‘Je staat nu 2-0 achter, maar er komt een tijd dat je weer met 3-2 voorstaat. Als je maar in jezelf gelooft.’

Zo stelde de Nederlands-Marokkaanse Mohamed Lachir zijn zoontje gerust toen hij op school werd gepest. Het was de dag nadat Geert Wilders retorisch aan een zaaltje volgelingen had gevraagd of ze meer of minder Marokkanen wilden.

De geëmotioneerde vader vertelde dit vorige week in een van Pauw. In de aanloop naar de strafzaak tegen Wilders organiseerde de talkshow ‘Het grote ‘minder, minder, minder’-debat.’ Voor dit grote debat werden twee politici uitgenodigd, twee Nederlandse Marokkanen en twee witte PVV-stemmers. Maar het enige wat er groot aan was, was de kloof die van begin tot eind twee bakkeleiende partijen op onverzoenbare afstand hield.

Hoewel, op één punt vonden ze elkaar: ‘Als je maar in jezelf gelooft.’

Op deze zelfhulpfilosofie van vader Lachir reageert een van de PVV-stemmers met een instemmend en doorrookt Amsterdams: ‘poositief blijfuh.’ Na nog een zelfhulpzin van Lachir gaat haar duim omhoog: ‘Wijze woorden.’

‘Wat zegt u?’ vraagt Lachir weifelend door de steunbetuiging van de tegenpartij.

‘Ik zeg, wijze woorden.’

‘Dank u wel,’ besluit de Nederlands Marokkaanse vader.

Begint een betere wereld echt bij jezelf?

Deze even liefdevolle als krachteloze patstelling is het resultaat van wat Thijs Lijster ‘de grote vlucht inwaarts’ noemt in zijn gelijknamige Lijster constateert dat de wereld ‘complexer en onoverzichtelijker’ is geworden, ‘waardoor we steeds minder in staat zijn te zien hoe wij zelf nog actief vorm zouden kunnen geven aan die wereld. We gaan de wereld beschouwen als buiten-wereld, waarover we op geen enkele manier controle kunnen

En inderdaad, er wordt nog wel een hoop gefoeterd en getweet, maar dat zijn eerder kenmerken van machteloosheid dan het begin van engagement. We zien de in zichzelf gekeerde beweging volgens Lijster op vele manieren terug in de samenleving: in de publieke ruimte die als gezellige woonkamer wordt ingericht, in de kunst die vooral op het amusement en het genot van het individu is gericht, in de kritiekloze omarming van de breinwetenschappen die de mens van zijn politieke verantwoordelijkheid ontslaan door menselijk gedrag te reduceren tot genen, hormonen en neuronen en in de vrijblijvende spirituele modes die tot niets anders verplichten dan tot het vormgeven van je unieke zelf.

‘De strategie die hier de grote vlucht inwaarts wordt genoemd,’ schrijft Lijster, ‘is gedoemd te mislukken. Niet alleen is het een misvatting dat ‘een betere wereld bij jezelf begint,’ bovendien is het politiek gevaarlijk om te veronderstellen dat de geschiedenis iets is wat ons overkomt, en die we dus vooral op zijn beloop moeten laten.’

Niet alleen is het een misvatting dat ‘een betere wereld bij jezelf begint,’ bovendien is het politiek gevaarlijk om te veronderstellen dat de geschiedenis iets is wat ons overkomt

Het grote ‘minder, minder, minder’-debat bij Pauw is op veel manieren exemplarisch voor de apolitieke en ahistorische samenleving waar Lijster op doelt. Het heeft door de deelnemers (politici, stemmers van het volk en minderheden) de schijn van een politiek debat, toch is er niets politiek aan. Het debat bestaat weliswaar uit tegenstellingen, maar het gedeelde dogma dat het uiteindelijk om het geloof in het eigen unieke zelf draait, maakt elk gemeenschappelijk politiek doel onhaalbaar.

