Het was tijdens het wereldkampioenschap voetbal van 2014 dat Nederland en de wereld kennismaakten met een nieuw type mens: de Totaalmens. Het onverwachte succes van het Nederlands elftal werd door Louis van Gaal toegeschreven aan zijn zogenaamde ‘totalemensprincipe’: ook aan de mens buiten het veld besteedde hij aandacht.

De avond voor de eerste wedstrijd tegen Spanje had Van Gaal de spelersvrouwen en -kinderen uitgenodigd in het hotel. De gecreëerde ontspannen sfeer had zich klaarblijkelijk uitbetaald in succes. Sindsdien was familie ook na afloop van de wedstrijden welkom op het veld.

Tegenover verklaarde Van Gaal later: ‘Ik geloof in de totale mens. De omgeving van een voetballer is belangrijk. Met kerst zijn ze liever thuis met vrouw en kinderen. Hopelijk geven ze vervolgens alles op het veld.’

Wij zijn allemaal Totaalmensen geworden

Natuurlijk geloven we allemaal in het principe van de totale mens. We zijn deze mens immers zelf. Wat Van Gaal puntig samenvat is een principe dat al jaren een gestage opmars maakt in ons werkende leven. Bovendien ontmaskert het citaat van Van Gaal onbedoeld het ideologisch karakter van zijn totalemensprincipe, volgens welke het gezinsleven van de voetballer geëxploiteerd wordt ten behoeve van de winst.

Lichtend voorbeeld van deze vorm van uitbuiting is Google, dat jaren achtereen als beste en aantrekkelijkste werkgever ter wereld werd uitgeroepen. Op het hoofdkantoor, het Googleplex in Californië, hebben werknemers (de zogenaamde ‘googlers’) volop de mogelijkheid om zich te ontspannen, om te fitnessen, te mediteren, hun hond of kinderen mee te nemen, cursussen te volgen, enzovoorts. In de kantine zijn van ’s morgens tot ’s avonds voedzame en gezonde maaltijden te krijgen.

De scheiding tussen werk en vrije tijd begint in onze kapitalistische samenleving steeds verder te vervagen

Google doet er niet alleen alles aan om zijn werknemers op de werkvloer te houden, maar investeert bovendien in het geluk, de gezondheid, de creativiteit, en dus de productiviteit van de arbeiders. Want daar zit natuurlijk de catch – het geluk moet zich uiteindelijk wel uitbetalen.

We zijn allen Totaalmens geworden. De scheiding tussen werk en vrije tijd begint in onze kapitalistische samenleving steeds verder te vervagen, terwijl deze scheiding zelf ooit het

In 1844 beschreef Karl Marx de ‘vervreemding’ van de arbeider ten tijde van het industrieel kapitalisme. Niet alleen raakt de arbeider vervreemd van de koopwaren die hij produceert – die hij door verregaande arbeidsdeling niet meer als een voortbrengsel van zichzelf herkent – maar bovendien raakt hij vervreemd van zijn eigen arbeid, die hij als een product op de markt moet verkopen en zo gaat beschouwen als iets dat buiten hem staat.

Marx schreef: ‘Daarom heeft de arbeider pas na de arbeid het gevoel zichzelf te zijn terwijl hij tijdens de arbeid buiten zichzelf staat.’ Werk en vrije tijd worden elkaars spiegelbeeld. Maar met de geboorte van de Totaalmens wordt de spiegel gebroken.

Detroit Industry fresco cyclus - Diego Rivera. Detroit, voormalig bakermat van auto-industrie, consumentisme en arbeidsdrift, bevindt zich in een cyclus waarin herbestemde fabrieken worden omgezet tot ruimtes voor het nieuwe werken. Beeld: Getty Images

Wat is een Totaalmens?

De Totaalmens is een voortbrengsel van de transformatie in de organisatie van arbeid die wel wordt beschreven als een verschuiving van fordisme naar post-fordisme.

genoemd naar autofabrikant Henry Ford, refereert aan een productieproces gebaseerd op een strikte arbeidsdeling, vaste werk- en rusttijden en een heldere hiërarchie op de werkvloer.

Post-fordisme daarentegen verwijst naar een organisatie van arbeid die draait om flexibiliteit, snelheid en horizontaliteit. Het ideaaltypische post-fordistische bedrijf is voor zijn productontwikkeling en markt niet langer gebonden aan plaats. Om steeds nieuwe kansen te grijpen, moet het beweeglijk zijn. Dat betekent weinig vaste werknemers, en in plaats daarvan gebruik van subcontracting en outsourcing. Een vast contract en vaste werkuren verliezen hun vanzelfsprekendheid: parttime, tijdelijk, flexibel en onregelmatig worden de norm.

