Annemiek, op huisbezoek: ‘Die ramen mogen ook weleens worden gezeemd.’

Annemiek, aan de telefoon met de Belastingdienst: ‘Tuurlijk mag u uitpraten. Als u maar iets zinnigs zegt. Mijn cliënt krijgt een aanslag van 1.800 euro voor te veel betaalde huurtoeslag in 2016. Ze heeft dit jaar niet eens huurtoeslag gehad.’

Annemiek, over een cliënt: ‘Ik zeg: kom morgenochtend om tien uur langs voor die aanvraag van de kinderbijslag. Kómt hij niet. Bij die familie gaat altijd alles mis.’

Ze is direct, hartelijk, meelevend en beleefd. Maar bovenal direct. ‘Ben je zachtaardig en afwachtend, stoot je onvermijdelijk je kop bij instanties. Ben je soft of meegaand, leren je cliënten nooit hoe ze zich in de Nederlandse maatschappij moeten gedragen en op eigen benen moeten staan.’

Vijf jaar werkte Annemiek van der Meer (66) als vrijwilliger Zuidvleugel in Dordrecht. Ze is een van bijna 10.000 vrijwilligers. Begeleiding van vluchtelingen bij hun eerste voorzichtige schreden in de Nederlandse samenleving is voor het overgrote deel vrijwilligerswerk. De organisatie heeft vijftien vrijwilligers op elke betaalde

Het is het slag mensen waarover Rutger Bregman in zijn verhaal ‘Wie goed doet...komt nooit in het journaal (en dat is een groot probleem).’ Het zijn de stille doeners die onze samenleving draaiende houden. Bijna de helft van alle Nederlandse volwassenen doet vrijwilligerswerk. Vier miljoen Nederlanders leveren mantelzorg. Sommigen doen allebei, zoals Annemiek.

Hoe Annemiek helpt

Driftig tikt ze op haar mobieltje. Een krans van rode krullen boven roodgestifte lippen met daaronder een rode, gewatteerde jas. Aan haar gelaarsde voeten vier goedgevulde plastic zakken. Ze zit in het busstation te wachten op een Syrische familie: man en vrouw, vier dochters. Vader is kok, moeder huisvrouw en ongeschoold. Ze spreken alleen Arabisch.

Ze heeft ze gistermiddag nog omstandig verteld hoe ze naar het busstation moeten komen, welke bus ze moeten nemen en hoe laat. Voor hetzelfde geld zijn ze al in de binnenstad uitgestapt. Ze beukt nog eens op haar mobieltje. Hij neemt zijn telefoon niet op.

Daar zijn ze dan toch. Met de volgende bus. Nu moeten ze zich haasten, vlug overstappen, om hun afspraak nog te halen. Annemiek heeft geregeld dat de twee oudste dochters, veertien en twaalf jaar, zich vanmiddag kunnen laten inschrijven voor de Internationale Schakel Klas van het Stedelijk Dalton College, waar ze eerst Nederlands leren. Het is een opstap naar het reguliere onderwijs.

‘Niet goed,’ zegt Annemiek, als ze met haar hand over het doorweekte wollen vest van de oudste dochter strijkt. Het meisje rilt. ‘Eigen schuld,’ zegt Annemiek

Annemiek zegt bij welke bushalte ze eruit moeten. Annemiek weet de kortste weg naar school. Met gebogen hoofden lopen ze door de stromende regen. ‘Niet goed,’ zegt Annemiek, als ze met haar hand over het doorweekte wollen vest van de oudste dochter strijkt. Het meisje rilt. ‘Eigen schuld,’ zegt Annemiek. Had ze maar een winterjas moeten aantrekken, net als de rest van de familie. Annemiek is vorige week nog met ze naar de Kledingbank geweest, waar ze gratis kleren hebben uitgezocht.

Bij de inschrijving op school beperkt Annemiek zich tot de aanvoer van documenten die ze opdiept uit de dikke dossiermap in een van de plastic zakken. De tolk, ook een vrijwilliger bij VluchtelingenWerk, voert het woord. Alleen als het lesrooster ter sprake komt, hamert Annemiek er bij de ouders op dat ze hun dochters genoeg eten en drinken moeten meegeven. ‘Twee boterhammen of een appel is niet genoeg.’

