Minnesota

Ik was net eenentwintig geworden toen een omvallende boom Lizzy Hertzinger van het leven beroofde. Het gebeurde tijdens de storm van 2018, waarbij windvlagen van honderdvijftig kilometer per uur via West-Duitsland over Nederland raasden. Honderden gewonden, miljoenen euro’s schade, negen doden, maar de kleine Lizzy kreeg verreweg de meeste aandacht.

Illustratie: Wouter Bruneel

Ik herinner me de eerste keer dat ik haar ouders op tv zag. Ik zat naast Boelie op de bank, we aten mijn moes van zelfgekweekte koolbladeren toen Boelie naar het scherm wees: ‘Wat een lekker ding is dat!’ Hij had het over Lizzy’s moeder. Een mooie vrouw inderdaad, hooguit achtentwintig jaar; ‘mevrouw Hertzinger’ noemden ze haar toen nog. Mevrouw Hertzinger huilde niet. Ze stotterde niet, ze snikte niet, ze was alleen maar woedend: ‘Deze storm is een symptoom,’ sprak ze. Ik weet nog dat ze recht de camera inkeek al stond de interviewer links van haar: ‘Bomen doden geen kinderen, mensen doden kinderen.’

People kill children. We kill children. We kill us.

Zo zouden we haar uitspraak later naar onze spandoeken vertalen. Journalisten zouden schrijven dat dat eerste televisie-interview ‘het begin van alles’ geweest was. Maar Gulshan, zoals mevrouw Hertzinger toen was gaan heten, sprak dat altijd tegen: ‘Ik heb me mijn hele leven ingezet voor een betere wereld maar moest een kind verliezen om ook echt iets te bereiken.’

Voor mij was dat televisie-interview wel degelijk het begin van wat ik nu ‘alles’ zou kunnen noemen.

Twee jaar voor de dood van Lizzy Hertzinger werkte ik in een kas, schroefde ik paprika’s van hun stelen om ze één voor één in plastic kratten te leggen, naast elkaar, nooit op elkaar; gestapelde paprika’s krijgen sneller plekjes.

Twee jaar na de dood van Lizzy Hertzinger stond ik op het dak van een elektrische bus tussen houten kistjes waar tomatenplanten en preisoorten uitstaken. Op een campagnefilmpje uit die tijd zie je me naar beneden zwaaien, naar Boelie en Maartje, ik geloof dat we op weg naar Malmö waren; de zon schijnt en we lachen, ik doe iets met een gieter, zet het ding aan mijn mond of het een blaasinstrument betreft – er zal ongetwijfeld jazzmuziek op gestaan hebben: Gulshan hield van jazzmuziek.

‘Jazzmuziek, o ja? En waar hield Gulshan nog meer van?’ Het zijn opvallend vaak veertigers die het vragen, jullie ouders; die nederige tweede generatie: ‘Ik hoorde dat u de Great Turn meegemaakt heeft, dat u zelfs een van de aanstichters was! Ach, vertel eens, vertel eens over haar dan!’

Illustratie: Wouter Bruneel

Ben ik erg moe – en dat ben ik de laatste tijd steeds vaker – dan zeg ik dat Gulshan een fascinerend figuur was en beantwoord ik de bewonderende knikjes van mijn toehoorders met een glimlach. Heb ik daarentegen energie, dan vertel ik gewoon dat Gulshan een klootzak was. Zet ik me schrap voor ‘o ja?’ en ‘meen je dat?’ en vuur ik bedaard mijn rijtje grieven af.

Ze beëindigde vergaderingen zodra ze zelf uitgepraat was. Ze stuurde onze mensen weg wanneer ze het niet met haar eens waren. Ze verdraaide consequent de woorden van de lobbyisten, topmannen en politici die we spraken. Ze duwde mijn soep van zich af wanneer die naar háár mening weer eens te zout, te flauw of te waterig was.

Je redt de aarde niet door aardig te wezen

Ach, zeggen de mensen wanneer ze dit horen; ach! Genieën zijn wel vaker klootzakken, is het niet? Picasso en Churchill schijnen ook onmogelijke mensen geweest te zijn; je moet nu eenmaal hard zijn om écht iets te bereiken!