De Italiaanse filosoof Paolo Virno stelde dat de voor dit nieuwe type arbeidsorganisatie. Volgens Virno wordt onze arbeid steeds ‘virtuozer’: een handeling zonder concreet materieel eindproduct. De meesten van ons maken geen meubels, auto’s of stofzuigers meer; in plaats daarvan geven we presentaties, verwerken informatie, schrijven rapportages, leveren diensten, brengen advies uit, doen onderzoek, staan mensen te woord of lossen problemen op.

De vaardigheden die de arbeider leert en geleerd heeft buiten zijn werkzame leven – denk aan sociale, emotionele en communicatieve vaardigheden, maar bijvoorbeeld ook algemene kennis, creatieve vermogens en cultureel kapitaal – worden steeds belangrijker. Om een goede werknemer te zijn is spierkracht niet meer voldoende; de Totaalmens wordt geacht een personality te zijn, iemand die niet alleen hard werkt, maar ook out of the box kan denken, goed met mensen kan omgaan, betrouwbaar en zeker overkomt.

Arbeiders verlaten de Ford-fabriek in Detroit (Circa 1930). Beeld: Getty Images.

Waar komt hij vandaan?

Onder post-fordistische omstandigheden heerst er een andere werkethiek. De opkomst hiervan is geanalyseerd door de sociologen Luc Boltanski en Eve Chiapello in hun briljante Le nouvelle esprit du capitalisme (1999). Zij baseren zich daarin op Max Webers notie van een ‘geest’ van het kapitalisme. Om het succes van het kapitalisme te begrijpen was het volgens Weber onvoldoende om het te analyseren als

Weber stelde dat het kapitalisme in wezen ‘absurd’ en betekenisloos is: arbeiders worden beroofd van de vrucht van hun arbeid, terwijl kapitalisten met elkaar verwikkeld zijn in een uitputtende concurrentiestrijd. Je zou denken dat niemand zich vrijwillig zou onderwerpen aan zo’n systeem. Juist daarom heeft het kapitalisme volgens Weber een ‘geest’ nodig, die mensen op individueel niveau voorziet van een spirituele en morele motivatie, en het systeem van een legitimatie in termen van het algemeen belang.

Cultuur en religie zijn niet slechts een bijproduct van het economische systeem, ze zijn er ook de drijvende kracht van

Hij beschouwde cultuur en religie dus niet slechts als een bijproduct van het economische systeem, maar als de drijvende kracht ervan. Het protestantisme had volgens Weber lange tijd die rol van de ‘geest’ van het westerse kapitalisme vervuld. In de protestantse ethiek vond je de unieke combinatie van een nadruk op hard werken, gehoorzaamheid en je plicht doen enerzijds, en een wantrouwen tegen verspilling en schone schijn anderzijds.

Volgens Boltanski en Chiapello begint Webers ‘oude’ geest in de tweede helft van de twintigste eeuw echter te eroderen, waardoor het kapitalisme in een legitimatie- en motivatiecrisis belandt. De nieuwe generaties zijn er niet meer zo van overtuigd dat hard werken, je plicht doen en zuinigheid betrachten garanties zijn voor het goede leven. Het ‘systeem’ wordt door hen aangewezen als een belemmering voor authenticiteit, autonomie en creativiteit.

De schrijvers noemen deze vorm van kritiek een ‘artistieke kritiek,’ omdat zij haar oorsprong heeft bij de artistieke bohemiens van de negentiende eeuw, die toen al neerkeken op het burgerlijke leven van het harde werken en het knusse gezinsleven. Maar terwijl de artistieke kritiek tot dan toe uitgedragen werd door elites van avant-gardisten en kritische theoretici, werd zij in de jaren zestig opeens de motor van een grootschalige

De ‘nieuwe geest van het kapitalisme’ is voortgekomen uit deze artistieke kritiek. Om aantrekkelijk te worden voor de nieuwe hogeropgeleide generaties moest het kapitalisme zich aanpassen aan hun wensen en ambities. En dus worden artistieke waarden als autonomie (oftewel zelfwerkzaamheid), creativiteit, tegendraadsheid (out of the box denken), innovatie en visie de nieuwe buzzwordsdie passen bij een succesvolle werknemer.

