De voorbije weken besprak ik drie bekende remedies voor het Democratisch Vermoeidheidssyndroom. Ik vond ze alle drie erg problematisch. Populisme bleek gevaarlijk voor de minderheid, technocratie bleek gevaarlijk voor de meerderheid, en antiparlementarisme bleek gevaarlijk voor de vrijheid.

Neoparlementaire bewegingen

Er kwamen de afgelopen jaren in Europa ook enkele bewegingen op die zich niet tevredenstelden met symbolisch protest in de marge, zoals bij Occupy. Zij zochten wel degelijk ‘het hart van de macht’ op. Men kan hen ‘neoparlementaristen’ noemen.

De Piratenpartij die in 2006 in Zweden ontstond en in Duitsland virtueel heel even de op twee na grootste partij werd, is er een van. In Nederland probeerde de G500 op listige wijze in te breken in de grote politieke partijen en in het parlement. En in Italië groeide de Vijf Sterrenbeweging van Beppe Grillo uit tot de derde partij. 

Wat opvalt bij deze neoparlementaire bewegingen is dat ze de klassieke representatieve democratie willen versterken met nieuwe vormen van inspraak.

Meer inspraak, meer participatie, maar wel binnen het huidige systeem

De Piratenpartij evolueerde van een platform voor digitale rechten naar een politieke stroming die de representatieve democratie wil verrijken met directe democratie. Bij de G500 werden meer dan vijfhonderd jonge Nederlanders ineens lid van de drie grote centrumpartijen om invloed te kunnen uitoefenen op de programma’s ervan. Later nodigden ze de kiezer uit om via de Stembreker zijn stemgedrag meer gewicht te geven door strategische stemmen te bundelen. Doel was ook hier: meer inspraak, zowel in de partijprogramma’s als in de coalitievorming. 

De Vijf Sterrenbeweging wil, ondanks de populistische retoriek van haar leider, een betere volksvertegenwoordiging door nieuwe regels op te leggen: een strafblad mag niet, levenslang zetelen is taboe, meer dan twee termijnen kan niet. Dat moet de deur openzetten voor meer participatie van gewone burgers in de politiek.

Snel opgebrand in de media

Wat ook opvalt bij die drie initiatieven, is dat na een bliksemsnelle start en een lawine aan media-aandacht het enthousiasme van publiek en media al heel snel wegzakt. Wat eerst nog nieuw en sprankelend was, wordt na enkele maanden weggezet bij het oud vuil. Het is niet omdat je macht hebt verworven in een parlement dat je een mandaat hebt gekregen in de media.

In een perceptiemaatschappij als de onze volstaat het winnen van verkiezingen allang niet meer

Vier jaar mag je groeien in je functie van volksvertegenwoordiger, maar de dag na de verkiezingen moet je meteen al scoren op de radio, liefst met wisecracks en dossierkennis, alsof je heel je leven niets anders hebt gedaan. Amateurisme is leuk, als het maar niet amateuristisch is. Nog voor je je plannen hebt kunnen ontvouwen, ben je al afgeserveerd. Talenten en idealen raken zo heel snel opgebrand.

De nieuwe bewegingen verdienen beslist waardering voor de wijze waarop ze het parlement niet de rug toekeren, maar in een perceptiemaatschappij als de onze volstaat het winnen van verkiezingen allang niet meer. 

Ja, het Democratisch Vermoeidheidssyndroom wordt veroorzaakt door de zwakte van de representatieve democratie, maar noch het antiparlementarisme van Occupy en consorten noch het neoparlementarisme van hierboven zal erin slagen het tij te doen keren. De reden is dat geen van beide de idee van representatie goed heeft onderzocht. De een keert zich ervan af, de ander gelooft er nog in, maar beide gaan er voetstoots van uit dat representatie, de vertegenwoordiging van het volk in een formeel overlegorgaan, onlosmakelijk verbonden is met verkiezingen. Die vooronderstelling moeten we nu nader bekijken.

Electoraal fundamentalisme

De woorden ‘verkiezingen’ en ‘democratie’ zijn voor bijna iedereen synoniem geworden. We zijn doordrongen van de gedachte dat de enige manier om representatie te verkrijgen de stembusgang is. Zo staat het immers ook in de uit 1948: ‘De wil van het volk zal de grondslag zijn van het gezag van de Regering; deze wil zal tot uiting komen in periodieke en eerlijke verkiezingen.’ Dat ‘zal tot uiting komen’ is buitengewoon symptomatisch voor onze manier van kijken. 

