Met ronkende termen als de nieuwe Middenschool, uitstel van keuze en emancipatie van het beroepsonderwijs presenteerde voorzitter van de Jan van Zijl De pijlen van de raad waren gericht op het oftewel de voormalige mavo en de havo. Deze twee types voortgezet onderwijs moeten volgens het rapport samengaan en voorbereidend beroepsonderwijs, kortweg vbo, gaan heten. Leerlingen van deze school gaan naar het hoogste niveau 4 van het mbo of hbo – de motor waar onze samenleving op draait, aldus het rapport.

In het plan gaan de twee schooltypes samen met het simpele doel andere niveuas buiten te sluiten

Meteen na de basisschool gaan de mavisten en havisten naar een school die Van Zijl voor het gemak Middenschool noemt. Deze school zit inderdaad letterlijk in het midden van het voortgezet onderwijs: tussen lager beroepsonderwijs en het vwo in. Maar de term is misleidend. De ouderwetse staat voor een school waar alle niveaus de eerste drie of vier jaar nog bij elkaar in de klas zitten. Dat zou dus inderdaad uitstel van keuze inhouden. Maar in de plannen van de Raad is daar geen sprake van. Hier gaan slechts twee schooltypes samen, en bovendien niet vanwege het idee dat leerlingen later kunnen kiezen, maar met het simpele doel andere niveaus buiten te sluiten.

Wie het persbericht nader bestudeert komt er namelijk achter dat ook de kaderberoepsopleiding, de een na laagste opleiding van het vmbo, tot deze nieuwe school moet gaan behoren. Deze opleiding geeft toegang tot niveau 3 van het mbo. Wat blijft er dan nog over? Het laagste niveau van het vmbo-basisberoeps, dat toegang geeft op niveau 1 (zonder diploma) en niveau 2 (met diploma) van het mbo. Als het aan de MBO Raad ligt zal dit niveau in de toekomst basisberoepsonderwijs gaan heten.

Een eerdere poging tot naamsverandering

Al eerder probeerde Van Zijl er een dergelijke naamsverandering doorheen te krijgen. In 2009 sprak hij van ‘funderend beroepsonderwijs’ voor niveau 1 en 2, zodat mbo gereserveerd was voor 3 en 4. Hij verzekerde toen nog dat er geen sprake was van een verandering van het Maar de reden is duidelijk: de laagste niveaus geven het middelbaar beroepsonderwijs een slechte naam. In 2009 kreeg hij de naamswijziging er niet doorheen.

Door de opwaartse druk in het voortgezet onderwijs is ook de kwaliteit van de havo onder druk komen te staan

De reden die de MBO Raad voor deze veranderingen aanvoert, is dat de beroepsopleidingen van het vmbo niet het personeel leveren dat het bedrijfsleven nodig heeft: mbo niveau 4. Leerlingen die wél voldoen komen meestal van de mavo en steeds vaker ook van de havo. Door de opwaartse druk in het voortgezet onderwijs (steeds meer leerlingen gaan naar havo en vwo) is ook de kwaliteit van de havo onder druk komen te staan: steeds meer havisten blijven zitten, zakken af naar het mbo, slagen niet voor hun diploma en sneven ook nog eens bovenmatig in het hbo.

En wat blijkt: die mavisten en havisten die naar het mbo gaan, ontbreekt het aan de beroepsvaardigheden die de andere vmbo-ers weer wel hebben. Dus moeten ze, als het aan de al in het voortgezet onderwijs breder worden opgeleid, meer georiënteerd op een bepaald beroep.

Daar heeft de MBO Raad absoluut een punt. De arbeidsmarkt staat te springen om afgestudeerde mbo-ers met niveau 4. Dat constateert ook de Onderwijsraad, die meer samenwerking tussen mbo en havo wil om ook de havisten op een

Maar dat ontslaat het mbo niet van een visie op wat er dan met die andere vmbo’ers moet gebeuren, die nu vrij achteloos in een andere stroom worden geduwd, genaamd basisberoeps. Op Twitter benadrukt de MBO Raad steeds dat ze niet af willen van deze leerlingen, maar dat we niet moeten blijven volhouden dat het niveau dat zij volgen ook

Terug in de tijd

Op bladzijde 14 van het advies van april komt onder het kopje begrenzing in leerbaarheid en schoolbaarheid de aap uit de mouw. ‘Een student die een module of leertraject richting een bepaald diploma aantoonbaar niet aankan, wordt via een bindend studieadvies doorverwezen naar een traject dat wel past. Als zelfs dat niet kan, wordt hij of zij naar gemeente en arbeidsmarkt begeleid en houdt de verantwoordelijkheid van de school op. Een student die qua gedrag langdurig niet te handhaven is, kan geschorst worden.’

Wat zijn de gevolgen van deze plannen voor de beroepsopleidingen van het vmbo?

Eigenlijk gaat het vmbo weer terug naar de situatie voor 1999: de mavo wordt afgekoppeld. Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs zullen nog meer gaan inzetten op aparte mavo/havo-scholen en het beroepsonderwijs wordt nog meer een categorie op zichzelf. We schuiven de hete aardappel van het beroepsonderwijs steeds maar door.