Links: Een glijbaan in het Google-kantoor van Detroit. Beeld: Flickr; Creative Commons. Rechts: Een bureau op het verlaten industrieterrein van de Packard Automotive Plant, Detroit. Beeld: Getty Images

En wat bezielt hem?

De loftrompet van flexibiliteit en autonomie is in wezen de ideologische maskering van een nieuwe vorm van uitbuiting, waarin werknemers permanent beschikbaar moeten zijn zonder dat ze daar enige baanzekerheid voor terug kunnen verwachten. Vroeger kreeg je een gouden horloge als je vijfentwintig jaar bij hetzelfde bedrijf werkte, tegenwoordig ben je dan een loser, voor zover iemand überhaupt nog zo lang overleeft zonder bij een ‘reorganisatie’ te sneuvelen.

Deze beweging is begonnen en nog altijd dominant in de creatieve sector, waar men zich er doorgaans op laat voorstaan onafhankelijk te zijn, en daar graag baanzekerheid of pensioenopbouw voor opgeeft. Men realiseert zich doorgaans niet dat het in feite een vorm van disciplinering behelst. Op systeemniveau is die creatieve vrijheid immers een kleine prijs voor goedkope en vaak zeer gemotiveerde arbeid, waar men bovendien gemakkelijk van afkomt als het economisch even tegenzit.

Deze werkethiek heeft zich intussen als een olievlek uitgebreid naar andere sectoren. Nu is ook de schoonmaker, de verpleegster en de thuiszorgmedewerkster ‘kleine zelfstandige,’ maar voor hen heeft flexibiliteit en autonomie een radicaal andere betekenis: ze vormen geen uitdaging, maar louter een bron van stress.

Er ontstaat een ‘precariaat,’ een proletariaat van mensen die in de precaire situatie verkeren dat ze niet weten of ze volgende maand, of volgende week, nog een inkomen hebben.

Toch blijft het ideaal van de Totaalmens een aantrekkingskracht op ons uitoefenen. Ons werk moet spannend zijn, en als dat het niet is moeten we op zoek naar een nieuwe uitdaging. We moeten uitblinken als werknemer, als manager, maar ook als minnaar, als ouder, als toerist, als fijnproever, als connaisseur. We willen in beweging blijven om te voorkomen dat we ingehaald worden door het leven.

Uiteraard is het fysiek noch mentaal mogelijk om altijd aan het werk te zijn. Ook de Totaalmens heeft behoefte aan ontspanning. Maar de ontspanning van de Totaalmens staat steeds in het teken van zijn productiviteit op de werkvloer. Hij is zelfs productief als hij niets produceert. Voor de Totaalmens is niet alleen het onderscheid tussen werk en vrije tijd betekenisloos, maar ook het onderscheid tussen productie en consumptie, activiteit en passiviteit. Zoals de Totaalmens zijn leven in dienst stelt van zijn werk, zo stelt het hedo-ascetisme consumptie in dienst van productie.

De ‘creative hackers space’ OmniCorpDetroit. In een voormalige fabriek in the Eastern Market kunnen o.a. fotografen, ambachtslieden en industrieel ontwerpers werkplekken, ontspanningsruimtes en faciliteiten delen. Beeld: OmniCorpDetroit, Getty Images

Hoe ontspanning een product werd

In 1897 werd op Coney Island, op een steenworp afstand van Manhattan, een van de eerste pretparken ter wereld geopend: Steeplechase Park. Om het park binnen te komen moet het publiek eerst door de ‘Barrel of Love,’ een vijf meter lange, langzaam roterende houten cilinder. Twee afzonderlijke trappen leiden de bezoekers naar de ingang: een voor mannen en een voor vrouwen, zodat steeds willekeurig paartjes gevormd worden die de cilinder binnentreden. Eenmaal binnen is het vrijwel onmogelijk om te blijven staan – volmaakte vreemden worden gedwongen elkaar stevig vast te houden of buitelen over elkaar heen.

De ‘Barrel of Love’ lijkt de perfecte metafoor voor de functie van vrije tijd, amusement en consumptie onder de huidige maatschappelijke condities. De consumptiemaatschappij belooft het plezier, de intimiteit en de warmte die ontbreken in de harde en kille samenleving. Tegelijkertijd is deze intimiteit volledig getheatraliseerd en gecommodificeerd – verworden tot een machine.

