Het is dat Joris Luyendijk hem al heeft gebruikt, anders zou Dit kan niet waar zijn een aardige titel voor een boek over de Nederlandse politie zijn. Neem de Volkswagen Touran, de bekende surveillanceauto. Omdat inkoop en onderhoud versnipperd waren over zesentwintig korpsen, reden er op zeker moment vele tientallen varianten van rond – hoeveel precies wist niemand. Een onderzoekscommissie telde in 2012 tachtig verschillende varianten.

De doelmatigheid van de inkoop was ‘beperkt,’ zoals minister Ivo Opstelten eufemistisch aan de Kamer schreef.

Dat er iets drastisch moest veranderen, was al duidelijk sinds de vorige reorganisatie in 1993. Toen waren na twintig jaar praten de gemeentepolitie en rijkspolitie samengevoegd tot vijfentwintig regionale korpsen en één landelijk korps, waar ook de Nationale Recherche onder viel. De nieuwe organisatie maakte een einde aan de versnippering van de honderden kleine gemeentekorpsjes, maar schiep vanaf het begin nieuwe problemen.

De politie was enorm inefficiënt: kon er op de ondersteunende diensten – zoals personeelszaken, inkoop en ict – jaarlijks makkelijk 260 miljoen bezuinigd worden. Erger was dat de versnippering de slagkracht van de politie ondermijnde. Korpsen werkten niet of nauwelijks samen, waardoor criminelen die in meerdere regio’s opereerden de dans konden ontspringen. Politiemensen die bezig waren met een onderzoek konden tot 2008 niet zelf in de gegevens van andere korpsen zoeken. En toen er eindelijk landelijk systemen werden ingevoerd, zoals de Basisvoorziening Handhaving (BVH, voor ‘blauw’) en de Basisvoorziening Opsporing (BVO, voor de recherche), bleven er hardnekkige technische problemen bestaan. De BVH kwam er in zesentwintig varianten en was zo gebruiksonvriendelijk dat agenten het Bijzonder Veel Handelingen noemden. BVO telde zes varianten. Een aantal grote korpsen – waaronder Amsterdam-Amstelland, Utrecht en het Korps Landelijke Politiediensten – kon jarenlang door technische problemen geen opsporingsinformatie aan het landelijk systeem leveren.

Deze problemen hadden zich al sinds 1993 in alle openheid voortgesleept. De Algemene Rekenkamer schreef het ene na het andere kritische rapport, Kamerleden uitten debat na debat hun zorgen. Dat de politie zowel intern als bij de bestrijding van de misdaad als één organisatie moest gaan opereren, was duidelijk. Dat de korpsen niet van plan waren om uit zichzelf samen te werken, was ook voor iedereen zichtbaar. Waarom duurde het dan tot 2012 voordat Ivo Opstelten eindelijk de Nationale Politie erdoor wist te krijgen?

3 januari 2013: Ivo Opstelten (toen minister van Veiligheid en Justitie) poseert met de politietop tijdens de officiële start van de Nationale Politie. Foto: Julius Schrank/Hollandse Hoogte

Elke polder zijn eigen politie

De kern van die discussie is het verschil tussen het beheer en het gezag over de politie. Bij het beheer gaat het om de feitelijke organisatie van de politie: salarissen, auto’s, politiebureau’s en computers. Bij het gezag gaat het om de vraag wie het voor het zeggen heeft. Wat gaat de politie doen? Kraakpanden ontruimen, preventief fouilleren in winkelstraten, inbrekers vangen of invallen doen in growshops?

Het beheer is op zich niet controversieel, want wie kan er in alle redelijkheid nu tegen één centrale afdeling inkoop, één afdeling personeelszaken en één landelijk computersysteem zijn? Dat de invoering van zo’n strak geleide landelijke politie dan toch twee eeuwen op zich heeft laten wachten, heeft vooral te maken met de principiële bezwaren tegen centraal gezag over de politie.

De politie – en de voorlopers ervan – is in Nederland altijd lokaal versnipperd geweest

De manier waarop wij de politie hebben georganiseerd, is heel sterk verweven met ons staatsbestel. De politie – en de voorlopers ervan – is in Nederland altijd lokaal versnipperd geweest. Die lokale korpsjes waren niet erg effectief en efficiënt, maar pasten wel goed in de Hollandse poldertraditie van behoorlijk zelfstandige gewesten en provinciën die hun eigen gang gingen. Napoleon kon niets met die losse verzameling koddebeiers en veldwachters en zadelde Nederland op met de een soort landelijk paramilitair politiekorps, dat na de ondergang van de Franse keizer fluks ontbonden werd.

Het debat over de inrichting van de politie bleef. ‘Wij wenschen eene politie waarvan zoo min mogelijk worde gezien en zoo min mogelijk worde gesproken,’ zo sprak Johan Thorbecke in 1858 in de Tweede Kamer. De liberale staatsman wilde geen ‘allesoverheerschende’ politie. In die jaren woedde er een fel en principieel debat over de Nederlandse politie. Thorbecke wilde de politie onder het gezag van de burgemeester hebben. Hendrik Provó Kluit, directeur van policie te Amsterdam, was daartegen: ‘Dit is klaarblijkelijk eene dwaling, naardien het beheer en alzoo ook de regeling én indeeling der policie van het staatsgezag uitgaat, omdat policie een belang van den staat, niet van eene enkele gemeente is.’

Thorbecke won, met anderhalve eeuw versnippering en getouwtrek als gevolg.