Wie democratie zegt, zegt verkiezingen.

Maar is het niet merkwaardig dat zo’n algemeen document – het meest universele rechtsdocument uit de geschiedenis van de mensheid – zo precies aangeeft hoe de volkswil moet spreken? Is het niet bizar dat een summiere tekst over grondrechten (alles bijeen nog geen tweeduizend woorden) meteen al stilstaat bij de praktische uitwerking van een ervan, alsof een wetsontwerp over volksgezondheid meteen al culinaire recepten zou bevatten? Het lijkt wel of voor de opstellers van de tekst van 1948 de methode inmiddels zélf een grondrecht was geworden. Alsof de procedure an sich sacraal was.

Wij minachten de gekozenen, maar aanbidden de verkiezingen

Hier ligt de grondoorzaak van het Democratisch Vermoeidheidssyndroom: we zijn allemaal electorale fundamentalisten geworden. Wij minachten de gekozenen, maar aanbidden de verkiezingen.

is het onwrikbare geloof dat er geen democratie denkbaar is zonder verkiezingen, dat verkiezingen de noodzakelijke, stichtende voorwaarde zijn om van een democratie te kunnen spreken. Electorale fundamentalisten weigeren verkiezingen te zien als een methode om aan democratie te doen, maar beschouwen ze als een doel op zich, als een heilig beginsel met een intrinsieke, onvervreemdbare waarde. 

Een nieuwe evangelisatie

Dat blinde geloof in de stembusgang als ultieme sokkel van de volkssoevereiniteit zien we nog het sterkst in de internationale diplomatie. 

Als westerse donorlanden hopen dat gehavende landen als Congo, Irak, Afghanistan of Oost-Timor gaan democratiseren, bedoelen ze eigenlijk dat die landen verkiezingen moeten houden, liefst naar westers model: met stemhokjes, stembriefjes en stembussen, met partijen, campagnes en coalitievorming, met kieslijsten, stembureaus en zegellak.

Enfin, helemaal zoals bij ons dus, maar dan daar. Dan krijgen die landen geld van ons.

Democratie als exportproduct, als Ikea-bouwpakket, ja, als heilige zending

Lokale democratische en protodemocratische instellingen (dorpsoverleg, traditionele conflictbemiddeling, aloude rechtspraak) hebben geen schijn van kans: ook al kunnen ze hun waarde hebben voor een vreedzame en collectieve beraadslaging, de geldkraan gaat dicht zodra afgeweken wordt van ons beproefde recept – een beetje zoals traditionele geneeskunde moet ophoepelen zodra de westerse geneeskunde in aantocht is. 

Als je de aanbevelingen van westerse donoren ziet, lijkt het of de democratie een soort exportproduct is: kant-en-klaar, handig verpakt, gereed voor verzending. De democratie wordt dan een Ikea-bouwpakket voor ‘vrije en eerlijke verkiezingen’, ter plaatse ineen te knutselen door de ontvanger, al dan niet met behulp van de bijgesloten gebruiksaanwijzing. 

En als het meubeltje uiteindelijk scheef staat? Of niet comfortabel zit? Of uiteenvalt? Dan is dat de schuld van de consument ter plekke, niet van de producent veraf. 

Dat verkiezingen in fragiele staten van alles kunnen voortbrengen (geweld, etnische spanning, criminaliteit, corruptie…), lijkt slechts bijzaak. Dat verkiezingen de democratisering niet automatisch bevorderen, maar haar ook juist kunnen tegenhouden en verwoesten, wordt gemakshalve vergeten. Nee, elk land ter wereld moet en zal een stembusgang houden, ongeacht eventuele collateral damage. Ons electoraal fundamentalisme neemt hier waarlijk de vorm aan van een

Verkiezingen zijn de sacramenten van dat nieuwe geloof, levensnoodzakelijk geachte rituelen waarvan de vorm belangrijker is dan de inhoud.

Geldt dat ook bij ons? Daar kom ik volgende week op terug.