In juli werd ik verliefd. Maar er waren drie geïnteresseerden voor me en ik hoorde niks meer. Droomhuis, droomstraat, droomstad. Best een tijdje kut gemompeld als ik erlangs liep.

In september, één dag nadat een ander huis vlak voor de sleuteloverdracht vanwege een administratiefout aan mijn neus voorbijging, alsnog een brief. Of ik de droom toch wilde komen bezichtigen.

Op de fiets met mijn pa, hij een rolmaat in zijn zak, ik mijn getemperde verwachtingen.

Als ik aanbel bij de huidige bewoonster, die er met pijn in het hart vertrekt omdat ze gaat samenwonen, staat er een spiegel achter de voordeur. Ze is even luidruchtig en rond als ik, veegt met dezelfde hand dezelfde pluk achter haar oor, roept tegelijk dezelfde ‘haaai.’

Ze is blij dat ik kom kijken. Van de drie wachtenden voor me kwamen er twee niet opdagen voor hun kijkafspraak, een derde liet helemaal niks van zich horen. ‘Vreemd toch? Op deze locatie? In dit pand? Een droom toch?’

Als ik aanbel bij de huidige bewoonster, staat er een spiegel achter de voordeur

We blijken hetzelfde merk te roken, peuk op de bank. Haar moeder, die per toeval een huis in hetzelfde pand kreeg toegewezen, had al gehoopt op een buur waar ze af en toe mee kon paffen.

We gaan weer naar binnen en lopen door haar huis. Mijn huis, ons huis. In de slaapkamer staat mijn tv, in de gang staan mijn sneakers. We ouwehoeren. Of ik vrijdag ga stappen in Den Bosch. Zij ook. Welke kroeg? Zij ook. Ik blijk haar vriend te kennen, de portier van mijn favoriete kroeg. Zij blijkt mijn broer te kennen, portier bij de kroeg daarnaast.

Ze merkt op dat mijn broer donker is, waarom ben ik dan zo wit? Ik vertel over mijn Surinaamse oma en Nederlandse opa, haar familie blijkt precies hetzelfde in elkaar te zitten.

Ze wijst naar een foto op het kastje achter me en vertelt over haar grootmoeder. Haar heldin, net overleden. Haar oma is de mijne, maak ik op uit wat ze grijnzend vertelt. Niet in bloed. Wel in waarden, adviezen, schuine grappen.

Als ik op mijn telefoon een foto van mijn eigen oma laat zien - mijn heldin, net overleden - slaat ze haar handen voor haar mond. Met haar ogen gesloten prevelt ze: ‘Oh my God. Ik moet bijna huilen. Mijn moeder kent deze vrouw.’

Met mijn telefoon nog in haar hand lopen we naar haar moeder, mijn aanstaande buurvrouw. Die doet open, ziet de foto, loopt de gang door en gaat zonder iets te zeggen op de bank zitten. Haar hand ligt tegen haar wang, tussen haar vingers likt het vuur van haar sigaret aan het filter.

Ze kijkt me aan. ‘Ongelofelijk. Mevrouw Doggen.’

Als ik de volgende dag bij mijn opa aan de keukentafel zit, vertel ik over het huis en de buurvrouw. Hij snijdt rozen af en zet ze in een vaas naast oma’s foto. ‘Je oma was er kapot van. In 1974 waren we net in Den Bosch en je oma zorgde voor dat gezin omdat de moeder ervan kanker had. Ze vond het zo erg toen die vrouw overleed, vooral omdat die dochter nog zo jong was.’ Hij legt een vinger op de foto van zijn vrouw en grijnst. ‘Die dochter, jouw nieuwe buurvrouw dus.’

Mijn oma nam de buurvrouw, toen zeventien jaar oud, onder haar vleugels na het wegvallen van haar moeder. Introduceerde haar in de Surinaamse gemeenschap, koppelde haar volgens de buurvrouw indirect aan een Surinaamse man. De twee kregen kinderen, met wie ze mijn opa en oma een keer tegenkwamen op straat. De kinderen hoorden het verhaal, eentje ervan onthield hoe mijn oma eruitzag en herkende haar vijftien jaar later op de mobiele telefoon van het meisje waaraan ze vandaag haar huis overdraagt.

Oma had dit nooit geloofd.

Iemand die ik niet ken: Mama Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week een intiem telefoongesprek met Mama, dat ik onbedoeld hoorde in de trein. ‘Chemo helpt niet.’
Lees hier mijn vorige ontmoeting hier terug