Op 6 augustus 1945 wierp een B29-bommenwerper de eerste atoombom op Hiroshima. Het resultaat was gruwelijk: er vielen 78.000 doden en het grootste deel van de stad werd weggevaagd. Drie dagen later viel de tweede bom, op Nagasaki. Hier vielen ‘slechts’ 35.000 doden, omdat deze bom haar doel voor een deel miste.

Waren de atoombommen nodig om de Tweede Wereldoorlog te beëindigen? Over die vraag woedt al decennia een hevig debat. Ja, was het eerste antwoord van historici: deze bommen waren nodig. Japan zou anders niet gecapituleerd hebben, waardoor er nog eens honderdduizenden Amerikanen zouden zijn omgekomen in de strijd.

Maar in het midden van de jaren zestig, tegen de achtergrond van de Vietnamoorlog, kwam de atoombom in een ander licht te staan. De Amerikaanse geschiedschrijver Gar Alperovitz stelde in zijn boek Atomic Diplomacy (1965) dat president Harry S. Truman de bommen vooral had gebruikt om Sovjetleider Joseph Stalin te intimideren en buiten de oorlog in Azië te houden.

Het werpen van de atoombommen was niet de laatste oorlogshandeling van de Tweede Wereldoorlog, maar de eerste diplomatieke zet in de Koude Oorlog

Het werpen van de atoombommen was daarmee niet de laatste oorlogshandeling van de Tweede Wereldoorlog, maar de eerste diplomatieke zet in de Koude Oorlog. Daarbij hadden de Japanners zich volgens Alperovitz ook zonder de bom wel overgegeven, mits zij hun keizer – die zij beschouwden als een godheid - konden behouden. Truman wist dit, aldus Alperovitz, maar negeerde deze signalen doelbewust en liet de bommen vallen op Hiroshima en Nagasaki.

Tijdens de jaren zeventig en tachtig was deze nieuwe interpretatie erg populair, zowel in academische kringen als daarbuiten. Maar aan het begin van de jaren negentig begon er weer iets te schuiven. Door het einde van de Koude Oorlog gingen er nieuwe archieven open en konden er nieuwe documenten worden onderzocht. Zo toonde Robert James Maddox in Weapons for Victory (1995) aan dat Truman wel degelijk de atoombom had ingezet om de oorlog met Japan te beëindigen. De Amerikaanse president onderhield ook een redelijke relatie met Stalin, aldus Maddox. Een paar jaar later liet Richard B. Frank in Downfall (1999) zien dat de Japanners tot aan het moment van de atoomaanvallen bereid waren door te vechten – of ze hun keizer nu konden behouden of niet.

6 augustus 1945: de eerste atoombom op Hiroshima. Foto: Wikipedia

De bom maakte nauwelijks indruk

Maar nóg was de discussie niet voorbij. Al die tijd hadden historici zich vooral met de motieven van de Amerikaanse leiders bezighouden. Een tamelijk eenzijdige benadering, want het waren tenslotte niet de Amerikanen die zich over moesten geven. De Japanse kant van het verhaal was in al die jaren nauwelijks onderzocht.

In 2005 kwam daar verandering in met het boek Racing the Enemy van Tsuyoshi Hasegawa. Deze historicus beheerst zowel de Engelse, Russische als Japanse taal, waardoor hij gebruik kon maken van bronmateriaal van alle betrokken partijen.

Hasegawa vertelt het fascinerende verhaal van het Japanse crisisteam, de Opperste Oorlogsraad, met daarin de zes kabinetsleden die het voor het zeggen hadden in Japan. Deze Raad kwam voor het eerst sinds het begin van de oorlog bijeen op 9 augustus 1945. Er stond slechts één punt op de agenda: de onvoorwaardelijke overgave van Japan.

Vooral die datum is cruciaal: 9 augustus 1945. Dat was drie hele dagen na de atoombom op Hiroshima. Eerder kon de raad niet bijeenkomen, omdat verschillende leden andere, belangrijkere bezigheden hadden. Met andere woorden: de atoombom op Hiroshima maakte niet zo’n indruk op de Japanse leiders. Ook de tweede atoombom deed dat niet.

