Trots is hij zeker, Anur Wijesinghe, de productiemanager van de Ethiopische GG Super Garment Factory. Van alle fabrieken die kledinggigant H&M bezocht, is deze fabriek uitgekozen om de order van 15.000 zwarte tanktops te produceren.

Als een zorgzame vader loopt hij langs de rijen Ethiopische meisjes achter hun naaimachine. Wijesinghe is door de directeur uit Sri Lanka ingevlogen, om de naaisters de kneepjes van de confectieproductie bij te brengen.

‘Ik train ze in alles. Het naaien, de patronen, de afwerking. Dat moet ook wel, want ze hebben geen idee van de kwaliteit die de internationale markt vraagt.’ Eenzelfde kleur garen gebruiken als de stof was voordat hij kwam nog niet vanzelfsprekend. Maar als de dames dit eenmaal in de vingers hebben, dan zal het een succes worden - daar is hij van overtuigd.

Eigen fabrieken hebben de kledingmerken niet. Dus hoopt GG Super Garment Factory binnenkort ook van textielreuzen als Primark en warenhuisketen Tesco bestellingen binnen te halen.

Of misschien wel vanuit de Verenigde Staten - merken daar hebben Ethiopië ook ontdekt. In september werd bekend dat de Phillips-Van Heusen Corporation, eigenaar van luxere merken zoals Tommy Hilfiger en Calvin Klein, in Ethiopië speurt naar leveranciers die voor een klein prijsje kunnen leveren.

Vergeleken met de miljardenomzet van Azië is de kledingindustrie van Ethiopië nog peanuts, maar de groei zit erin. In 2009 exporteerde het land voor nog geen 15 miljoen dollar aan kleding en textiel, in 2013 was dat met 100 miljoen al zeven keer meer. De politieke stabiliteit en nabijheid van westerse afzetmarkten hebben een grote aantrekkingskracht op de kledingmerken.

Maar nog veel belangrijker: na Bangladesh kun je bijna nergens anders ter wereld nog zo goedkoop produceren.

GG Super Garment Factory in Nazareth, Ethiopië. De naaisters hebben net een eerste lading zwarte tanktops voor H&M geproduceerd. Foto: Martijn Payens

Bye bye Bangladesh

Azië wordt duurder en dat heeft de sector aan zichzelf te danken. In confectielieveling Bangladesh liggen de lonen rond de 68 dollar per maand, inmiddels bijna twee keer zo hoog als in Ethiopië. Sinds het drama met de ingestorte textielfabriek Rana Plaza (april 2013) ligt de kledingproductie in Bangladesh onder het internationale vergrootglas.

Sommige grote merken met een kledinglijn, zoals Disney, werd het met al die aandacht en verscherpte regelgeving te heet onder de voeten; die hebben Bangladesh verlaten en zijn op zoek naar alternatieve locaties. Daarbij valt Ethiopië steeds vaker.

H&M wil hier blijven en zal steeds meer in Ethiopië laten produceren

Dat land ontvangt de kledingmerken met open armen. Voor de Ethiopische overheid is het hét middel om haar overwegend boerenbevolking uit de armoede te leiden. Alle soorten belastingvoordelen worden daarbij ingezet om de exportwaarde van de textielsector op te krikken van de huidige 100 miljoen dollar naar 1 miljard in 2016. De broodnodige dollars die kledingexport oplevert, moeten Ethiopië van hongersnoodland tot ‘het nieuwe China van Afrika’ bombarderen.

Vanuit het kantoor van H&M op de achtste verdieping van een flatgebouw heb je goed zicht op de metropool Addis Abeba; alles beweegt, groeit, stoomt en bouwt. De productiemanager voor H&M Ethiopië, Hande Diltemiz, tuurt naar buiten. Ze kan niet ontkennen dat de lage arbeidskosten H&M vorig jaar naar dit land hebben gelokt.

Maar er is meer. Diltemiz wil naar eigen zeggen een bijdrage leveren aan ‘de duurzame groei’ van wat nog altijd een van de armste landen ter wereld is. ‘Vooral voor jonge vrouwen,’ benadrukt ze strijdlustig, ‘want dat is de belangrijkste kracht van de confectiesector: het haalt vrouwen uit hun huizen en verschaft hen een inkomen.’

H&M is pas sinds 2013 aanwezig in Ethiopië en de productie is relatief klein. Maar het bedrijf wil hier blijven en zal steeds meer in Ethiopië laten produceren. De hele sector wordt hier dus vanaf de grond opgebouwd. Zo bezien is dit gloednieuwe kledingmekka de perfecte testcase voor H&M en alle andere merken om te laten zien dat het ze dit keer ook echt menens is met hun beloftes van duurzaamheid en vrouwenemancipatie.