De hedendaagse vrijetijds- en amusementsindustrie wordt dan ook gekenmerkt door wat we hedo-ascetisme zouden kunnen noemen, een amalgaam van grenzeloze genotszucht (hedonisme) en het jezelf onderwerpen aan een strikt en dwangmatig systeem (ascetisme).

Ascetisme is het onderdrukken van driften en het opschorten en opofferen van de onmiddellijke behoeftebevrediging ten gunste van plichtsbetrachting en het bereiken van een hoger doel (bijvoorbeeld genade in het hiernamaals). Maar hoe zou dat kunnen samengaan met de instant behoeftebevrediging die de consumptiemaatschappij belooft? Om dat te begrijpen moeten we nogmaals de geschiedenis van de verhouding tussen werk en vrije tijd induiken.

In de inleiding van dit essay werd al aangegeven dat vrije tijd in het industriële tijdperk in alles het tegendeel moest zijn van arbeid. Ook wanneer de werkdag korter wordt, en vrije tijd een centralere plaats begint in te nemen in ons leven, blijft deze negatieve bepaling van kracht. In de loop van de negentiende eeuw worden allerlei waarden op het familieleven geprojecteerd die het tegenovergestelde zijn van de wetten die (industriële) arbeid reguleren. Terwijl in de fabriek gehoorzaamheid en hiërarchie regeren, wordt het gezin een veilige haven van intimiteit, gevoel, persoonlijke expressie, spontaniteit en creativiteit. Het gezin wordt de plek waar de arbeider werkelijk zichzelf kan zijn.

De ironie wil echter dat diezelfde ‘persoonlijke sfeer,’ die dus als een soort afvalproduct van het industriële kapitalisme moet worden gezien, er vervolgens alsnog door wordt

Met de opkomst van de vrijetijdsindustrie, die met name na de Tweede Wereldoorlog een vlucht neemt, lijkt er een ‘culturele contradictie’ in het kapitalisme te ontstaan. Enerzijds worden we op de werkvloer beheerst door de ouderwetse protestantse werkethiek, die ons maant tot ‘matigheid en vlijt,’ onze plicht doen, hard werken, zuinig zijn en sparen voor later, et cetera. Maar daartegenover worden we in onze vrije tijd voortdurend verleid tot een transgressie van deze ethiek, door een hedonistische ideologie die ons aanspoort om de dag te plukken, met volle teugen te genieten, zo veel mogelijk te halen uit ieder moment, enzovoorts.

Door mensen zich in de schulden te laten steken wordt het mogelijk om tegelijk de lonen laag te houden én de productie te stimuleren

De vraag is echter of hier werkelijk sprake is van een contradictie. Vaak lijkt de twintigste-eeuwse consumptiemaatschappij de oplossing voor de ‘fundamentele tegenspraak’ die Marx aanwees in het negentiende-eeuwse industriële kapitalisme. Dat moet namelijk, om te kunnen voortbestaan, enerzijds telkens zijn productiecapaciteit verhogen, en anderzijds de lonen verlagen. Dit leidt noodzakelijkerwijs tot een crisis van overproductie: er wordt meer geproduceerd dan kan worden geconsumeerd, want wie moeten al die producten kopen? De superrijken alleen volstaan niet om een dergelijke crisis af te wenden, want vroeg of laat zitten zelfs zij aan een maximum aan auto’s, huizen of jachten. De enige oplossing bestaat in het verhogen van de levensstandaard van de arbeiders en het creëren van nieuwe behoeften. Dit zijn precies de twee voorwaarden voor het ontstaan van de consumptiemaatschappij.

Twee ontwikkelingen zijn doorslaggevend geweest bij de totstandkoming daarvan: de groeiende invloed van marketing en de opkomst van kopen op afbetaling. Om met het laatste te beginnen: het is niet overdreven te stellen dat de slogan buy now, pay later een revolutie in de cultuur heeft teweeggebracht. Terwijl schuld altijd iets was geweest waarvoor je je diende te schamen, begonnen mensen zich plotseling massaal in de schulden te steken: want waarom zou je eerst jarenlang sparen als je nu direct al van je nieuwe auto of keuken kunt genieten?

Door mensen zich in de schulden te laten steken wordt het mogelijk om tegelijk de lonen laag te houden én de productie te stimuleren. Met de opkomst van het betalen-in-termijnen geldt zelfs armoede niet langer als een excuus om niet te consumeren. Dat dit systeem niet oneindig rekbaar is, weten we intussen maar al te goed.

