Een week geleden zat ik op de rand van het bed van een 94-jarige man. Zijn hoofdkussen was bedrukt met de beeltenis van een grote Minnie Mouse. Op de muur langs het bed zaten honderden vegen en spatten. Tropische regen? Satésaus? Bloed? Wie zal het zeggen.

Dit was een dorp op het platteland vlak bij Yogyakarta. De hoogbejaarde man die ik sprak had nog tegen de Nederlanders gevochten. Ik interviewde hem in het kader van een nieuw boek. Hij was de eerste Indonesische veteraan die ik sprak.

Mijn bezoek aan Indonesië vond plaats op het moment dat het land zijn zeventigste verjaardag vierde. In de historische binnenstad woonde ik de officiële plechtigheid bij. Yogyakarta was tenslotte de plek vanwaaruit de onafhankelijkheidsstrijders hadden geopereerd, daarbij geholpen door de plaatselijke sultan.

In het centrum van de stad zag ik zijn nazaat, de huidige sultan, de troepen inspecteren, ik zag de vlag gestreken worden, ik zag fanfares waarbij de grote trom bespeeld werd door piloten in vliegeniersplunje. Het was meer dan dertig graden, maar de hitte leek hen geenszins te deren. Ze dansten urenlang.

Wat werd hier gevierd?

Ondertussen kreeg ik mails uit Nederland. had groot uitgepakt met het lopende onderzoek van Rémy Limpach. Het geweld in de periode 1945-1949, zo stelde de Zwitsers-Nederlandse onderzoeker na uitgebreid archiefonderzoek, was niet incidenteel, maar structureel geweest. Geen geval van spijtige excessen begaan door losgeslagen soldaten, maar uitwassen van het militair-koloniale systeem. Eindelijk!, schreven mijn Nederlandse vrienden, het taboe is geslecht!

‘Ze doodden ook burgers. Zonder reden! Vrouwen en kinderen niet, nee, maar boeren’

In Indonesië zelf leek men er minder mee bezig. Weinig boeken, weinig kunst, weinig debat. De kranten hadden het in speciale bijlagen over de voorbije zeventig jaar, niet over de periode daarvoor. En de mensen die ik sprak hadden het eerder over de vrijheid als ideaal, dan de historische bevrijding van Nederland.

Het leek me nogal een abstracte viering, die zeventigste verjaardag. Alsof de onafhankelijkheid zomaar uit het water was opgesprongen.

Behalve voor mijn oude informant dan. Die had meegevochten. Nadat hij mij had uitgelegd hoe je met een lange gepunte bamboestok iemand kon doden - een techniek die hij illustreerde door met zijn wandelstok herhaaldelijk in mijn maagstreek te prikken - zei hij: ‘De Nederlandse soldaten zaten overal. In de straten, in de dorpen. Ze doodden ook burgers. Zonder reden! Vrouwen en kinderen niet, nee, maar boeren. De meeste mensen hier zijn boeren. Ze doodden de boeren, de kostwinners. Zomaar! Zonder reden!’

Minnie Mouse op het hoofdkussen. Vegen op de muur. De geur van diepe armoede.

Een koloniale geschiedschrijving

Toen mijn boek Congo uitkwam, kreeg ik na lezingen in Nederland steevast de vraag: waarom schrijft niemand zo’n boek over Nederlands-Indië? Een vreemde vraag. De afgelopen maanden ben ik begonnen een werkbibliotheek aan te leggen. Er zijn honderden en honderden Nederlanders die honderden en honderden boeken over de Nederlandse kolonie hebben geschreven. Vaak van uitmuntende kwaliteit.

Maar wat mij daarbij opvalt, is dat het uitgangspunt zo dikwijls Nederlands blijft. Dat blijkt soms al uit de titel:

  • De laatste eeuw van Indië: Ontwikkeling en ondergang van een koloniaal project
  • Afscheid van Indië: De val van het Nederlandse imperium in Azië
  • Vergeten door het vaderland
  • Op klompen door de dessa: Indiëgangers getuigen

Uitstekende boeken, daar niet van, maar de focus blijft wel erg vaak Nederlands. De láátste eeuw van Indië, denk ik dan, mag dat ook de éérste zijn? De geschiedenis van een regio begint en eindigt toch niet met de aanwezigheid van vreemde machthebbers?

Natuurlijk zijn er ook titels als Indonesië, los van Holland,Indonesian Society in Transition en Echo’s van Indië, boeken van Nederlandse auteurs die een minder eurocentrisch perspectief hanteerden. Toch kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat veel geschiedschrijving over Nederlands-Indië meer over dat Nederland dan over dat Indië gaat.

Aandacht voor de onderdaan (als hij onderdaan genoeg is)

En dan denk ik aan die mails die ik in Indonesië ontving. De hernieuwde aandacht voor structureel, laat-koloniaal geweld begaan door Nederlandse troepen in de tropen is buitengewoon belangrijk. Landen zijn doorgaans goed in het herdenken van hun momenten van slachtofferschap - de Duitse bezetting, de Hongerwinter, de ellendige jappenkampen. Moeilijker is het in het reine te komen met die ogenblikken van eigen falen, de momenten waarop we geen slachtoffer waren, maar dader.

