De ‘met mij’ aan de andere kant van haar telefoon klinkt zo schel en dichtbij dat ik opschrik. ‘Met mama,’ zegt de vrouw tegenover me.

Met mij antwoordt, haar stem klinkt alsof ze door een zeef gedrukt wordt.

‘Chemo helpt niet.’

Een man kijkt Mama aan, richt zijn blik snel op zijn voeten als ze terugkijkt.

Mama plofte twee stations geleden tegenover me in de trein, koude lucht om zich heen, rooklucht in haar jas, haar puntige knieën tegen de mijne. In haar zak haar telefoon, die ze om de paar minuten automatisch tevoorschijn haalde. Twee keer viel hij op de grond en stootte ze bij het oprapen haar hoofd tegen het tafeltje tussen ons in.

Ze zette een fles water aan haar mond terwijl de dop er nog op zat, bladerde door een krant die ondersteboven in haar handen lag. Ze keek naar buiten, haar ogen schokkend terwijl ze probeerde scherp te stellen op wat voorbijschoot, haar vingertoppen verzonken in het losse vel rond haar slapen of trommelend op haar telefoonhoesje.

‘Met mij.’

‘Met mama.’

‘Chemo helpt niet.’

De ondergaande zon begint alle kleur uit de buitenwereld te trekken en in het donker worden we ons eigen uitzicht. Het misselijke gele licht in de coupé projecteert onze gezichten onscherp op de binnenkant van de ruit.

De ondergaande zon begint alle kleur uit de buitenwereld te trekken en in het donker worden we ons eigen uitzicht

Voor me op het tafeltje ligt op de telefoon van Mama de tijd weg te tikken. Ze heeft niks teruggezegd, legt hem daar neer terwijl de ander nog aan de lijn is, zet haar nagel onder een korstje op haar arm. Het lichtroze plekje vult zich met bloed. Ze zakt met haar hoofd tussen onze benen, grabbelt in haar tas, scheurt een reep van een tissue af en plakt hem op het wondje.

De telefoon blijft op het tafeltje liggen. Zeven minuten, acht minuten. De man kijkt af en toe naar Mama, krijgt zijn wenkbrauwen niet uit de bezorgde stand, dwingt zijn lippen in een glimlach.

Buiten wordt het steeds zwarter, onze reflectie in de ruit wordt steeds geler. De bolling van het raam trekt aan de bovenkant van onze hoofden, onze schouders worden uitgerekt over de volledige lengte van het raam.

Na twaalf minuten pakt Mama haar telefoon op.

‘Nou. Eet jij dat van gisteren nog even op? In de koelkast. Dag meisje.’

Meer ontmoetingen:

Iemand die ik niet ken: Ho Elke week schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week: die met Ho. Lees de ontmoeting hier terug Iemand die ik niet ken: Tomos Elke week schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week: die met Tomos. Lees de ontmoeting hier terug