De Argonaut, voorheen General Motors researchlab. Sinds 2012 hoofdkantoor van Shinola, luxe lifestylemerk van fietsen en horloges. Bewust gestationeerd in failliet Detroit uitgevent door marketing tagline: ‘Where America is Made.’ Beeld: Wikimedia, Getty

Maar hoe verleid je mensen zich in de schulden te steken? De Britse journalist en filmmaker Adam Curtis toont in zijn prachtige documentaireserie The Century of the Self (2002) de invloed van de marketingindustrie op de naoorlogse samenleving. Hij laat zien hoe marketingstrategieën vanaf de jaren vijftig veranderen: de nadruk ligt niet langer op de manier waarop het product een bepaalde behoefte kan bevredigen, maar op de wijze waarop het product de consument gelukkig kan maken.

Door te putten uit de wens gelukkig te zijn wordt er een markt van oneindige behoefte gecreëerd. Aan wat je nodig hebt zit een grens, maar je echte zelf, je authentieke geluk, schuilt altijd achter de horizon. Don Draper, het advertisement-genie uit de serie Mad Men die zelf niet in staat tot geluk is en het misschien juist daardoor zo goed aan anderen kan verkopen, zei het al: ‘What is happiness? It’s a moment before you need more happiness.’

Het hedonisme dat zich vanaf de jaren zestig in de cultuur nestelt is dan ook niet het tegendeel van de weberiaanse plichtethiek. Het hedonisme is onze plicht om het systeem draaiende te houden. Dat blijkt telkens wanneer we om wat voor reden dan ook even collectief onze plicht verzaken, zoals in de nasleep van de economische crisis van 2007. Toen werden we tot de orde geroepen door onze premier, die stelde dat het maar eens uit moest zijn met dat ‘gemopper en gesomber’: ‘Laten we wél die auto kopen, laten we wél dat huis kopen, we moeten een beetje risico nemen en vertrouwen hebben.’

Consumeren wordt een vorm van nationale trots; niet consumeren een vorm van landverraad.

Waarom kapitalisme totalitair is

De figuur van de Totaalmens roept niet ten onrechte de associatie op met het totalitarisme. Totaalmens en hedo-ascetisme zijn voortbrengselen van een kapitalisme dat totalitair geworden is. Ten overvloede zij hier opgemerkt dat hiermee geen verband gesuggereerd wordt met de gruwelijke misdaden van totalitaire regimes uit het verleden. De term ‘totalitair’ verwijst hier naar de wijze waarop de mens in de huidige samenleving Er bestaat nauwelijks nog een plek buiten het systeem van productie en consumptie.

De Totaalmens staat altijd ‘aan,’ klaar om zich in te zetten. Daarbij vervaagt ook de grens tussen mens en techniek. De Totaalmens is evenzeer verlengstuk van zijn technische hulpmiddelen, als andersom. Waar hij zijn laptop maar kan openklappen – in het vliegtuig, de koffiebar of het park – en waar hij maar op het scherm van zijn smartphone kan kijken – ’s avonds op de bank voor de tv, ’s ochtends in bed, ja, zelfs op het toilet – daar werkt hij, steeds op zoek naar een nieuw project. De hele wereld is zijn kantoor. Zijn hele leven is geassimileerd aan arbeid en productie.

Met de Totaalmens is de vervreemde en vervreemdende arbeid voorbij (zo wordt ons althans voorgehouden), we kunnen onszelf verwezenlijken tijdens het werk en tegelijk productief zijn in de vrije tijd.

Dus wat valt er eigenlijk nog te zeuren? Het probleem is dat wij zelf niet kunnen beschikken over de Totale mens die wij zijn geworden: niet alleen onze arbeidskracht, maar ons hele leven, onze hele persoon – niet alleen onze vaardigheden maar ook onze relaties, onze fantasieën, onze creativiteit en ons geheugen – staan in het teken van economische productie.

Dat heeft consequenties voor hoe wij tegen onszelf en onze omgeving aankijken. In de eerste plaats ontlenen wij in toenemende mate ons zelfrespect aan ons vermogen om ‘mee te draaien’ in deze wereld. Dat betekent ook dat wanneer dit om wat voor reden dan ook even niet meer lukt, er nauwelijks andere domeinen zijn waaruit we waarde kunnen putten. Richard Sennett noemt dit the spectre of uselessness, het gevoel van nutteloosheid en betekenisloosheid dat mensen treft wanneer ze werkloos raken, of zelfs al wanneer ze niet meer ‘in de lift’ zitten, wanneer hun carrière lijkt te stokken.