Maar dan is meteen de vraag: doorbreekt zo’n nieuwe benadering het etnocentrisme? Of versterkt het juist de historische navelstaarderij?

Wie eindelijk de dader als dader erkent, erkent ook het slachtoffer als slachtoffer

Het goede nieuws is: wie eindelijk de dader als dader erkent, erkent ook het slachtoffer als slachtoffer. Het slechte nieuws is: dan hebben we enkel aandacht voor de Indonesiër op voorwaarde dat hij verkracht, gemarteld of vermoord is geweest. Dan hebben we enkel aandacht voor de koloniale onderdaan wanneer hij op zijn onderdanigst is.

Dat lijkt mij onvoldoende. Hoe zit het met de actieve rol van zoveel Indonesiërs? Met hun perspectief, hun dynamiek, hun weerbaarheid, hun aanpak?

Vorige week zondag bezocht ik de Borobudur. Het grootste boeddhistische heiligdom van Indonesië bestaat uit een massieve trappenpyramide die monniken en pelgrims beklimmen. Bij elke bouwlaag maken ze een rondje omheen het heiligdom, steeds hoger, om zo steeds dichter bij het Nirvana te komen, het hoogste niveau van spirituele onthechting. Elke etage toont in sublieme basreliëfs de weg die Boeddha heeft afgelegd in zijn zoektocht naar zuivering.

De onderste laag betreft natuurlijk die van de vleselijke lusten. De basreliëfs daar zijn overvloedig, maar werden van meet af aan verborgen achter rotsplaten: ze zouden jonge monniken en gelovigen toch maar op verkeerde gedachten kunnen brengen.

Die verhullende aanpak leek wel op de omgang met de koloniale geschiedenis in Nederland: het was er, maar je zag het niet.

Aandacht voor de hogere niveaus

Met het recente bespreekbaar maken van het laat-koloniale geweld lijkt Nederland een nieuw niveau van historisch bewustzijn te bereiken. Een tweede bouwlaag, zo men wil. Op de basreliëfs zien we nu standrechterlijke executies, represailles, afgebrande dorpen, martelpraktijken - tragisch genoeg soms begaan door Nederlandse vrijwilligers die tijdens de Tweede Wereldoorlog in eigen land in het verzet hadden gestreden. Een lang grimmig panorama is het waar een land veel tijd voor moet nemen.

En we zijn nog maar pas begonnen met de processie. Ik onderscheid zeven niveaus.

Hoger inzicht lonkt wanneer we ons niet alleen bewust worden van de Indonesiër als slachtoffer, maar van de Indonesiër als actieve speler in een uiterst complexe dekolonisatiegeschiedenis. Dan hebben we het over diens weerstand, verzet, geweld, maar ook humor, satire en andere vormen van protest. Dan hebben we het over diens zelfredzaamheid in uiterst benarde tijden. Dat is niveau drie.

Enkele onderzoekers zijn ermee bezig. Zij lopen voor op de rest van de samenleving. Maar ze moeten zich haasten: de laatste getuigen zijn stokoud en de meeste verhalen zijn nooit gedocumenteerd. Er zijn honderden getuigenissen van hoe Nederlanders overleefden in de jappenkampen tussen 1942 en 1945, maar van hoe de rest van de bevolking, die vele malen talrijker was, improviseerde buiten de kampen zijn er maar bitter weinig verhalen opgetekend.

‘We knipten onze kleren uit de jute van de rijstbalen. Er zaten luizen in,’ zei een van mijn informanten in Yogyakarta, ‘we aten zelfs de schil van bananen.’

Nog beter - niveau vier - wordt het als we begrijpen dat ‘het Indonesische perspectief’ ook maar een constructie is. Wanneer we beseffen dat de koloniale geschiedenis niet enkel een verhaal is van Nederlanders versus Indonesiërs.

In Nederland sprak ik deze zomer met veteranen, maar ook met dienstweigeraars, met bejaarden voor wie het jappenkamp een verschrikking was en met anderen die er geen trauma’s opliepen.

Die diversiteit geldt net zo goed voor Indonesië. Het land strekt zich uit van Atjeh tot Papoea, dat is van Londen tot Kazachstan om een idee te geven. Dertienduizend eilanden, honderden bevolkingsgroepen, een enorme linguïstische, culturele en religieuze diversiteit - en in de jaren veertig was die diversiteit zelfs nog groter.

Die mensen dachten niet allemaal hetzelfde. Er waren jongeren op Sumatra die het Nederlandse gezag ten diepste haatten, er waren mannen uit Ambon die met plezier dienden in het Nederlandse koloniale leger. Maar er waren ook talrijke Chinezen op Java, en meisjes en jongens met Nederlandse vaders en inheemse moeders. Mensen met complexe identiteiten en variabele loyaliteiten.

