Als we elkaar voor het eerst ontmoeten, op een terras langs de bergwand aan de zuidkant van Srebrenica, lijkt hij achterdochtig. ‘Laten we eerst eten en praten,’ schreef hij eerder in een bericht op Facebook, ‘dan zien we wel of dat interview er komt.’ De toon is gezet. De 31-jarige zanger en gitarist Muamer Čivić uit Srebrenica wil eerst weten wat voor vlees hij in de kuip heeft.

Al jaren wordt Čivić geconfronteerd met journalisten die eens per jaar naar Srebrenica afreizen. Altijd willen ze weten waar hij was tijdens de oorlog. Hoe hij zich voelt als hij een Serviër tegenkomt. ‘Sommige mensen hier kunnen niet stoppen met over de oorlog praten,’ zegt hij. ‘Maar de meesten van ons zijn het zat om steeds opnieuw dezelfde vragen te beantwoorden.’

Muamer Čivić wil het liever over muziek hebben. Over zijn band Afera, een rockband die bestaat uit twee Bosnische moslims (hierna Bosniakken genoemd) en twee Bosnische Serviërs (hierna Serviërs genoemd). Čivić noemt het ‘toevallig’ dat hij als Bosniak in een band zit met twee Serviërs, voor de buitenwereld is het een unicum. Hun eerste optreden in september vorig jaar haalde alle Bosnische kranten. Want Bosniakken en Serviërs die iets samen doen, dat is nog steeds nieuws. Vooral in Srebrenica.

YouTube
De nieuwste clip van Afera.

Later die dag ben ik bij hun optreden op een bijeenkomst van motorrijders uit verschillende steden in Bosnië. ‘Dit is ook Srebrenica!’ schreeuwt Čivić vanaf het podium.

Hier gaat het niet over wie wat heeft gedaan in de oorlog. Niet over de genocide, niet over de jaarlijkse herdenking en begrafenis op 11 juli. Hier staan Bosniakken en Serviërs samen op het podium, hier draait het om de stampende rock.

Rockband Afera voor en tijdens het optreden. Foto’s: Jodi Hilton.

Wat hier gebeurde

Gitarist en leadzanger Čivić was elf jaar toen de Bosnisch-Servische troepen van generaal Srebrenica Met zijn moeder vluchtte hij naar Tuzla, een toen voor Bosniakken veilige stad. In de jaren erna groeide de jonge Čivić op in Tuzla en Sarajevo, maar zijn moeder had heimwee naar Srebrenica. In 2009 besloten ze terug te gaan.

‘Ik wilde terugkomen. Iets maken van deze plek,’ zegt Čivić, als hij na afloop van het concert heeft besloten dat hij wel wil praten, maar alleen over nu en de toekomst. ‘We hebben nu andere problemen,’ zegt hij. ‘Grote problemen. En daar wordt nauwelijks over gesproken.’

‘We hebben nu andere problemen. En daar wordt nauwelijks over gesproken’

Toen in november 1995 de werden gesloten, kwam er een langverwacht einde aan de Bosnische burgeroorlog. Bosnië werd opgedeeld in de Bosniak-Kroatische Federatie en de Servische Republiek. De voormalige moslimenclave Srebrenica kwam midden in de Servische Republiek te liggen, onder Bosnisch-Servisch bestuur.

Srebrenica werd toen vooral bewoond door Bosnische Serviërs. Sommigen woonden er al, anderen verhuisden later naar sinds de oorlog leegstaande huizen. Pas rond het jaar 2001 begonnen de Bosniakken - net als Čivić -, met hulp van de internationale gemeenschap, terug te keren. Langzaamaan ging Srebrenica weer lijken op de etnisch gemengde stad, die zij voor de oorlog was, met zowel Bosniakken als Bosnische Serviërs.

Srebrenica komt één dag per jaar tot leven

Een van de eerste families die terugkeerden, was de familie van Avdo Purković (35). Hij is nu eigenaar van een klein pension in Srebrenica. Zijn vader kreeg het familiehuis, waar een Servische familie in was gaan wonen, na een lange juridische strijd terug. ‘Het was moeilijk toen, die begintijd,’ zegt Purković. ‘Overal woonden Serviërs, van sommigen was bekend dat ze aan de genocide hadden deelgenomen.’ Inmiddels bestaat Srebrenica naar schatting voor de helft uit Bosniakken en voor de helft uit Serviërs.

