Haal het als de sodemieter uit het strafrecht, want dan komen er in ieder geval al een stuk meer artsen bij. Dan kunnen mensen die op een mooie manier willen sterven dat ook daadwerkelijk doen.’
Mijn indruk is dat meer artsen moeite hebben met het verlenen van euthanasie dan een paar jaar geleden. Kan het zijn dat de druk op die kleine groep artsen steeds groter wordt omdat het aantal euthanasieverzoeken toeneemt?
‘Dit gaat de komende jaren nog veel erger worden, want Nederland vergrijst natuurlijk als de pest. Er gaan veel mensen komen die willen overlijden op een normale, rustige, mooie manier. Als we nooit aan de medisch-ethische onderwerpen willen komen, gaat het stuklopen. We hebben nu weer een kabinet, en we hebben een heleboel kabinetten gehad die zeiden: “We gaan niks doen met medisch-ethisch.” Dat kan echt niet, dan schieten we met sociale progressie niks op. Dat brengt mij ook weer op de vraag waar je dit interview mee begon: “Wat moet een jong iemand als jij, Joost, met zo’n onderwerp? Je bent nog veel te jong om na te denken over sterven.” Het gaat niet alleen over sterven. Het gaat hand in hand met andere sociaal-progressieve onderwerpen, zoals hoe we omgaan met euthanasie in deze samenleving. Ik wil daar progressie in zien. Als dat alleen maar wordt overgelaten aan mensen die toevallig net op dat stukje van hun leven zijn, dan gebeurt er echt nooit iets. Sorry dat ik me even opwind.’
Verontschuldig je niet. Je windt je er echt over op?
‘Voor mij is dit een raar boek. Normaal hou ik deze dingen vrij gescheiden. Sociale onderwerpen stop ik in mijn columns — mijn romans en mijn poëzie moeten vrij zijn van deze dingen. Maar ik raakte hier zo bevlogen van, dat er een roman moest komen. Ik beeld me niet in dat veel mensen dit gaan lezen, maar wel dat er een mogelijkheid is om na te denken over euthanasie bij voltooid leven, sterven in schoonheid, in het laboratorium dat een roman kan zijn. Daarom wilde ik dit maken.’
Artsen die veel met euthanasie te maken hebben, zijn ook mensen die van het leven houden. Ze maken heel veel grappen, en harde grappen ook.
‘Ja, die maken harde grappen. Dat is ook de modus operandi om überhaupt arts te kunnen blijven. Je wordt knettergek als je geen harde grappen maakt.’
Om af te reageren?
‘Er is zo’n leuk verhaal in mijn familie. Mijn vader was harde grappen aan het maken met de verpleging in het ziekenhuis. Koffiepauze, ze zaten in het verpleeghok. Dat is niet bij een patiënt op de kamer. Ze waren daar hard aan het lachen. Maar er was een nonnetje opgenomen op die afdeling. Een ouderwetse non, en die liep daar over de gang, ze hoorde dat gelach. Zij boog zich zo de kamer in, en riep toen heel hard: “Stilte! Het is hier een huis van leed!” Dat is zo mooi. Ze vond dat dat absoluut niet kon: zo hard lachen in het ziekenhuis. Schande!’
Heb jij jouw vader beter leren kennen?
‘Ik heb geleerd wat zijn drijfveren zijn om dit werk weer te gaan doen. Hij heeft er namelijk nog een ander baantje bij geleerd, namelijk: waterzijdig inregelen van radiatoren. Dat moet hij nu ook de hele tijd doen voor iedereen in het dorp.’
Een van zijn drijfveren is barmhartigheid, een woord uit de sfeer van de religie, maar hij vond het moeilijk om te zeggen. Waarom was dat?
‘Waarom was dat? Omdat het een enorm over het paard getild woord is, door die connotatie ook met religie. Ik wilde vroeger altijd graag op zondagsschool, omdat al mijn vriendjes in het dorp daarop zaten, en dat mocht absoluut niet.’
Hij was antireligie.
‘Hij is antireligieus. Hij heeft zich ook netjes laten omdopen.’
Dan kan je een woord als ‘barmhartigheid’ niet gebruiken, maar dat is het wel.