Wanneer de Totaalmens niet naar behoren functioneert, impliceert dat immers niet slechts een defect van zijn kunnen, maar van zijn gehele persoon.

De kolonisering van persoonlijke relaties door de sfeer van arbeid en productiviteit – in de vorm van zakendiners, netwerkborrels, pokeravonden, casual Fridays, et cetera – leidt er bovendien toe dat de Totaalmens nooit zeker kan zijn wie zijn échte vrienden zijn. Wil iemand een biertje met me drinken omdat hij me aardig vindt, of heeft hij me nodig voor een aanbeveling voor zijn volgende project?

Is er een uitweg?

Hoe kunnen we ontsnappen aan het totalitaire kapitalisme? Een drastische reductie van de werkweek tot vijftien uur, zoals Rutger Bregman voorstelt in Gratis geld voor iedereen (2014), zou een begin kunnen zijn, maar dat is niet voldoende. De Totaalmens wíl helemaal niet minder werken, want hij ís zijn werk, en bovendien is hij ook productief als hij niet werkt. De hedonist of levensgenieter vormt geen bedreiging meer voor het totalitaire kapitalisme.

Het probleem is dat we ons überhaupt steeds minder een ‘buiten’ kunnen voorstellen voorbij de economische productie; er is geen transgressie en taboe meer, verveling noch nutteloosheid. Van de vrije tijd gaat al een even zo grote dwang uit als van de werkvloer, getuige de vele artikelen over de boeken die je gelezen, de plaatsen die je bezocht, en de series die je gezien moet hebben.

Het komt dan ook in de eerste plaats aan op het heruitvinden van de ledigheid, van een ruimte waar niet, of althans niet in economische zin geproduceerd en geconsumeerd wordt.

De vele slow-bewegingen voldoen overigens niet aan dit criterium, omdat die uiteindelijk toch draaien om het nóg meer (echter, intenser, beter) kunnen genieten van eten, reizen, seks, et cetera. Alleen vanuit een sfeer van ledigheid is het mogelijk te reflecteren op onszelf, en onszelf te herdefiniëren op een wijze die niet gedetermineerd wordt door arbeid of consumptie. Het zou met andere woorden geen kwaad kunnen om de Totaalmens weer op te delen in verschillende mensen die elk hun waarde en waardigheid hebben.

Onze hedendaagse existentiële eenzaamheid komt voort uit het feit dat zowel het principe van de Totaalmens, wiens leven een ‘project’ is, als de hedo-ascetische dialectiek van behoeftecreatie en bevrediging door en door individualistisch is. Totaalmens én hedo-ascetisme staan vijandig tegenover de gedachte dat wie je bent, alsook je behoeften en verlangens, deel zijn van een sociaal systeem.

De sfeer van productie en consumptie kan uitdrukking geven aan utopische dromen en zelfs aan sociale onvrede, maar ze is niet de plek om die dromen en onvrede te vertalen in gemeenschappelijk handelen. De ‘missende derde’ voorbij arbeid en vrije tijd is dan ook de sfeer van de – de polis die door Aristoteles tegenover de oikos geplaatst werd, die zowel de privésfeer als de private belangen van de economische transactie omvatte. Misschien is dat dan ook wel de plek om te ontsnappen aan het fatale bondgenootschap van de Totaalmens en het hedo-ascetisme.

Meer weten? Dit artikel is een ingekorte en aangepaste versie van een van de essays uit filosoof en cultuurcriticus Thijs Lijsters nieuwe bundel De grote vlucht inwaarts, die aanstaande donderdag verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij. Lees hier meer over het boek

Lees ook:

De oplossing voor (bijna) alles: minder werken Ruim een eeuw lang werd onze werkweek steeds korter. Maar sinds de jaren tachtig werken we alleen maar meer. Een raadsel, want een kortere werkweek is de oplossing voor bijna alle grote problemen van deze tijd. Lees het verhaal van Rutger Bregman hier terug In onze prestatiemaatschappij is iedereen een marathonloper (maar waar rennen we heen?) Van Oscargenomineerden tot de marathon-manie en de afrekening met de zesjescultuur: onze tijd heeft ambitie en toewijding hoog in het vaandel staan. Dat is aanstekelijk, maar ook doodvermoeiend – we vieren rennen om het rennen, en komen intussen nergens echt terecht. Lees het verhaal van Lynn Berger hier terug