Het frustrerende is: ik kan de mensen geen ongelijk geven. Je redt de aarde niet door aardig te wezen.

Nu moeten jullie wel begrijpen: wat Gulshan verkondigde, was niet nieuw, ook voor die tijd niet. Weg met fossiele brandstoffen, op naar een biobased economie; een flexibele samenleving waarin mensen hun eigen leefritme bepalen, hun eigen energie opwekken in kleine coöperaties en zich alleen nog middels elektrische voertuigen verplaatsen – het was allemaal al eens geroepen. Wat nieuw was, was dat er machtige mensen luisterden. Uit idealisme, suggereerden de directeuren die op groene energie overgingen, de politici die een basisinkomen beloofden, de wereldleiders die met Gulshan poseerden. Uit angst, wisten wij die naar hen keken. Angst voor Gulshan, maar toch vooral: angst voor de massa die zij met haar video’s en speeches op de been gebracht had. Niet slechts de usual suspects – de studenten, de idealisten, de verongelijkten – nee, de mensen die de Great Turn mogelijk maakten, waren de moeders van meisjes zoals Lizzy Hertzinger, de ooms van meisjes zoals Lizzy Hertzinger en, uiteindelijk, meisjes zoals Lizzy Hertzinger: jongeren die hun hele jeugd te horen hadden kregen dat ze zonder Gulshans regels hun toekomst, nee, hun leven niet zeker waren.

Dit waren de mensen die hun geld dreigden weg te halen bij banken die de Oude Industrie financierden. De mensen die met handtekeningenacties lokale olie- en gaswinningprojecten blokkeerden. Die niet langer kochten bij ketens die Klimaatdestructief produceerden. Die elkaar steeds vaker op Gulshans gedachtegoed beoordeelden – of misschien moet het zijn: veroordeelden.

Ik weet nog dat ik op een zondagmiddag thuiskwam, na drie maanden op de weg met de Gulshankaravaan. Ik schroefde mijn luxaflex open, zag twee buren op het stoepje voor mijn woning staan. ‘Dit kun je niet maken,’ siste meneer Zahi mevrouw De Brauw toe: ‘Je kunt het gewoon niet goedpraten.’ Even stonden de twee zwijgend tegenover elkaar. Toen ritste mevrouw De Brauw haar regenjas dicht, zette ze haar plastic capuchon op en trok ze de touwtjes aan.

Meneer Zahi had een metamorfosemobiel aangevraagd, hoorde ik later van de familie Menko. De gemeente zou hem het voertuig alleen in bruikleen geven wanneer hij het met minstens drie huishoudens in zijn directe omgeving zou beheren. De familie Menko wilde best meedoen, ook mevrouw De Brauw kwam volgens de regels in aanmerking. Maar zij hield liever nog even vast aan haar eigen Volkswagen – ik heb mevrouw De Brauw nooit meer gezien op een buurtfeest.

Illustratie: Wouter Bruneel

Wie niet deelde, was een individualist. Wie ergens geld voor vroeg, een kapitalist. Wie niet samenwerkte, teruggaf, méédeed, die had het niet begrepen, snapte niet dat we het samen moesten doen; niet als individuen, maar als mensheid, samen in wederkerigheid.

‘Wie dat niet inziet, is blind!,’ zo eindigde Gulshan al haar optredens.

People kill children!We kill children!We kill us!

Ik geloof niet dat ik in die tijd ooit aan de juistheid van onze methodes twijfelde. Wel heb ik verschillende malen op het punt gestaan de karavaan te verlaten, met name na onenigheden over vrije dagen of de kwaliteit van mijn tomaten. Uiteindelijk zou ik pas vertrekken nadat mijn oudste dochter geboren was. Vragen mensen hoe ik het zo lang volgehouden heb, het leven op de weg, dan zeg ik: uit idealisme, en denk ik, ondertussen, aan die rally in Minnesota.