‘Dat is het wel. Ik snap wel waarom je zegt dat euthanasieartsen veel van het leven houden. Ze doen het omdat ze mensen zien die geen leven meer over hebben.’
Je kiest ervoor om dat woord te gebruiken: je verleent euthanasie. Maar dat is toch vaak een vorm van genade?
‘Ik was een paar weken terug voor een optreden bij Alfred Schaffer. Beroemde Nederlandse dichter: ga hem allen lezen. Maar hij is ook universitair docent in Kaapstad. Hij had Simone Atangana Bekono en mij uitgenodigd om te komen voordragen. In Zuid-Afrika is het woord voor euthanasie genadedood. Dat is een veel beter woord dan dat plastische euthanasie.’
Daarom kies je ervoor om de arts in je boek, 41 jaar, Theo Engel te noemen. Ik vond dat wel wat!
‘Ik heb daar enorm over zitten twijfelen. Is dit niet te dik, mensen? Moet ik dit nou doen? Ik heb het toch maar gedaan.’
Wat geeft dan de doorslag?
‘Het was ook wel een beetje kicken om dat toch te gaan doen.’
Maak het gebaar maar dan!
‘Het is ook een veelvoorkomende naam in Friesland. Het kon net, maar ik heb wel ergens zitten dubben of dit niet vol op het orgel werd.’
Een ander prachtig detail. Deze euthanasiearts heeft de gewoonte ontwikkeld om, iedere keer als hij euthanasie verleent, iets mee te pikken. Wat wil je daarmee zeggen?
‘Deze euthanasiearts is best hard. Het personage is ongelukkig en vindt zijn werk zwaar.’
Alsof hij versleten is door zoveel euthanasie te moeten verlenen.
‘Zeker, hij is emotioneel vlak geworden. En ik kon hem wel helemaal zo laten en alleen maar dat soort details toevoegen, maar dan heb je geen interessant personage. Dat ook niet echt de werkelijkheid benadert. Dat kan niet: dat je emotioneel vlak bent en toch een zekere barmhartigheid hebt om dat werk te gaan doen. Dat soort artsen bestaan niet. Hij moest op de een of andere manier een kapot hart hebben gekregen door dat werk. Een kapot emotioneel hart, maar hij moest ook ergens een lichtpuntje hebben.’
‘Stelen is dat lichtpuntje. Om duidelijk te maken: hij is dus nog steeds barmhartig met zijn patiënten, ook nadat ze zijn overleden door zijn toedoen. Hij steelt die dingetjes, omdat hij het dan bij elkaar krijgt dat die patiënten niet alléén gaan. Hij laat die patiënten los, hij steelt iets uit hun huis en gooit dat vervolgens in de zee, want dan zijn ze niet de enige die uit deze wereld gaan.’
Het is iets raadselachtigs, wat ik prettig vind.
‘Het klopt ook niet. Het klopt ook niet met een arts dat hij zoiets emotioneels en a-rationeels gaat doen, maar het is voor zijn eigen zielenrust. Daarom doet hij het toch.’
Het maakt hem ook wel menselijker.
‘Ja, maar hij weet ook dat hij er nog veel gezeik mee gaat krijgen.’
Tweede ronde. Nu komen we bij de schoonheid. Bij deze arts in het boek komt een 71-jarige theatermaker, Gerrit Blauw, en die zegt: ‘Mijn leven is voltooid. Ik wil euthanasie. Kunt u die mij verlenen?’ En om de arts over te halen en te overtuigen, geeft hij hem een levensbeschrijving. Dat is het tweede spoor, een liefdesverhaal. Je noemt daarbij twee boeken: Het leven is verrukkelijk van Campert, en Turks fruit van Jan Wolkers. In hoeverre is met name dat laatste boek een bron van inspiratie?