Foto’s: Jodi Hilton.

Juli is de meest beladen maand van het jaar. Niet alleen vanwege de pijnlijke herinneringen aan de oorlog, aan de familieleden die hij verloor bij de genocide. Ook omdat hij die ene dag in het jaar overuren draait in zijn pension met restaurant. Er worden dit jaar 50.000 gasten uit binnen- en buitenland verwacht voor de twintigste herdenking van de genocide. En Srebrenica heeft maar drie hotels.

Dat is inderdaad goed voor de kassa, zegt Purković. Maar het maakt Avdo Purković eerder cynisch en boos. ‘Srebrenica is een dode stad die nog steeds maar één dag per jaar tot leven komt. Dat is tragisch. We leven van 11 juli tot 11 juli,’ zegt hij emotioneel. ‘Twintig jaar al zien we politici komen en gaan op 11 juli. In het begin waren we dankbaar voor hun komst. Maar twintig jaar is te lang om alleen je medeleven te komen betuigen. Hoelang moet ik hier blijven wachten tot er iets verandert in deze stad?’

Waar zijn de miljoenen hulpgeld gebleven?

Ondanks alle miljoenen aan hulpgeld die in de afgelopen twintig jaar in Srebrenica zijn gestoken, waarvan het meeste afkomstig uit Nederland (in totaal 130 miljoen euro), ligt de lokale economie volkomen op zijn gat. Ruim de helft van de inwoners van Srebrenica is werkloos. Wie door de slingerende hoofdstraat wandelt, vraagt zich af wat er met die miljoenen is gebeurd. Het ene na het andere huis staat op instorten, nog altijd als gevolg van beschietingen in de jaren negentig.

In 2013 deed het televisieprogramma onderzoek naar het Nederlandse hulpgeld voor Srebrenica. Toen bleek dat ieder jaar nog 5 miljoen euro naar Srebrenica gaat, maar grote bedragen verdwijnen door bureaucratie of corruptie in grote internationale organisaties zoals Care International en UNDP.

Foto’s: Jodi Hilton.

Verder wordt Nederlands hulpgeld, inmiddels meer dan 130 miljoen in totaal, besteed aan het opsporen en onderzoeken van stoffelijke overschotten, het herdenkingscentrum in Potočari en naar organisaties die zich bezighouden met zaken als rouwverwerking en verzoening tussen Bosniakken en Serviërs.

Het is een schande dat een stad die zo heeft geleden er nog steeds uit moet zien alsof het 1995 is

‘Het is een schande dat een stad die zo heeft geleden er nog steeds uit moet zien alsof het 1995 is,’ zegt burgemeester Ćamil Duraković. ‘ Dit terwijl er zo veel geld van buitenaf naar Srebrenica is gegaan.’

De gemeente Srebrenica wordt inmiddels gerund door Bosniakken én Serviërs. Als de burgemeester een Bosniak is, moet de vice-burgemeester een Serviër zijn. Kinderen van Bosniakken en Serviërs gaan gezamenlijk naar school. De nieuwe generatie kan best met elkaar samenleven. ‘Zo’n band als Afera is een geweldig voorbeeld. We hebben ook een multi-etnisch voetbalteam. Zo proberen we deze samenleving op te bouwen,’ zegt hij.

Duraković wordt fel als het over de hulpgelden uit landen als Nederland gaat. ‘Als je het mij als burgemeester vraagt, dan hoeft er geen geld naar rondetafelgesprekken en de multi-etnische dialoog,’ roept hij. ‘We zitten niet te wachten op een buitenstaander in driedelig pak die ons komt vertellen hoe we moeten samenleven. Wij hebben duizenden jaren prima met elkaar samengeleefd. Wij kunnen Brussel beter lesgeven in met elkaar samenleven.’

Er zijn grotere problemen. ‘We zitten economisch aan de grond. Als je het mij als burgemeester vraagt: het enige wat wij hier nodig hebben zijn banen.’

Foto’s: Jodi Hilton.

Heeft Srebrenica dan geen banen te bieden?

We wandelen door de bergen vlak buiten Srebrenica. Zanger Muamer Čivić is een natuurliefhebber en wandelt hier iedere ochtend een paar kilometer. Het water klettert zo hard op de rotsen, dat we moeten schreeuwen om elkaar te kunnen verstaan.