Ze weet ook wel dat ze van hun uitkering moeten leven. Ze krijgen al maanden geen zorg- en huurtoeslag door ‘een foutje van de Belastingdienst.’ Vorige week stond er nog 7,24 euro op hun rekening. Heeft ze hem bij de supermarkt een hele boodschappenkar laten volgooien. Hadden ze weer een week te eten.

Hoe moeten ze ooit de dagelijkse bus naar school voor de twee oudste meiden betalen? Bij de Stichting Leergeld heeft Annemiek al wel een vergoeding voor tweedehands fietsen aangevraagd. Maar dat duurt maanden. Voor de tussentijd heeft ze leenfietsen geritseld.

In een van de plastic tassen zitten alvast kleurige sloten die ze bij de Action heeft gekocht. In een andere zak zit toiletgerei, lekkere geurtjes, die ze heeft gered uit de kast van een overleden vriendin. Een derde zak puilt uit van de etenswaar. ‘Neem allemaal maar mee,’ zegt Annemiek als ze de familie op het busstation in de goede bus naar huis loodst.

Wat het werk van Annemiek inhoudt

Vrijwilligers bij VluchtelingenWerk zijn dienstverleners, geen hulpverleners. Ze steunen de vluchtelingen in praktische kwesties. Ze wijzen hun de weg in de jungle van Nederlandse regelgeving.

Die dienstverlening gaat ver bij Annemiek. Ze regelt kinderopvang voor ouders die drie keer in de week naar Nederlandse les gaan. Ze organiseert een scootmobiel voor een zwaarlijvige hartpatiënte. Ze maakt een afspraak met de oogkliniek voor een halfblinde zoon. Drie dagen in de week is ze er zeker mee kwijt.

‘Sommige dienstverleners doen alleen wat ze moeten doen. Niks extra’s,’ zegt Annemiek. ‘Ik ben zo’n eikel die dossiers mee naar huis neemt om ’s avonds de administratie te doen.’ Ze heeft de DigiD van sommige cliënten. Dat strookt niet met de richtlijnen van VluchtelingenWerk, het is wel efficiënt.

Soms, zegt haar regiomanager, gaat Annemieks dienstverlening te ver. Zoals die keer dat ze een rek met gratis tweedehands kleding tegenover de receptie had geplaatst. ‘Er waren heel veel mensen blij mee,’ zegt Annemiek. Die kleding moest weg uit de ontvangsthal. Volgens de leiding ‘rook het niet zo lekker.’ En: ‘We zijn geen uitdragerij.’

Als compromis kreeg Annemiek achterin het pand een gang toegewezen waar ze haar tweedehands spullen kon stallen. In de schuur op de binnenplaats heeft ze ook nog een voorraad knuffels.

Foto: Florian Braakman (voor De Correspondent)

Waarom Annemiek dit doet

Toen ze zich vijf jaar geleden meldde bij VluchtelingenWerk, was dat niet voor de sociale contacten. Die heeft ze in overvloed. Ze had 38 jaar als secretaresse voor een gerenommeerd advocaten- en notarissenkantoor gewerkt. Ze was 61, ze bruiste van de energie. Op buitenlandse reizen was ze altijd overal met open armen ontvangen. Zo’n ontvangst gunde ze vluchtelingen ook in Nederland.

Vrijwilligerswerk had ze altijd al gedaan. Haar ouders hadden haar met de paplepel ingegoten dat ze niet voor zichzelf op aarde was. Als kind moest ze elke zaterdag boodschappen doen voor oma. Vijf jaar begeleidde ze vaarvakanties van De Zonnebloem: van Arnhem tot Koblenz. ‘Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat heel hard werken.’ Vijftien jaar lang hielp ze elke woensdagochtend in een verpleeghuis. ‘Mensen assisteren bij het eten, mensen op het toilet zetten.’ Tot ze zich niet meer kon verenigen met de ‘mensonwaardige’ manier waarop de gehandicapten werden behandeld. ‘Patiënten vervuilden. Ik kom er niet meer.’