Verankerd in het lokale bestuur

Na de Franse tijd hebben we alleen onder de Duitsers een sterk gecentraliseerde politie gekend. Dat was zeker een efficiënt en effectief gezagsapparaat, maar de Duitsers hadden ook laten zien wat voor een gevaarlijk instrument zo’n strak geleid politiekorps was. Deze nationalisatie liet wederom zien wat de principiële bezwaren waren tegen centraal gezag en werd na de oorlog dan ook weer ongedaan gemaakt.

Ook los van die fundamentele, rechtsstatelijke bezwaren is er in Nederland een sterke traditie dat bestuur lokaal ‘ingebed’ moet zijn, ook bij de politie. Veel veiligheidsproblemen zijn immers lokaal en lokale bestuurders kunnen het beste maatwerk leveren. De burgemeester van Rotterdam legde bij zijn afscheid in 2008 perfect uit hoe Nederlandse bestuurders tegen de politie aankijken: ‘Ik ben voor een zo goed mogelijke opererende politie. Dat kan alleen bij een goede verankering van de politie in het lokaal bestuur. Daarom ben ik voor een decentraal politiebestel. Het betekent dat je als burgemeester verantwoordelijk bent voor het gezag en wat er aan politieagenten beschikbaar is. Je moet daarin keuzes kunnen maken en de discussie daarover met de raad kunnen aangaan. Daarom moet de centralisering van de politie van tafel.’

3 januari 2013: Ivo Opstelten (toen minister van Veiligheid en Justitie) poseert met de politietop tijdens de officiële start van de Nationale Politie. Foto: Julius Schrank/Hollandse Hoogte

Opsteltens draai

Die burgemeester was uiteraard Ivo Opstelten. Hij gaf goed aan hoe nauw de verhouding tussen het beheer en het gezag is. Je kunt als burgemeester formeel wel het gezag hebben over de politie, maar dat is alleen wat waard als je ook iets te zeggen hebt over de sterkte en inzetbaarheid van de politie. Als van hogerhand wordt besloten dat het enige politiebureau in een gemeente dicht moet en de agenten naar een andere stad overgeplaatst worden, staat een burgemeester met lege handen tegenover de gemeenteraad. Gezag kan niet zonder beheer en omgekeerd, dat begreep Opstelten heel goed.

Dezelfde Opstelten loodste een paar jaar later als minister van Veiligheid en Justitie de Nationale Politie door het parlement – op zichzelf een niet geringe prestatie na decennia vruchteloos voortmodderen. ‘Wij moeten niet terug naar de vorige eeuw, naar de oude rijkspolitie. Dat zou nu 450 kleine korpsjes opleveren en dat moeten we niet hebben. Dat wil ook niemand. Ik meen dat ik hiervoor de steun heb van de burgemeesters,’ zei hij in 2011 tegen de

Je zou kunnen zeggen dat in Opstelten alle tegenstelde eisen die we aan de politie stellen samenkomen: het moet lokaal georganiseerd zijn, maar wél graag efficiënt en niet te duur. De burgemeester en de gemeenteraad willen zelf meebeslissen over blauw op straat, maar Den Haag wil ook graag prioriteiten kunnen stellen – zoals de dierenpolitie, high impact crimes en de wietpas.

Het knappe van Opsteltens tactiek is dat hij iedereen heeft weten over te halen. Toen de Eerste Kamer vragen had over de rol van de burgemeester bij de Nationale Politie antwoordde hij: ‘Er verandert niets in het gezag. Punt!’ Tegelijk is dat ook de grote zwakte van de Nationale Politie: hij heeft te veel beloofd. De organisatie werd gecentraliseerd, maar er zijn óók robuuste basisteams die sterk lokaal verankerd moeten zijn. Er wordt bezuinigd en gereorganiseerd terwijl het werk gewoon door moet gaan. Er moet meer ruimte komen voor vakmanschap met minder regeltjes, maar de leiding haalt de touwtjes ook strakker aan. De minister wil dat de politie achter growshops aangaat, burgemeesters willen experimenteren met gecontroleerde wietteelt.

Kortom: de teleurstelling zat al ingebakken. Daarover meer, de komende weken.

De politie staat rood (en dat ligt niet aan de korpschef) De politiebonden voeren actie omdat agenten al vier jaar geen loonsverhoging hebben gehad. Het probleem: daar is helemaal geen geld voor. De politie eet de eigen reserves op en moet miljarden lenen bij het ministerie van Financiën om de gaten te dichten. Hoe meer blauw op straat tot rode cijfers leidde. Lees het stuk hier terug De politie is er vooral voor de vorm (en dat is maar goed ook) De ‘meten-is-wetencultuur’ bij de politie leidt tot schijnexactheid, veroorzaakt veel onnodige bureaucratie en zorgt voor perverse effecten. Het zorgt ervoor dat de politie achter makkelijke doelen aangaat en precies rapporteert wat de minister wil horen. Hoe kunnen we de prestaties van de politie intelligenter meten? Lees mijn artikel van vandaag hier Opheldering verzocht: acht op de tien misdrijven in Nederland wordt nooit opgelost Vorige week verscheen het jaarlijkse juichrapport over het functioneren van politie en justitie. Maar onderzoek van gastcorrespondent Bart de Koning laat een heel ander verhaal zien: stijgende kosten, dalende ophelderingspercentages, fictieve politie-eenheden en gegoochel met statistieken zijn slechts enkele van de ongemakkelijke waarheden over het Nederlandse politieapparaat. Lees het stuk hier terug