Pas toen de Raad al in vergadering was, kwam het nieuws binnen van de luchtaanval op Nagasaki. Maar dit had geen enkele invloed op het gesprek dat werd gevoerd. De standpunten waren al bepaald.

De genadeklap kwam van Stalin

Maar wat was dan wel de aanleiding va dit overleg? De Japanners wisten dat ze aan de verliezende hand waren in de oorlog, maar stuurden aan op nog één beslissende confrontatie met de Amerikanen. Zij gingen ervan uit dat dit treffen veel Amerikaanse levens zou kosten en dat Truman vervolgens bereid zou zijn om te onderhandelen over een Japanse overgave.

De Japanners eisten naast het behoud van hun keizer dat zij hun land zelf mochten demilitariseren, oorlogsmisdadigers zelf konden berechten en dat er geen Amerikaanse bezetting kwam. Hierbij was er een cruciale rol weggelegd voor de Sovjet-Unie. De Russen waren neutraal gebleven in het conflict tussen Japan en de VS en zouden moeten optreden als bemiddelaar in de onderhandelingen.

Maar het liep totaal anders.

De Sovjet-Unie viel in de vroege ochtend van 9 augustus de Japanners aan in Mantsjoerije, een Chinese provincie die door Japan bezet was. Dat was een totale verrassing voor de Japanners; Stalin had geen oorlogsverklaring gestuurd naar Tokio. Het Sovjetleger maakte snel korte metten met de Japanse regimenten in China - binnen luttele uren was hun opmars al niet meer te stuiten. Japan moest nu plotseling twee vijanden bevechten. En omdat Stalin niet meer neutraal was, konden de Japanners zijn bemiddeling ook wel op hun buik schrijven.

Een Russische bezetting van Japan was een horrorscenario voor de Japanse leiders. Ze voelden aan - waarschijnlijk terecht - dat er dan weinig over zou blijven van de Japanse cultuur en het keizerlijke systeem. Bij een Amerikaanse bezetting bestond daarentegen de kans op behoud van de keizer en waren de Japanners dus beter af. Met deze realiteit voor ogen werd na de aanval van de Sovjets de Opperste Oorlogsraad in allerijl bijeen geroepen. Het besluit was snel genomen: Japan gaf zich onvoorwaardelijk over.

9 augustus 1945: De tweede atoombom op Nagasaki. Foto: Wikipedia

De mythe van de atoombom

Tot dusver heeft geen enkele historicus de analyse van Hasegawa overtuigend kunnen weerleggen. Voorlopige conclusie: de atoombommen hebben niet geleid tot het einde van de Tweede Wereldoorlog.

Maar hoe konden die gebeurtenissen dan zo’n mythische status krijgen? Eigenlijk hadden de twee atoombommen vergelijkbare effecten als de ‘gewone’ bombardementen op andere Japanse steden. Bij de aanval op Tokio van 9 maart 1945 vielen er 84.000 doden – meer dan bij de aanval op Hiroshima. Maar de bommen op Hiroshima en Nagasaki spraken enorm tot de verbeelding. Commentaren spraken van een nucleaire Apocalyps. De term ‘atomic bomb disease’ werd gemunt: het bevangen zijn door de berichtgeving over de atoombommen.

Een jaar na dato wijdde The New Yorker een hele editie aan ‘de bom’, geschreven door de jonge journalist John Hersey. Al snel namen andere kranten zijn verslagen over. In radioprogramma’s werden Herseys teksten zelfs integraal voorgelezen. Later werd er een boek van deze speciale editie gemaakt, dat verplichte kost werd op scholen in heel de Verenigde Staten.

Zo maakte een breed publiek kennis met de gevolgen van de atoomaanval: vernietiging, vuur en stralingsziekte. Het beeld van de atoombom als een gruwelijk, maar ook beslissend wapen werd onderdeel van het collectieve geheugen.

In werkelijkheid hebben de twee bommen op Hiroshima en Nagasaki de Tweede Wereldoorlog niet beëindigd. Ze zijn wel symbool gaan staan voor het begin van een nieuwe periode in de geschiedenis: De Koude Oorlog. Want het zou niet lang duren of de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie konden de hele wereld vernietigen met hun immense atoomarsenaal. De angst voor De Bom was geboren.