Verantwoord textielparadijs

’s Morgens, voor de vrolijk beschilderde poorten van de kledingfabriek Ayka Addis Textile in de hoofdstad, vang je een glimp op van deze droom. In dit paradepaardje van de Ethiopische textielindustrie spinnen, verven en stikken 7.000 werkkrachten dagelijks kilo’s kleding voor de Duitse markt.

Liever zitten de meisjes achter een naaimachine dan twaalf uur per dag zakken cement op het bouwterrein van de Chinezen versjouwen

De meisjes, die druk kletsend uit de werknemersbussen stappen, vinden dat ze best geluk hebben gehad. Liever zitten ze achter een naaimachine dan twaalf uur per dag zakken cement op het bouwterrein van de Chinezen versjouwen. In de fabriek is het warm en saai, maar ’s middags is er lunch en na 21 uur mag je meestal naar huis.

Stevige gebouwen, een 48-urige werkweek en een vast contract; zo op het eerste gezicht lijken de excessen van Bangladesh, waar meisjes na een 14-urige dienst onder een naaimachine slapen, ver weg.

En toch, een duurzame droom maakt nog geen duurzame realiteit. Fabrieken zoals Ayka Addis Textile behoren tot de top; daar vind je er in Ethiopië hoogstens een handjevol van. En ook in deze gecontroleerde voorbeeldfabrieken blijkt al snel nog genoeg mis.

GG Super Garment Factory, de fabriek van de zwarte tanktops, moest lampjes aanbrengen in de naaimachines om aan de eisen van H&M te voldoen. Maar als wij er zijn, zitten alle drie de nooduitgangen, hoewel keurig met een bordje zichtbaar gemaakt, op slot. De opzichter glimlacht.

Eén euro per dag

Ondertussen neemt de druk op de Ethiopische textielsector toe. Terwijl de orders blijven binnenstromen, is het gros van de ongeveer honderd fabrieken nog lang niet klaar om verantwoord te produceren.

Zoals het zuidelijker gelegen Arba Minch Textile, een oude staatsfabriek. Onder het oorverdovende lawaai van verouderde Oost-Europese weefmachines lacht Amelework verlegen. ‘Hoe oud ben je?’ schreeuwt onze tolk. ‘Je moet achttien zijn,’ antwoordt ze. ‘Dus je bent achttien?’ ‘Ja.’ ‘Hoelang werk je hier?’ ‘Twee jaar.’ ‘O, dus je was geen achttien toen je begon?’ Nog een verlegen glimlach.

Na twee jaar heeft Amelework nog geen contract. Ze werkt zes dagen per week; twee dag-, twee avond- en twee nachtdiensten. Als ze dagdienst heeft kan ze niet naar school, na de nachtdienst valt ze in slaap in de klas. ‘Maar zonder educatie heb ik ook geen hoop op een andere toekomst.’

Arba Minch Textile, een verouderde textielfabriek in het Zuiden van Ethiopië. Foto: Martijn Payens

Amelework verdient 29 euro per maand. Buiten de fabrieksmuren kan ze daarmee iedere dag het volgende kopen: een traditionele lunch, een halve liter melk, een broodje, een stuk zeep en misschien nog wat bananen. Een kostenpost als gezondheidszorg of huur komt in dit verhaal niet voor. Zie hier de oorsprong van de lage arbeidskosten: Ethiopië kent geen wettelijk minimumloon.

Zie hier de oorsprong van de lage arbeidskosten; Ethiopië kent geen wettelijk minimumloon

De kledingmerken gaan af op het minimum dat in de overheidssector wordt betaald. Daar gaan ze net boven zitten. Zo begin je bij Ayka Addis Textile en GG Super Garment Factory met een loon rond de 32 euro per maand. Een bedrag dat net op de internationale armoedegrens van 1,25 dollar per dag ligt.

Dat is niet meer dan logisch, vinden de fabriekseigenaren zelf. De productie in dit opkomende land is nog inefficiënt: waar een medewerker in Turkije honderd T-shirts kan produceren, maakt een Ethiopiër er dertig. En de druk van de kledingmerken om goedkoop te leveren is groot.

Toen H&M op de stoep stond heeft Ayka Addis Textile ze de deur moeten wijzen, zegt productmanager Kavlakli. ‘De Zweden willen zulke lage prijzen, daar kunnen wij niet voor produceren.’ Niet waar, zegt H&M op haar beurt, wij laten niets bij deze fabriek maken omdat het niet duurzaam genoeg gemaakt wordt.