‘Kijk, Het leven is verrukkelijk is evident. Als je een boek schrijft over euthanasie bij voltooid leven, en daarin iemand opvoert die de dokter probeert te overtuigen dat zijn leven prachtig was, en dat hij het ook prachtig wil eindigen, dan moeten die woorden ‘het leven is verrukkelijk’ erin staan. Turks fruit zit erin omdat het inderdaad een liefdesverhaal is. Aan Turks fruit heb ik heel veel lol beleefd. Het is een fantastisch boek en ik zou willen dat ik zo kan schrijven. Die vaart, oh my god, wauw dat dat werkt! Ik heb niet mijn best gedaan om dat na te doen. Het is meer een hommage dan inspiratie.’
‘Bij Het perenlied, mijn eerste roman, was ik echt schatplichtig aan Tom Robbins en Richard Prather. Amerikaanse schrijvers die het breed laten uitwaaieren. Veel poëtische stijltrucen in hun proza’s stoppen. Dat is bij dit boek veel minder het geval. Dit boek is een stuk soberder, ik ben een iets — stom om over mezelf te zeggen — volwassener kunstenaar geworden.’
Nadat ik toch even geslapen had, werd ik weer wakker; ik had het ijskoud en moest plassen. Ik klapte mijn slaapzak open, ging op blote voeten en in T-shirt en onderbroek de hooiberg af en liep snel de stal uit. De betonplaten waren nat van de dauw en ik moest uitkijken waar ik mijn voeten zette omdat er her en der bierflesscherven en spijkers van de in de vuurkorf verdwenen pallets en planken lagen. Zonder schoenen wilde ik niet naar het smerige buitentoilet, dus liep ik over het gras van de achtertuin en langs de aardbeienplantjes. De omgeploegde klei tussen de plantjes plakte aan mijn voetzolen. Terwijl ik plaste, keek ik naar de witte wieven boven het weiland. In het weiland lag een eiland. Ons eiland, het omgewoelde graseiland waar ik met Saartje had gelegen. Het glom en de natte sprieten maakten nog totaal geen aanstalten weer omhoog te komen. Ze sliepen nog. Ik hoopte dat het geklater van mijn plassen ze niet wakker zou maken.
Als de ouders van de boerendochter toevallig uit hun slaapkamerraam hadden gekeken, dan hadden ze een magere tiener gezien die bijna doorschijnend wit en in een lichtblauwe slip, met de laatste drup urine als vlek aan de voorkant en een scheurtje tussen stof en elastiek rechts boven de bil, hoogst verliefd als een kleine ree of kommetje yoghurt of veldboeket op spitse blote voeten over hun grasveld naar de stal terug sprintte. Waar een meisje van Terschelling lag. Diep in slaap, maar ze had het blijkbaar koud gehad. De slaapzak zo hoog dichtgeritst, dat eigenlijk alleen haar neus nog zichtbaar was. Als je het me nu zou vragen, is dat het mooiste wat ik in mijn hele leven zag.
[Fragment uit: Het paradijs van slapen]
Dat is iets wat steeds terugkomt: wat is het mooiste wat je in het leven gezien hebt? Is dat wat we ons vaker zouden moeten afvragen?
‘Ik kan nu niet zomaar uit mijn mouw schudden wat het mooiste is wat ik in mijn leven heb gezien. Gerrit probeert Theo Engel te overtuigen hem te euthanaseren, omdat zijn leven voltooid is. Omdat het mooi is geweest. Hij heeft er wel over nagedacht wat dan de schoonste momenten waren. Ik vind het fijn om me voor te stellen dat er een rond liefdesverhaal is geweest, en dat hij het daarmee kan vertellen.’
Dat liefdesverhaal begint zo'n beetje in die nacht. Die liefde krijgt geen antwoord, die wordt niet ingelost. Misschien is dat wel de mooiste liefde?
‘Ik weet het niet, maar het is wel een liefde die daadwerkelijk kan bestaan.’
In de verbeelding, en dan is het misschien wel zuiverder dan wanneer het realiteit wordt?
‘Ja, maar het is ook een hoogst romantische jongeman, en aan het eind van het boek een hoogst romantische zeventiger.’
Ben jij ook zo hoogst romantisch?
‘Wel toen ik 17 was. Wat is dat nou voor vraag? Ik ga hier even zitten blozen en geen antwoord geven.’
Dat mag, vind ik niet erg. Vind ik wel grappig.
