Ruim negen miljard mensen herbergt de planeet in 2100. Meer dan 90 procent hiervan woont en werkt knus bij elkaar in de stad. Eromheen liggen grote boerenbedrijven met akkers vol genetisch gemodificeerde gewassen die een opbrengst behalen die nog vier keer zo hoog ligt als tegenwoordig. In de verte zijn nog net de koeltorens te zien van een kerncentrale, de windmolens zijn aan het zicht onttrokken en draaien met honderden tegelijk bij elkaar op zee. Voorbij de akkers en weides begint de natuur, die nu verreweg het grootste deel van de planeet omvat. Was in 2015 nog de helft van het aardoppervlak in gebruik door de mens, in 2100 is een kwart extra teruggegeven aan de natuur. De biodiversiteit is sinds een paar decennia weer terug op het niveau van voor 1850.

Dit is grofweg het ideaal van een nieuwe groene beweging: het ecomodernisme. In april dit jaar presenteerden achttien denkers en wetenschappers hiervan De beweging schopt zowat alle heilige huisjes omver met hun ideeën om tot een groene en welvarende eenentwintigste eeuw te komen. Sinds de publicatie van het manifest woedt er een heftige polemiek in de kolommen van alle nationale en internationale

Ecomodernisten presenteren zich als de rationele ‘derde weg,’ maar schoppen ondertussen tegen veel schenen. Bijvoorbeeld die van door voor en kernenergie te zijn. Maar ook die van rechts worden niet ontzien: de ecomodernisten zijn voor grootschalig overheidsingrijpen om klimaatverandering te lijf te gaan.

Maar wie zijn deze ecomodernisten en wat willen ze nu precies? En: hoe haalbaar en wenselijk zijn hun plannen? Dat wil ik de komende tijd gaan onderzoeken.

Allereerst: een stukje geschiedenis

Het ecomodernisme heeft zijn wortels in een essay uit 2004: van Beide heren waren actief binnen de milieubeweging, maar raakten teleurgesteld. Er werd te weinig bereikt en er was geen toekomstvisie. De groenen plaatsen het milieu boven de mens, het verheffingsideaal was totaal verdwenen en de beweging dreef te ver weg van de wetenschap.

Shellenberger en Nordhaus richtten daarom het op, een nu dertienkoppige denktank die een alternatief moet vormen voor klassiek groen. Door de jaren heen verzamelden ze een aantal gelijkgestemden om zich heen die de beginselen van het instituut onderschreven zonder er te werken, zoals Mark Lynas, oud Earth First-prominent en gentechspijtoptant, en Stewart Brand, een van oorsprong terug-naar-het-platteland-ecoloog die nu een belangrijke pleitbezorger is voor genetische modificatie en kernenergie.

Uiteindelijk leidde het tot de oprichting van de nieuwe groene beweging, het ecomodernisme, waarin ze hun ideeën hebben gekanaliseerd om zo meer invloed uit te kunnen oefenen op het klimaat- en energiebeleid over de hele wereld.

Het Nationale Park Tara in Montenegro. Foto: Guenther Bayerl / Hollandse Hoogte

Dan: wat willen de ecomodernisten?

De ideeën van het ecomodernisme zijn eigenlijk te vatten in één woord: intensivering. Ecomodernisten stellen dat hoe meer de mensheid haar activiteiten samenbalt, hoe meer ruimte er vrijkomt voor de natuur. Bovendien denken ze dat intensivering de sleutel is tot de duurzame economische groei die nodig is om miljoenen mensen uit de armoede te trekken.

Ecomodernisten stellen dat hoe meer de mensheid haar activiteiten samenbalt, hoe meer ruimte er vrijkomt voor de natuur

Het intensiveringsideaal mondt uit in drie grote ideeën:

Intensiveer de landbouw. Want intensieve landbouw heeft de hoogste opbrengst per landeenheid, waardoor er meer ruimte overblijft voor de natuur. Intensieve landbouw maakt bovendien het efficiëntst gebruik van kostbare grondstoffen als water en stikstof (voor kunstmest). Daarnaast bevrijdt intensieve landbouw mensen van de armoedeval die kleinschalige landbouw in ontwikkelingslanden is. Door intensivering van de landbouw, krijgen mensen ruimte om andere economische activiteiten te ontplooien, met name in de stad.