Ik geloof dat er twintigduizend mensen op af waren gekomen. Zelf stond ik naast het podium, veilig achter de dranghekken. Ik luisterde naar Gulshan, de leuzen die ik zo goed kende, en ik keek naar een jongen, helemaal vooraan, die al die leuzen woord voor woord mee prevelde. De mensen achter hem duwden, iedereen wilde zo dicht mogelijk bij het podium staan; achteraf kunnen vertellen dat ze Gulshan hadden aangeraakt (‘of dan toch tenminste bijna, ja, ik weet zeker dat ze naar me keek!’). De jongen – hij zal niet ouder dan twintig zijn geweest – klapte onder de druk voorover, ik zag zijn bovenlichaam een hoek van negentig graden met het ijzeren hekwerk maken. De jongen hoestte, zijn voorhoofd glom, zijn slapen glinsterden van zweet of tranen; zijn ogen begonnen weg te draaien en ik wilde al een veiligheidsman aantikken. Maar toen, toen deed die jongen zijn ogen dicht. Helemaal slap werd hij, zijn lijf deinde mee met de duwende en trekkende lijven om hem heen, naar voren, naar achteren, naar voren, naar achteren; het lichaam van de jongen een hulpeloze schuimkop op de golf van de massa, naar voren, naar achteren, naar voren, naar achteren: ik zag de jongen lachen. Flauw, maar gelukzalig.

Illustratie: Wouter Bruneel

En plotseling stelde ik me voor dat deze jongen twee jaar geleden nog paprika’s van hun stengels had staan draaien, niet wetend wat hij met zijn leven aan moest, op zoek naar zijn plek in een wereld waarin iedereen ambities koesterde maar niemand een baan had. Tot de kleine Lizzy onder een boom gekomen was. En haar woedende moeder ons toegesproken had.

Zouden wij – ik, de jongen en de twintigduizend mensen die hem met al hun kracht tegen het hekwerk duwden – nu het juiste doen, dan zou er een hiernamaals zijn. Niet voor ons, maar voor onze nakomelingen; dat was genoeg.

Jullie weten niet hoe vlees smaakt en jullie wonen in drijvende huizen en jullie hebben nog nooit een vliegtuig strepen zien maken in de hemel

Het maakt niet uit dat hetgeen waar we voor strijden een abstractie is zolang wijzelf maar de formule voor die abstractie zijn: de abstractie de afgeleide van onszelf is – ons spiegelbeeld, of toch ten minste ons negatief.

Narcisme verpakt als idealisme, zeiden mensen als mevrouw De Brauw weleens. Maar die mensen konden ons onze nieuwverworven levensbestemming niet afnemen. Zij moesten ons zwijgend aanhoren wanneer we zeiden dat we het allemaal voor jullie deden.

Dat we voor jullie vochten, schreeuwden, de boeren van het land verjoegen en ons geld van de bank haalden, al hadden we geen idee wie jullie zouden worden.

En nu zíjn jullie er. Jullie weten niet hoe vlees smaakt en jullie wonen in drijvende huizen en jullie hebben nog nooit een vliegtuig strepen zien maken in de hemel. Het regent vaak en het stormt regelmatig, maar wij, jullie opa’s en oma’s, blijven het herhalen: wij hebben voor jullie gestreden, wij hebben voor jullie geleden, en het had nog veel harder kunnen stormen en het had nog veel vaker kunnen regenen, en zonder ons en zonder Gulshan hadden jullie nu misschien dood onder een boom gelegen.

En dan zeggen jullie: ja, ja, dat weten we nu wel. Maar vertel ons nu eens wat we ermee aan moeten, dat leven.

Het spijt me dat ik daar geen antwoord op kan geven.

Waarom ik vier schrijvers vroeg om een alternatief voor de apocalyps te schrijven Kunnen we ons een toekomst voorstellen waarin we het klimaatprobleem de baas zijn geworden? Dat vroeg ik aan vier Nederlandse schrijvers, want verbeelding kan de status quo doorbreken. Lees hier de tekst van correspondent Klimaat & Energie Jelmer Mommers