‘Ja, wat is dat nou voor vraag? Ik schrijf gedichten en romans over de liefde. Er zal zeker wel wat romantiek in me zitten. Maar zoals mijn vader niet kan zeggen dat hij in zijn vak zit vanwege de barmhartigheid, ga ik toch niet zeggen dat ik dingen schrijf omdat ik een romanticus ben. Sodemieter op.’
Wat is schoonheid?
‘Wat is schoonheid? Wat is nou schoonheid? Ik kan niet zeggen “dit en dat is schoonheid”, maar het is wel iets waar ik je voorbeelden van kan geven. Hier in dit boek probeert Gerrit een heleboel voorbeelden van schoonheid te geven, maar ik ga je een ander voorbeeld geven. Een gruwelijker voorbeeld.’
‘Ik speel nu met mijn beste vrienden Jos en Joep van de Poezieboys een stuk over Lorca. Lorca heeft een heleboel schone, prachtige dingen geschreven. Zijn mooiste gedichten gaan over de maan. En Lorca is, zoals hopelijk veel mensen wel weten, vermoord aan het begin van de Spaanse Burgeroorlog. Hij was gevlucht van Madrid naar zijn ouders in Granada, en Granada was een van de eerste steden die in rechtse handen viel. Toen is Lorca ondergedoken. Hij is daar gevonden door een rechtse militie en mee de bergen in genomen. Hij heeft de eerste tijd vastgezeten in het gouvernementsgebouw. Daarna heeft hij een nacht in de bergen vastgezeten. Daar zeiden ze hem dat hij ’s ochtends zou moeten helpen met graven graven, en pas in de ochtend werd hem gezegd dat hij doodgeschoten werd. Toen was het nog donker. Hij is met vier anderen in een busje naar boven meegenomen.’
‘Hij is daar eerst, omdat hij homoseksueel was, in zijn reet geschoten. Twee kogels. Toen is hij doodgeschoten. Het mooiste van het verhaal, het afgrijselijk mooiste, is dat het op die nacht van de executie van de dichter die de mooiste dingen heeft geschreven over de maan, voor het eerst in maanden bewolkt was boven Granada. Hij heeft de maan niet meer gezien. Dat is prachtig en hartverscheurend. Je kan toch niet ontkennen dat dat een zekere schoonheid in zich heeft.’
Omdat het een tegenstelling in zich bergt?
‘Omdat het een tegenstelling in zich bergt, omdat het hartverscheurend is.’
Dat zegt dus dat schoonheid niet iets puur moois is. Dat zeg je ook met zoveel woorden. Schoonheid is altijd iets anders. Het kan nooit maar één ding zijn. Volgens mij betoog jij in dit boek dat schoonheid een motor van het leven kan en moet zijn.
‘De wil om die schoonheid te benaderen, is voor sommige mensen een motor van hun leven.’
Maar ook voor jou dus?
‘Voor mij wel, tuurlijk. Ik ben een kunstenaar.’
Maar je vindt dat het dat meer zou moeten zijn?
‘In mijn gedichten ben ik vaak op zoek — al ontstaan gedichten niet zo, maar goed — ik ben op zoek naar de combinatie van twee of meer dingen die normaal niets met elkaar te maken hebben, maar doordat ze botsen opeens iets beginnen te radiëren. Dat is poëzie. Dat is schoonheid. Als je opeens merkt: deze twee dingen die niks met elkaar te maken hebben, zet ik bij elkaar en dus radieert er schoonheid uit. Dat zet de hele wereld in vuur en vlam. Alles heeft die potentie om die schoonheid uit zich te laten spreken.’
‘Dat staat haaks op het gevoel van een 16-jarige, 15-jarige, die denkt: Alles is maar lukraak in deze wereld. Het zegt niks. Wat een onzin. Er zitten geen gedachten achter. Er zijn veel mensen die daarin blijven hangen. Ik ben op een gegeven moment gedichten gaan lezen. Bij mij begon het met gedichten, bij Gerrit in dit boek trouwens ook, ik begon met Lucebert. Toen begon opeens alles licht te geven. Licht is een zwaar woord, maar het werd spul waar je mee kon spelen, wat schoonheid in zich had.’