Wie de koloniale geschiedenis rigoureus opdeelt in louter twee kampen, mist iets wezenlijks. En beledigt met de beste bedoelingen heel een samenleving.

Waarom we zo weinig weten

Drie stokoude mannen interviewde ik in en om Yogyakarta de voorbije week. Ik had rondgevraagd wie mensen van boven de tachtig kende. Welnu, wat bleek? De een was uitgesproken pro-Hollands, de ander was uitgesproken pro-Japans, en de derde, de man die op Minnie Mouse sliep, was naar eigen zeggen ‘tegen de Hollanders en tegen de Japanners.’ Drie interviews, drie visies. Hoezo dan ‘hét Indonesische perspectief’?

Maar nog zijn we er niet. Onze trappenpyramide heeft nog drie etages. Niveau vijf leert dat de dekolonisatie van Nederlands-Indië meer was dan een strijd tussen Nederlands en Indonesiërs, hoe rijk geschakeerd we die twee groepen inmiddels ook mogen bezien. Er kwamen Japanners bij te pas en Koreaanse soldaten, er kwamen Britse en Australische troepen bij kijken, samen met een contingent Gurka’s, elitetroepen uit Nepal die in het Britse leger dienden. De VS bemoeiden zich ermee, de VN mengden zich in de pap, de Sovjetunie had er heel eigen ideeën over. Dit was een wereldgebeuren waarbij diplomatiek geschuif achter de schermen vaak grotere effecten had dan militair optreden op de grond. Het was meer dan theeplantages, jappenkampen en ‘politionele’ acties.

We zijn al een heel eind verwijderd van de zwarte bladzijde die we niet wilden zien, die we weggestopt hadden achter de stenen platen. We staan ook al een heel eind boven het poldercentrisme dat onze vroegste belangstelling zo kenmerkte. Kunnen we nog hoger?

Misschien, maar dan verlaten we de historische terugblik. Op niveau zes gaat het om Indonesië van vandaag. Een goede manier om los te komen van de fixatie op de eigen geschiedenis is het kijken naar andermans heden. Dat doen we nauwelijks. Hoe is het mogelijk dat het vierde grootste land ter wereld qua bevolkingsaantal - na China, India en de VS - in de internationale media relatief zo weinig aandacht krijgt? Hoe is het mogelijk dat we weinig weten over een land waar bijna een kwart miljard mensen woont?

‘Indonesië, waar ligt dat?’ ‘Ergens in de buurt van Bali,’ hoorde ik deze zomer.

Een economisch groeiland. Het grootste moslimland ter wereld, zonder dat de islam er de staatsgodsdienst is. Een land waar religies doorgaans vreedzaam naast elkaar bestaan. Hoe is het mogelijk dat we nagenoeg niets weten over de rijke literatuur, film, architectuur en muziek die daar gemaakt worden?

En dan is er natuurlijk nog het zevende niveau, het niveau van het grote mededogen, mededogen met elk menselijk streven, mededogen met de mens vroeger en nu, met de dieren, de natuur, en met de tijd die enkel verglijdt. Maar daar kan ik niets over zeggen. Dat is een vorm van stilte.

Dit verhaal is een bewerking van een toespraak gehouden bij de opening van het academisch jaar van de Radboud University Nijmegen.

Meer verhalen over Indonesië:

Welkom op de enige Koranschool voor transgenders in de wereld In Nederland komt eindelijk het debat op gang over het koloniale verleden. Maar Indonesië is meer dan zijn Europese verleden. In Yogyakarta bezocht ik gisteren de enige Koranschool ter wereld voor transgenders. Lees hier de reportage terug Waarom wij zo weinig van de oorlog in Indonesië afweten De grootvader van gastcorrespondent Ronald Nijboer diende tussen 1946 en 1948 in Nederlands-Indië en tekende zijn belevenissen op in een dagboek. Bijna zeventig jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië bezoekt hij dezelfde plekken als zijn opa. Waarom weten we zo weinig van die tijd? Lees hier het stuk terug In het Nationaal Archief verbergt de overheid namenlijsten van vermoorde Indonesiërs De Nederlandse regering zegt niet te weten welke Indonesiërs door Nederlandse militairen zijn geëxecuteerd halverwege de vorige eeuw. Onderzoek van gastcorrespondent Manon van den Brekel wijst uit dat een deel van die namen gewoon in het Nationaal Archief ligt. Het officiële verhaal luidt dat deze namenlijsten per ongeluk in Indonesië zijn achtergebleven. Wat zegt dit over de Nederlandse omgang met de zwarte bladzijden uit de geschiedenis? Lees hier het stuk terug De Indonesië-archieven vertellen ons alles, en daarmee ook niets Wat beweegt een land dat net een wereldoorlog achter de rug heeft ertoe om direct de volgende oorlog in te duiken? En waarom lukt het maar niet die oorlog een oorlog te noemen, zelfs na al die jaren? In Dossier Staatsgeheimen gaat gastcorrespondent Anoek Nuyens in het archief op zoek naar antwoorden. Lees het verhaal hier terug