Dit ge-heen-en-weer lijkt het dilemma van de kledingsector in een notendop. Er wordt gewerkt aan ethische productie maar, niet anders dan in Azië: de prijs is leidend. Op de katoenvelden, het startpunt van de kledingketen, wordt dat nog eens bevestigd.

Hoeveel kost goedkoop?

In een witte zee van bloeiend pluis leunt de vijftienjarige Abewek uitgeput tegen de zak katoenbollen. Haar zwangere buik zit in de weg als ze een slokje water uit een roestige fles neemt. ‘AMIBARA farm’ staat erop gekalkt. Vandaag heeft Abewek met haar zus 60 kilo katoen geplukt voor deze katoenboer. Zo hebben de zusjes samen 1,92 euro verdiend.

Katoenplukker op de velden van AMIBARA. Foto: Martijn Payens

Op de katoenvelden vraagt niemand de meisjes naar hun leeftijd. Op hun beurt zeuren zij niet over een contract of vrije dag, laat staan zwangerschapsverlof. Onder de brandende zon wordt er geplukt en gezongen; tot om vier uur ’s middags de vrachtwagens de oogst ophalen. Onder de afnemers bevinden zich onder meer Ayka Addis Textile, GG Super Garment Factory en MAA Garment and Textiles Factory, leverancier aan Tesco en H&M.

De Ethiopische kledingindustrie bevindt zich op een kantelpunt. Het land heeft alles in huis, van de katoenvelden tot de weefgetouwen, tot een handjevol voorbeeldfabrieken, om de eerste stap naar duurzame ontwikkeling in te zetten. Wat het niet heeft, is de luxepositie om alleen voor verantwoorde investeerders de deuren te openen. In deze snelkookpan van orders, verouderde fabrieken, werkloze jongeren en koopjesbeluste westerse consumenten moet er nog wel wat gebeuren wil het geen nieuw Bangladesh worden.

Zeker, de kledingindustrie is niet dezelfde als tien jaar geleden. H&M is bereid naar de oorsprong van haar producten te kijken. Dus verkent het bedrijf samen met de non-gouvernementele organisatie Solidaridad de mogelijkheden voor meer productie van duurzaam katoen in Ethiopië. Maar zover is het nog niet; de zwarte tanktops uit het begin van dit verhaal kunnen net zo goed van de katoenbollen van AMIBARA komen.

Foto’s: Martijn Payens

En dan loopt H&M nog voor. Tesco en Primark zeggen wel dat ze respectvol willen produceren, maar vertellen niet bij welke fabriek hun spullen vandaan komen.

De belangrijkste en moeilijkste vraag wordt dan ook in Ethiopië opnieuw vermeden: hoeveel mag goedkoop eigenlijk kosten?

Werkgelegenheid of niet, voor de Ethiopiërs blijft het onbereikbaar om zelf in zo’n gewild H&M’etje door de straten van Addis te flaneren. De keten heeft geen filiaal in deze stad. Heel soms ligt er een exemplaar in een van de illegale tweedehandskledingzaakjes. Maar het merk is zo populair dat een simpele rok al snel 25 euro kost.

Dat blijft een spotgoedkoop geproduceerd, maar onbetaalbaar stukje textiel.

Dit artikel werd mede mogelijk gemaakt met financiële steun van van Free Press Unlimited.

Documentaire: Hoe goedkoop én duurzaam is H&M precies? Onlangs zond Zembla een Franse documentaire uit waarin de duurzaamheidsclaims van H&M worden onderzocht. De journalisten focussen zich op Bangladesh, maar bezoeken ook Ethiopië. Daar komen ze niet in de fabrieken, maar belichten ze wel, zij het wat gechargeerd, de opkomende kledingindustrie. Kijk hier de aflevering van Zembla terug Wat er allemaal schuilgaat achter het T-shirt dat je aanhebt Bijna een jaar geleden stortte het krakkemikkige bedrijvencomplex Rana Plaza in Bangladesh in. Vijf kledingfabrieken, die onze T-shirts en broeken produceren, waren daar gevestigd. 1.138 mensen kwamen om, 2.515 mensen raakten gewond. Correspondent Dick Wittenberg sprak Shila, een 24-jarige overlevende, en vroeg haar of er sinds de ramp iets is veranderd in de Bengalese rampfabrieken. Lees het verhala over Rana Plaza hier terug