En daarmee kon je ook leven dus?
‘Ja, natuurlijk. Dan is het opeens wél leuk om hier rond te sjokken in deze wereld. Er iets in te doen. Dat gevoel heb ik altijd gehouden, en daarom ben ik kunstenaar geworden. Opeens bleek alles in de wereld de potentie te hebben om schoonheid uit te stralen. Dus ging ik ook mijn best doen om dat eruit te gaan halen. Persoonlijk, als ik dan mijn hele leven met schoonheid bezig ben geweest, wil ik ook — als het einde van mijn leven daar is — de mogelijkheid hebben om dat in schoonheid te kunnen doen. Ik vind dat ik dat recht heb. Net zoals dat je het recht hebt om verliefd te worden op wat en wie je maar wil. Daar heeft toch ook niemand wat mee te maken. Dat is ook tussen de schoonheid en jou.’
Je voert twee opvattingen in over de manier om schoonheid te bereiken. Het gegeven is klassiek: twee jongens worden verliefd op hetzelfde meisje. Die ene jongen is drummer en die werkt zich helemaal kapot. Dat is de ene manier om je te bekwamen in schoonheid: oefenen, gewoon keihard oefenen.
‘Nee, dat vind ik niet. Hoewel ik dat toen wel zou hebben gevonden. Ik ben zelf jazzdrummer geweest, en ik ging om met veel mensen die jazz maakten.’
Dus je hebt ook echt je tienduizend uren geprobeerd te maken?
‘Ik heb netjes mijn tienduizend uren proberen te maken en niet alleen in het oefenhok, maar vaak ook in zo’n polyester CNA-pak. Een echt pak hadden we niet, en dan speelde je lang op van die verschrikkelijke VVD-partijcongressen. Of bruiloften, of weet ik veel wat. Zat je maar wat in de hoek, en ging je ouwehoeren met even verdrietige oestermeisjes, die ook waren ingehuurd. Dat heb ik veel gedaan. Dat heeft niks met schoonheid te maken, maar wel met je uren maken en oefenen.’
Twee opvattingen worden tegenover elkaar gezet. Een is: oefenen. Een ander is: het dient zich toevallig aan, en je moet er oog voor krijgen. Daar ben je meer van?
‘Dat moet ik iets beter uitleggen. Er zijn drie figuren in dit liefdesverhaal. Je hebt Saartje, je hebt Douwe en je hebt Gerrit, het hoofdpersonage. Douwe is jazzdrummer en denkt: je moet je helemaal suf oefenen om schoonheid te bereiken en dan opeens is het er, of “kun je het”. Het hoofdpersonage van het boek gaat daar niet helemaal in mee, en ik geloof dat ook niet. Dan heb je Saartje die zegt: Je moet er gewoon een beetje op los leven en af en toe kom je wel schoonheid tegen. Dan komt het toevallig wel op je pad. Je hoeft er niet naar op zoek. Op een gegeven moment gebeurt het gewoon.’
Je gebruikt er een mooi beeld voor: alsof je naar dia's kijkt maar je weet nooit waar de dialamp staat.
‘Alsof je lukraak met dia’s rondloopt en dan toevallig schijnt die dialamp erdoor.’
En dan: bam!
‘Dan is het inderdaad even “bam!” Dat is een gezonde opvatting voor veel mensen, maar — het klinkt stom om het erboven te zetten — voor kunstenaars is dat misschien niet helemaal genoeg.’
Ook dat is een soort genade: als schoonheid zich aandient.
‘Je hebt die controle over schoonheid niet, maar je kunt wel je best doen om je leven erop in te richten. Opdat je het vaker dan een of twee of drie keer in je leven tegenkomt.’
Als poëzie voor jou het belangrijkste medium is voor schoonheid, dan zit hem dat niet per se alleen in woorden. Het kan ook in gebeurtenissen of in situaties zitten. Je creëert in het boek het beeld van een giraf op Terschelling. Dat is ook poëzie.
‘Ja. Ken je Mannenkoor Karrenspoor?’
Nee, geloof ik niet.