Dat begon al na de Tweede Wereldoorlog toen de arbeidende klasse door de opkomende welvaart andere scholen voor hun kinderen wilden dan de ambachtsschool en de huishoudschool, en had zijn hoogtepunt tijdens de die alles in het voortgezet onderwijs veranderde (en mavo, havo en vwo in het leven riep), behalve het beroepsonderwijs. Dat kreeg alleen een andere naam. De leegloop van de beroepsopleidingen ten faveure van mavo, havo en vwo zijn de werkgevers sindsdien in toenemende mate een doorn in het oog.

De oprichting van het vmbo in 1999 was de finale poging om het beroepsonderwijs te redden. Maar de toevoeging van de mavo krikte het geheel niet op, het besmette eerder de naam vmbo-t. De toevoeging van het speciaal onderwijs gaf het vmbo de slechte naam. Vooral op de vmbo-scholen zitten namelijk veel leerlingen met zogenaamd leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), die worstelen met gedrag, (leer)achterstanden en sociale problemen.

In de afgelopen vijftien jaar liep het vmbo nog harder leeg dan voorheen. De precieze reden weet niemand, en het is de vraag of we die ooit kunnen achterhalen. Mijn voorspelling is dat door de oprichting van een mavo/havo-school de leegloop alleen maar toe zal nemen. Ouders zullen het basisberoeps als een nog lagere categorie dan het huidige vmbo beschouwen, en willen voorkomen dat hun kinderen ernaartoe gaan.

Wat moeten we dan met de kwetsbare kinderen?

In feite verbergt de verkapte stelselverandering vooral één ding: dat we niet weten wat we met de kwetsbare kinderen in ons onderwijs moeten. Pieter Winsemius, voormalig lid van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, deed in 2009 onderzoek naar de uitvallers in het onderwijs. Hij noemde ze de overbelasten: te veel ballen in de lucht door armoede, taalachterstand, criminaliteit, slechte buurt

Leerlingen met dezelfde moeilijke achtergrond trekken elkaar eerder naar beneden dan dat ze het goede in elkaar losmaken

Nederland krijgt al sinds het begin van de eenentwintigste eeuw stevig op zijn sodemieter van de OESO over het hoge aantal schoolverlaters zonder diploma in het vmbo en mbo. Winsemius moest uitzoeken of er ook een oplossing was. Hij verzon de zogenaamde wijkscholen, waar leerlingen zowel een vmbo- als mbo-opleiding konden afsluiten. Maar die zijn alweer ten grave gedragen, want de deelname leidde tot een toename van criminaliteit, aldus een onderzoek van het Oorzaak: leerlingen met dezelfde moeilijke achtergrond trekken elkaar eerder naar beneden dan dat ze het goede in elkaar losmaken.

Toenmalig onderwijsminister Marja van Bijsterveldt pakte de uitval aan door de leerplicht naar achttien jaar te verhogen en stelde een zogenaamde startkwalificatie in: mbo niveau 2. Dit niveau is minimaal nodig om goed voorbereid op de arbeidsmarkt te beginnen. Heb je dat niet, dan moet je terug de schoolbanken in.

Haar maatregel heeft ervoor gezorgd dat het aantal voortijdig schoolverlaters drastisch is afgenomen. Maar juist met deze groep worstelt het mbo, dat nu voor de tweede keer haar naam probeert te zuiveren zonder met een heldere visie te komen op wat we nu toch met deze leerlingen moeten.

Toegegeven, een visie en oplossing bedenken is stukken ingewikkelder dan aan het eind van de rit een nieuw schoolsoort in het leven roepen en de leerlingen de schuld te geven van de slechte naam van de oude soort, het vmbo en het mbo. Maar op de lange termijn lost dit niets op. Integendeel. Het is de hoogste tijd dat het onderwijs eens gemeenschappelijk zijn schouders onder deze kinderen zet en zich afvraagt wat we met deze onderkant van de samenleving moeten.

Alleen een muurtje leren metselen is niet meer genoeg in het vmbo Er is een stille revolutie gaande in het vmbo: bijna één derde van alle leerlingen volgen nu het zogenoemde Dienstverlening en Producten-traject. Daarmee kiezen ze later voor een beroep en worden ze veel breder opgeleid. Gastcorrespondent Anja Vink sprak geestesvader Harry Grimmius (63) over de voor- en nadelen van deze belangrijke verandering. Lees dit artikel hier terug Deze moeder wil het beeld van het vmbo doen kantelen Aan het eind van de tweede klas kiezen vmbo-leerlingen al voor een beroep. Maar volgens Corine Korrel, initiatiefneemster van Vmbo On Stage, is dat veel te vroeg. Sinds 2007 brengt zij vmbo-leerlingen daarom in contact met het lokale bedrijfsleven, zodat zij een goede keus voor de toekomst kunnen maken. Gastcorrespondent en vmbo-kenner Anja Vink ging kijken in Almere. Lees dit artikel hier terug Het vmbo bestaat 15 jaar. Reden voor een feestje? Ouders vrezen ervoor, docenten passen ervoor en leerlingen lopen erin vast: het vmbo. Deze onderwijsvorm bestaat nu vijftien jaar. Journalist Anja Vink volgt deze scholen al sinds het begin op de voet. Vandaag begint ze haar zoektocht naar het vmbo van de toekomst. Ze begint bij de basis: wat is het vmbo eigenlijk? En vooral, werkt het? Lees de explainer hier terug