‘De houding van de gemiddelde Nederlanders tegenover vluchtelingen is inmiddels verhard. Terwijl 99 van de 100 Nederlanders nooit met ze te maken krijgen’

In het jaar dat ze begon bij VluchtelingenWerk, 2011, gingen asielzoekerscentra dicht. De vluchtelingenstroom liep terug. Het waren andere tijden. ‘Laat ze maar komen, vond de gemiddelde Nederlander.’ Zo herinnert Annemiek zich die tijd. Het begeleiden van vluchtelingen was overzichtelijk. Ze kende bijna iedereen persoonlijk. Met sommigen kreeg ze een band.

In vergelijking met haar begintijd is het aantal cliënten, zo heten vluchtelingen bij VluchtelingenWerk, zeker verviervoudigd, vertelt Annemiek. ‘En de houding van de gemiddelde Nederlanders tegenover vluchtelingen is inmiddels verhard. Terwijl 99 van de 100 Nederlanders nooit met ze te maken krijgen. Steeds meer Nederlanders voelen zich bedreigd.’

Tegenwoordig moet ze zich verdedigen als ze vertelt dat ze voor VluchtelingenWerk werkt. Dat ze zulke uitvreters helpt. Die lui krijgen zomaar een huis, en ook nog eens huurtoeslag. ‘Wil jij ruilen met een getraumatiseerd gezin met vier kinderen dat moet rondkomen van 1.200 euro per maand?’ luidt meestal haar verweer.

De strijd van Annemiek

Ze ziet die verharding ook terug in een stuggere opstelling van instanties. ‘Die zijn niet blij met mij. Omdat ik zeg waar het op staat.’ Een uitzondering maakt ze voor de gemeente Dordrecht. ‘Daar worden vluchtelingen altijd vriendelijk en correct ontvangen. Bij de Sociale Dienst is dat wel anders. Medewerkers stellen vluchtelingen niet op hun gemak. Ze weigeren Engels te spreken. Ze praten op een toon alsof de vluchteling blij mag zijn dat ze hem ontvangen en dat hij geld krijgt. Een asielzoeker krijgt de indruk dat hij eigenlijk niet welkom is.’

Nog een graadje erger vindt ze de Belastingdienst. ‘Ten eerste: omdat ze zoveel fouten maken. Ze leggen onterechte aanslagen op. Ten tweede: omdat je per telefoontje drie ambtenaren aan de lijn krijgt die altijd beloven terug te bellen. Wat nooit gebeurt. En ten derde: omdat ze geen enkele moeite doen om vluchtelingen uit te leggen hoe het zit. Vluchtelingen begrijpen er niks van. Ik moet zelf ook goed opletten, ze gaan graag over op jargon.’

Als absolute dieptepunt wat betreft dienstverlening noemt ze een plaatselijke woningcorporatie. ‘Ze wijzen vaak heel slecht onderhouden woningen toe. Ze weten dat onze cliënten toch niet kunnen weigeren. Ze vragen er wel de hoofdprijs voor. En dan behandelen ze vluchtelingen ook nog eens als stront.’ Ongepast gedrag laat Annemiek niet over haar kant gaan. ‘Het zijn mensen zoals jij,’ zegt ze dan. ‘Geen tweederangsburgers. Ze hebben alleen wat minder geluk dan jij. Ze komen uit een oorlogsland.’

Het mooiste wat Annemiek overkwam

Heeft de vluchtelingenstroom én de nog veel grotere stroom berichten daarover haar houding tegenover vluchtelingen veranderd? ‘Nee, en nog eens nee. Ik vind dat ze geholpen moeten worden. Eenmaal in het bezit van een verblijfsvergunning moeten ze een plaats in dit land kunnen vinden. Of ze dat lukt, is ook voor Nederland van belang.’

Natuurlijk treft ze vluchtelingen die ze ‘minder prettig’ vindt. Ze heeft ook cliënten de deur gewezen. ‘Mensen die je uitzuigen. Dan hadden ze weer geen eten. Dan hadden ze weer geen geld. Manipulators. Een bodemloze put.’