‘Nee?! Die zijn van het lied Mooi man: “Ja, dat is mooi, mooi...” Dat zijn boerenjongens uit Overijssel. Op een gegeven moment ging het iets minder in de muziek, en die jongens hadden besloten om een luchtballon te kopen. Niet zomaar een luchtballon: een luchtballon die was gemaakt in een fabriek in Engeland. Iemand had die besteld in centimeters, maar hij werd uitgevoerd in inches. Daarmee was het in één klap de grootste luchtballon ter wereld geworden. Degene die hem had besteld, wilde hem daarom niet meer afnemen; die fabriek zat ermee. Toen hebben de mannen van Mannenkoor Karrenspoor hem gekocht. Maar die luchtballon, en dit is echt fantastisch, was in de vorm van een koe. Een koe! Dat ding was afgrijselijk groot, 51 meter hoog. Die bliezen ze op met heel veel hulp, allemaal gedoe. Dat ding ging de lucht in en daaronder hing dan dat mandje met die zingende boeren erin. Ik vind dat zoiets bizars prachtigs.’
Dat noem jij dus poëzie.
‘Natuurlijk is dat poëzie, dat is toch poëzie?! Die gekke botsing van een zingend mannenkoor onder de uiers van een reusachtige koe die gevuld is met warme zomerlucht. Ik kan er niet bij hoe prachtig dat is.’
Hetzelfde geldt voor het beeld van de giraf. Jij hebt ook op Oerol gestaan als theatermaker. Je vertelt hoe die giraf vervoerd wordt op een schip van het vasteland naar het Waddeneiland.
‘Dat kan ik wel vertellen. Hiervoor is belangrijk te weten dat een giraf een vijf keer hogere bloeddruk in zijn hart heeft dan in zijn hoofd. Anders krijgt dat hart het nooit naar boven gepompt.’
Door die lange nek.
‘Door die lange nek. Als je een giraf wil vervoeren, moet je die giraf ook rechtop laten staan. Als je hem neer zou leggen, krijgt hij direct een hersenbloeding. Dat moet je niet doen met een giraf, en daarom worden giraffen altijd staand vervoerd. Dat geeft een hoop gedoe. Maar als je een giraf, zoals in dit boek, naar Terschelling wil vervoeren, moet dat dus staand: staand op het cargoschip langs de passagiersdienstvaart, zeker in de week voor Oerol. Dat beeld wilde ik erin. Zo’n giraf die uit zo’n hoge trailer over de Waddenzee uit kan kijken, en al die mensen op dat veerdienstschip die naar de reling racen om dat dier te zien.’
In een roman is dat pure poëzie, maar je droomt er ook van om het eens te realiseren?
‘Het lijkt mij hilarisch om dat een keer te doen. Ik heb al een paar keer eerder dingen gedaan op Oerol. Er gaat volgend jaar ook weer een nieuwe voorstelling komen met de Poezieboys. Misschien moet ik lief Oerol aankijken of dit mag. Maar het zou toch kicken zijn om dat een keer te doen? En überhaupt een giraf in zo’n duinpan op Terschelling. Ik zou er gelukkig van worden als dat bestaat.’
Dat is schoonheid creëren?
‘Inderdaad. Je wil natuurlijk niet dat je de machinekamer van de schoonheid moet helpen zodat er schoonheid ontstaat, maar dat moet dus soms toch. Dit lijkt me wel een goede interventie. Een giraf naar Terschelling.’
Hij leunt achterover en slaat zichzelf met een vlakke hand op zijn buik. ‘Mijn buik zit vol’, zegt hij met een brede glimlach. ‘Ik heb van een heleboel mooie dingen geproefd, een heleboel verschillende ook. Mooie en vrolijke dingen, mooie en verdrietige dingen, eigenlijk alle smaken die ik me maar voor kan stellen heb ik ooit in mijn leven wel geproefd. En nu zit mijn buik vol en hoeft het voor mij niet meer.’
Voor een volle buik hoef je nog niet dood te willen, denk ik, maar ik zeg het niet. ‘Ik begrijp nog steeds niet wat dit met uw doodswens te maken heeft’, zeg ik.