Bovenste foto: Muamer ?ivi? bij de waterval. Foto: Jodi Hilton.

De gemeente Srebrenica had voor de oorlog een bloeiende economie. Het was, en is, rijk aan grondstoffen als lood, zink en aluminium. Daarnaast was het een populaire vakantiebestemming voor mensen uit heel Joegoslavië. Er was een spa waar toeristen naartoe kwamen. Het zogenoemde geneeskrachtige ‘Guber’-water dat uit de bergen naar beneden stroomt was legendarisch toen Srebrenica nog onderdeel van Joegoslavië was.

Menig inwoner van Srebrenica zal je dan ook vertellen dat de Romeinen, de Ottomanen en de Oostenrijkers zwoeren bij het mineraalwater. Čivić kijkt om zich heen: ‘We hebben iets dat niemand in de wereld heeft en we doen er niets mee,’ zegt hij. ‘Het is absurd.’

‘Onze grondstoffen worden door Banja Luka [de hoofdstad van de Servische Republiek, MN] in de greep gehouden,’ legt burgemeester Duraković uit. Zo is er een investeerder die dolgraag wil beginnen met het bouwen van een nieuwe spa, vertelt Duraković. ‘Maar die investeerder wordt tegengewerkt door het ministerie in Banja Luka,’ zucht hij terwijl hij een sigaret opsteekt. ‘We lopen tegen een Servische muur op.’ Grondstoffen zijn een etnische aangelegenheid, dus bepalen de Serviërs wat er gebeurt met de mineralen en het hout van Srebrenica.

De toekomst is taboe

Terug in de stad zijn we uitgenodigd bij Afera’s frontman Muamer Čivić thuis, waar zijn moeder koffie heeft gezet. De band bestond eerst uit vier Bosniakken, vertelt hij. Toen twee van zijn maatjes uit de band stapten, zocht hij vervanging. ‘Ik zocht de beste muzikanten en dat waren Rade en Miroslav.’

‘Ik ben een orthodox-christelijke Serviër,’ zegt Rade Marković, toetsenist. ‘En Muamer is een moslim. Ik ga naar de kerk, hij naar de moskee. En toch zijn we vrienden. Zo was het in Srebrenica voor de oorlog ook. We hebben geen problemen met elkaar.’

‘De hele wereld ziet ons als getuigen van die oorlog. Maar ik ben geen getuige, ik ben een gitarist’

De andere bandleden beginnen te lachen, ze vinden hem een romanticus. ‘Rock-’n-roll,’ gaat Rade verder, ‘rock -‘n-roll is voor alle mensen ter wereld hetzelfde.’

Čivić hoort zijn Servische vriend spreken en knikt. Hij heeft geen zin om weer op die etnische verschillen in te gaan en begint gitaar te spelen.

Eén ding wil hij er nog wel over kwijt: ‘De hele wereld ziet ons als getuigen van die oorlog. Maar ik ben geen getuige, ik ben een gitarist. En ik wil een leven opbouwen in mijn stad. En dat is verdomde moeilijk. Want het is alleen maar oorlog, oorlog, oorlog.’

Hij slaakt een diepe zucht terwijl hij zijn gitaarkoffer inpakt. ‘Wij moeten hier in het verleden leven. Dát is Bosnië, dát is Srebrenica. De toekomst is taboe.’

Foto: Jodi Hilton.
Twintig jaar na de oorlog in Bosnië zitten zij nog steeds in een kamp De Bosnische burgeroorlog is al twintig jaar afgelopen, maar een deel van de Bosniërs die tijdens de oorlog op de vlucht sloeg, is nog steeds niet thuis. Ze leven nog altijd in vluchtelingenkampen, ontdekte gastcorrespondent Kim Oskam. Lees de reportage hier terug Er vallen in Bosnië nog steeds doden door de oorlog In Bosnië vielen sinds het einde van de burgeroorlog 8.000 gewonden te betreuren - 600 Bosniërs vonden de dood. De reden? Landmijnen die daar twintig jaar geleden zijn neergelegd en die dit voorjaar zijn losgespoeld door overstromingen. Een reportage door gastcorrespondent Mitra Nazar vanuit een regio waar elke stap je laatste kan zijn. Lees de reportage hier terug