Haar ervaring: alleenstaande jonge mannen zijn het makkelijkst te corrigeren. Komen ze te laat op een afspraak, dan sta je ze niet eens te woord en maak je meteen een nieuwe afspraak. Zo leren ze hoe het in Nederland werkt. ‘Je moet ze behandelen als kleine kinderen: streng en strikt.’

Aardig of niet, dat doet er niet toe, ze helpt iedereen. Voor mensen die meewerken, loopt ze wel wat harder. Zoals voor die 55-jarige vrouw uit Eritrea. Een heel lief mens. Die woont al zo lang in Dordrecht, die mag officieel geen beroep meer doen op VluchtelingenWerk. Moet ze die vrouw soms naar het sociale wijkteam sturen met haar complexe belastingprobleem?

Gisterochtend, telefoontje: een huilende vrouw aan de lijn. Hyperventilerend, onverstaanbaar. Bleek het die Eritrese vrouw te zijn. Familie had gebeld dat haar 35-jarige zoon was gedeserteerd uit het Eritrese leger. Hij zou hebben gezegd dat hij naar Nederland ging. Zij maakte zich grote zorgen. Waar was haar zoon? Leefde hij nog?

Diezelfde ochtend belde Annemiek naar het hoofdkantoor van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Een allervriendelijkste meneer toonde zich bereid om in het databestand te zoeken naar de verloren zoon. Bleek een man met diens naam juist te zijn overgebracht naar de noodopvang in Loon op Zand. Annemiek belde: ja, die meneer kenden ze wel. Diezelfde avond belde hij zijn moeder op.

Annemiek vindt dit het mooiste wat haar in de vijf jaar bij Vluchtelingenwerk is overkomen: het verhaal van de verloren zoon. Het zal haar reputatie binnen de Eritrese gemeenschap in Dordrecht nog vergroten. Daar wordt ze al ‘de engel’ genoemd.

Officieel is ‘de engel’ per 1 januari als vrijwilliger bij VluchtelingenWerk gestopt. De eerste weken in januari verscheen ze nog bijna dagelijks op kantoor. Voorlopig begeleidt ze nog enkele gezinnen. Ook sommige van haar oude klanten kunnen altijd bij haar terecht. Desnoods ontvangt ze hen in de bibliotheek.

Annemiek heeft nu tijd voor zichzelf. Dat is relatief. Hoofdreden dat ze bij VluchtelingenWerk ophield, is dat ze meer tijd wilde doorbrengen met haar 89-jarige moeder die nauwelijks nog kan lopen. Elke dag gaat ze op bezoek, behalve op zondag.

Ze is ook nog lid van Damicitia, een ‘prententieloze borrelclub voor vrouwen.’ En van carnavalsvereniging De Merwekrabbers. Vanmiddag loopt ze in Ooi en Ramsgat, de carnavalsnaam voor Dordrecht, weer in de optocht mee. Verder zingt ze in een koor, waarvoor ze ook de pr doet. En ze heeft zich opgegeven bij het Epilepsiefonds. Deze zomer begeleidt ze patiënten naar diverse Europese bestemmingen. Voorlopig verveelt ze zich niet.

Foto: Florian Braakman (voor De Correspondent)

Meer verhalen?

Wie goed doet...komt nooit in het journaal (en dat is een groot probleem) Je volgt het nieuws en denkt: we gaan ten onder aan egoïsme en hufterigheid. Er was geen voorpagina over de zoveelste bijeenkomst waar bewoners rustig met elkaar in gesprek gingen. Er was geen pushbericht over het zoveelste burgerinitiatief voor vluchtelingen. En de reden is simpel: het goede is zo alomtegenwoordig dat we het niet zien. Lees het verhaal van Rutger Bregman hier terug Wie de wereld wil veranderen moet onredelijk, onrealistisch en onuitstaanbaar zijn Waarom is kritiek op immigratie nu gemeengoed, terwijl je er dertig jaar geleden nog voor werd vervolgd? En waarom lijkt Zwarte Piet nu te verdwijnen, terwijl vijf jaar geleden vrijwel niemand er racisme in zag? Hoe komen, kortom, grote veranderingen in ons wereldbeeld tot stand? Maak kennis met een van de meest verhelderende verklaringen. Lees het verhaal van Rutger Bregman hier terug