Gerrit zucht. ‘Ik ben mijn hele leven bezig geweest met mooie dingen en ik vind dat ik daarom het recht heb in ieder geval te proberen ook mooi dood te gaan.’
[Uit: Het paradijs van slapen]
Dit is de sleutel, over poëzie gesproken. In het boek breng je het verhaal over de liefde en de arts die alleen maar met euthanasie bezig is bij elkaar. Die zet je tegenover elkaar. Dat is weer zo'n botsing. Ze komen samen in die wens van Blauw om mooi dood te gaan. Wat is mooi doodgaan?
‘Mooi doodgaan is doodgaan op een moment dat je nog niet het volledige geloof dat er schoonheid bestaat in de wereld bent verloren. Daar gaat dit boek over. Dat veel mensen nu pas dood gaan of dood mogen gaan wanneer ze dat geloof in de schoonheid, en het geloof dat schoonheid ook met andere mensen gedeeld kan worden, kwijt zijn. Pas op het moment dat je daar niet meer in gelooft, op het moment dat je ondraaglijk en uitzichtloos lijdt, mag je dood. Ik zou dat niet willen. Ik wil gaan op een moment dat ik daar nog wél in geloof. Dat is schoon en mooi doodgaan.’
Ik vind het een ontroerend boek, om verschillende redenen. Ik heb in vrij veel debatten over euthanasie gezeten, maar deze gedachte heb ik nog nooit gehoord.
‘Ja, dat komt ook omdat de debatten over euthanasie altijd gaan over: mensen worden ziek en hebben dan veel pijn, en dan moeten ze misschien ietsje eerder uit hun lijden worden verlost dan ze toevallig door de natuur uit hun lijden worden verlost. Dat is een benauwde visie op sterven.’
Het gaat vaak over: ‘Ik wil de baas zijn over mijn eigen leven. Ik wil de regie voeren.’ Dat is een argument waar ik wel dubbelzinnig tegenover sta, want volgens mij zijn wij niet de baas over het leven. Maar jouw schoonheidsbesef voer je ver door.
‘Maar dat is ook hoe dat gaat. Als je een roman schrijft, bepaal je een beginpremisse en dan kijk je hoe ver je dat kunt doorvoeren. Ik heb ook een klein beetje een probleem, probleem is een te groot woord, maar ik word altijd een klein beetje kriebelig van mensen die zeggen: “Ik ben de baas over mijn eigen leven, en niemand heeft daar wat over te zeggen.” Op zich wel een goed argument voor euthanasie. Ik vind dat je in gevallen van liefde en dood er zelf over mag beslissen, maar ik vind ook dat er altijd een dokter in het spel moet zijn.’
Waarom eigenlijk?
‘Om twee redenen. Omdat ik het te eenzaam vind wanneer iemand in een Sarco gaat liggen, dat gekke apparaat in Zwitserland, en op een knopje drukt. Of, alleen een pil inneemt en alleen sterft. Zo werkt de wereld niet. Mensen zijn sociale wezens. Dat is één. En twee, het is al gewoon onderzocht, ook bij voltooid leven, dat er mensen zijn die in een opwelling zeggen dat hun leven klaar is: “Ik wil dood.” Het moet goed beoordeeld worden of iemand wel echt dood wil. Daar zijn artsen voor om dat goed te kunnen beoordelen.’
Dat hoeven niet per se artsen te zijn. Er is een voorstel van D66 om daar speciaal mensen voor te trainen.
‘Dat zou ook kunnen. Het kan prima door artsen gebeuren, maar je kan er ook mensen voor opleiden. Het moet een zekere inbedding vinden in de maatschappij. Het moet niet helemaal alleen, en het moet uit het strafrecht.’
Het ontroert mij dat jij het lef hebt om dit voorstel te doen. Het is natuurlijk fantasie, maar je meent het ook als een bijdrage aan het debat over euthanasie bij voltooid leven. Het kan volgens de wet wel, maar veel artsen zullen dat niet gauw doen.
‘Voltooid leven kan niet volgens de wet, dat mag nog niet. Er is nu een wetsvoorstel en daar is 9 december 2024 een rondetafelgesprek over in de Tweede Kamer.’