Intensiveer het wonen. Want de urbanisatietrend die zich op dit moment voltrekt, met name in ontwikkelingslanden, moet omarmd worden. Hoe meer mensen er in de stad wonen, hoe meer ruimte er is voor de natuur. Steden vormen bovendien de motor voor de broodnodige economische groei, mede doordat er betere toegang is tot onderwijs en gezondheidszorg. Bovendien is er in de stad meer ruimte voor gezinsplanning: het is niet meer nodig om een grote kinderschare te hebben om te werken op het land of om de toekomst veilig te stellen. Steden en hun economisch potentieel temmen zo de bevolkingsgroei, waardoor de druk op de natuur afneemt.

Intensiveer de energiewinning. Want om alle economische groei en intensivering te faciliteren is er veel energie nodig. Die energie moet goedkoop, groen en betrouwbaar zijn. Wind- en zonne-energie zijn essentieel, maar niet afdoende om energievoorziening op korte termijn volledig te vergroenen. Het is daarom zaak om ook flink te investeren in kernenergie. Zelfs gas (inclusief schaliegas) kan helpen om de overgang van steenkool en olie naar echte groene energie te overbruggen. Om de Energiewende voor elkaar te krijgen is sterk overheidsingrijpen nodig.

Cruciaal in de gedachtegang van ecomodernisten is bovendien het geloof dat er een kantelpunt is waarop landen zo welvarend worden dat ze de impact van de mens op de natuur juist naar beneden kunnen brengen, ondanks verdere economische groei.

Ecomodernisten stellen dat ons denken nog te veel wordt beheerst door publicaties uit de jaren zeventig, zoals van de Club van Rome en van de invloedrijke bioloog Paul Ehrlich, die beargumenteren dat economische groei eigenlijk altijd hand in hand gaat met de destructie van het milieu: hoe rijker een land wordt, hoe meer schade er aan het milieu wordt berokkend.

Maar volgens de ecomodernisten klopt dat niet meer en is het verband in de meest welvarende landen de laatste paar decennia zelfs aan het omdraaien. Dat komt volgens de ecomodernisten doordat we ons aan van de natuur: rijke landen worden technisch zo efficiënt en geavanceerd, dat ze in staat zijn om steeds meer te produceren, met minder grondstoffen, waardoor ze steeds minder impact hebben op hun leefomgeving. Als we de hele wereld voorbij het kantelpunt duwen, is het idee, dan piekt nog deze eeuw ergens onze impact op het milieu, om vervolgens af te nemen.

Het Nationale Park Tara in Montenegro. Foto: Guenther Bayerl / Hollandse Hoogte

Wat ik wil gaan doen

Het klinkt allemaal heerlijk, maar misschien ook wel te mooi om waar te zijn. Als we ons maar verstandig doorontwikkelen, wordt de eenentwintigste eeuw groen en welvarend. Een win-winsituatie voor de hele wereld.

Wat mij betreft heeft het ecomodernisme een reeks interessante ideeën die het verdienen om serieus genomen te worden. Op verschillende plekken heb ik mij zelfs uitgesproken als aanhanger van Ik ben vooral blij met het feit dat de beweging gelooft dat het goed kan komen, en dat het dat optimisme stevig lijkt te onderbouwen met feiten en cijfers.

Tegelijk knaagt het. Wegen de in de oceaan en uitgeputte bodems echt op tegen het sparen van areaal bij intensieve landbouw? En de stad mag dan het centrum zijn van de economische groei, tegelijkertijd is de werkloosheid in de sloppenwijken gigantisch. Is het dan niet toch beter dat die handen allemaal aan het werk zijn op het platteland? Ik heb zelfs het gevoel dat het ecomodernisme een beetje voorbijgaat aan menselijke waardes als authenticiteit en saamhorigheid. Het wil iedereen iets te veel drukken in dezelfde culturele mal van het individualisme en de moderniteit.

Om al deze redenen wil ik de komende maanden de beweging en al haar argumenten helemaal binnenstebuiten keren. Wat klopt er wel, en wat klopt er niet? Wordt het ecomodernisme een kracht om serieus rekening mee te houden de komende jaren?