Schnabel heeft in een rapport geschreven dat het bij veel van die gevallen wel zou kunnen op grond van andere (medische) argumenten.
‘Ja, dat is ingewikkeld.’
Laten we daar niet op ingaan. Jij stelt iets anders voor, en dat is moedig.
‘Ik weet niet of dat moedig is, maar als je je leven aan de schoonheid wijdt, dan moet schoonheid toch ook een rol spelen in het laatste stukje? En het is dus het laatste stukje. Het is niet de dood zelf, het is het laatste stukje. Het laatste stukje leven. Waarom zou dat niet schoon mogen zijn? Wat een onzin! Ik wil dat recht hebben om daar dan ook mijn visie van schoonheid in te kunnen leggen.’
Waarom zouden mensen het moeilijk vinden? Er worden angstargumenten gehanteerd: ‘Er wordt misbruik van gemaakt, en dan gaan mensen andere mensen doodmaken.’ Waarom? Zit er niet iets anders onder: we vinden het moeilijk om te accepteren dat iemand niet meer wil leven.
‘Dat zou kunnen. Er zijn bakken vol argumenten. Mensen vinden dat inderdaad moeilijk. Mensen zijn bang dat er misbruik van wordt gemaakt. Dat oude mensen worden doodgemaakt omdat ze niet handig meer zijn in de maatschappij. Zo werkt het niet. Oude mensen hebben ook een stem en ook zelfbeschikkingsrecht. Het zijn geen domme mensen. Er komt niet een dokter binnen met een enorme spuit die je verplicht dood gaat lopen maken.’
Dan heb je het over moord.
‘Dat is iets totaal anders. Je hoort ook een argument: “Maar als je dit gaat toestaan, wat is een menselijk leven dan nog waard?” Daar word ik echt kwaad van in een tijd waarin allemaal kinderen worden platgebombardeerd in Gaza. Doe dáár dan wat aan! Sodemieter op. Ben je nou helemaal belatafeld! Dat vind ik verschrikkelijk. Als dat argument nu weer ter tafel komt als het straks besproken wordt in het parlement, ga ik gillen.’
Dit boek is dus een soort schreeuw.
‘Ja. Nou, nee. Ja.’
Een heel poëtische schreeuw.
‘Een heel poëtische schreeuw, maar het is wel echt een poging om een stellage in elkaar te zetten zodat we in ieder geval over dit argument na kunnen denken.’
Dat is op het ogenblik het hoogst haalbare. Dat je erover mag nadenken en met elkaar van gedachten kan wisselen. Het zal niet meteen tot een wetswijziging leiden.
‘Bij dit boek niet. Dit is wat ik eraan bij kan dragen. Dat we nu euthanasie hebben in Nederland bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden, hebben we te danken aan het feit dat mensen al eerder gewoon de wet overtraden en het wel gingen doen. In Friesland nota bene.’
Stiekem.
‘Stiekem, maar op een gegeven moment niet meer stiekem en toen werden ze daarvoor aangeklaagd, en werd er een proefproces gevoerd. Nu gebeuren er ook dingen met mensen die, voornamelijk vanuit dat zelfbeschikkingsrecht, willens en wetens de wet overtreden door bijvoorbeeld middel X te verhandelen.’
De Coöperatie Laatste Wil is juist opgezet door onder andere Jos van Wijk en Petra de Jong om het bínnen de wet mogelijk te maken. In de richting een beetje van jouw schoonheidsideaal. Jij gaat nog een stap verder, maar zij zijn volledig gecriminaliseerd.
‘Ze zijn inderdaad volledig gecriminaliseerd omdat het nog steeds verboden is, hulp bij zelfdoding. Ik ben ook een beetje te laf om me daar helemaal voor in te gaan zetten, maar ik kan wel bijdragen in dit debat door er een roman over te schrijven. Ik wilde die graag schrijven, omdat ik trots was op mijn pa. En toen dacht ik: ik ga ook maar wat doen. Ik ga ook maar een beetje mijn poten uit de mouwen steken. Dat maakt het allemaal weer heel erg rond, maar het is wel zo.’