Is politiek in onze samenleving dan ten dode opgeschreven? Vormt dit samenraapsel van in zichzelf gekeerde individuen de ondergang van het avondland? Of is de redding nog mogelijk?

Van religie, van oudsher de verbindende factor, moeten we het niet meer hebben. Het narcistisch geloof in het zelf ligt historisch in het verlengde van de individualisering en secularisering van de samenleving. Ook al zijn er nog altijd veel meer gelovigen dan ongelovigen op deze wereld, de rol van het geloof is uitgespeeld.

De individualisering heeft het geloof bovendien van zijn fundament ontdaan. Want dat is wat secularisering vooral inhoudt: niet een slinkend aantal gelovigen, maar het feit dat geloof individueler wordt. En dan denk ik niet alleen aan de modieuze spirituele zelfzoeker, maar ook aan de traditioneel gelovige. Om er een te noemen: moslima Yasmine Allas zegt in de actuele editie van Human: ‘Ik geloof in Allah, maar wel in mijn eigen Allah.’

Het probleem: een gebrek aan oordeelskracht

Het spel van de religie is met de ontheiliging ervan net als de monarchie een evenement geworden dat vrijwel niemand nog durft te verdedigen, maar waarvan velen wel nog graag het feestje willen meevieren. Ik denk aan kerstbomen, paaseieren en de vrijmarkt. En ik denk natuurlijk aan The Passion, het muzikale Bijbelevenement dat ieder jaar het failliet van het geloof viert.

Dit is ook Lijster opgevallen. Aan The Passion is niks gemeenschappelijks, schrijft hij. ‘Iedereen, zowel acteurs als publiek, staat of loopt er voor zichzelf. Dat wordt nog eens bekrachtigd door de presentator of presentatrice die de mensen in de menigte vraagt naar hun ‘persoonlijke ervaringen,’ of wat zij zelf ‘hebben’ met het verhaal van het lijden van Christus. Het christendom volgt zo in het spoor van het boeddhisme en andere oosterse wijsheden, die al langer als een soort snoepwinkel fungeerden waarin de spirituele massa naar hun gading troost, wijsheid en inspiratie konden inslaan. The Passion verplicht tot niets: niet tot een wereldbeeld – want ook niet-gelovigen en andersgelovigen worden van harte uitgenodigd om mee te doen – noch tot een morele overtuiging.’

Maar als die mensen dat toch leuk vinden? Wat kan daar nu tegen zijn? Iedereen mag toch lekker zelf weten hoe hij zijn leven zingeeft? Er kan toch in principe niks tegen zijn als mensen lol in het leven hebben?

‘Zodra we,’ schrijft Lijster, ‘niet meer in staat zijn de maatschappelijke orde ter discussie te stellen, ons te verbeelden hoe het ook anders zou kunnen, en deze verbeelding bovendien om te zetten in collectief handelen, zetten we de samenleving stil.’

Wat we kwijtraken als kunst en cultuur alleen nog maar leuk hoeven zijn, is de oefening van de oordeelskracht. Kunst gaat niet over leuk en lekker, maar over smaak en over proeven. En wie proeft, maakt onderscheid en legt verbanden. En het belangrijkste: deelt deze beproefde kennis.

De kunstkritiek als uitweg

Dat is de reden waarom Lijster juist in kunstkritiek een uitweg ziet uit het zelfgenoegzame yolo-universum. ‘Kunstkritiek,’ aldus Lijster ‘is de naam voor het publiekelijk uitwisselen van esthetische oordelen en ervaringen. Ze wordt dan ook ten onrechte als iets elitairs gezien: ze heeft haar wortels in de moderne publieke sfeer en verhield zich traditioneel juist kritisch ten opzichte van de pasklare ideeën van bestaande elites. Ze is een uitdrukkelijk democratische institutie, die ervan uitgaat dat iedereen kan reflecteren, discussiëren en zich kan verwonderen over kunstwerken.’

Kunstkritiek heeft dus een politieke en democratische oorsprong, als uitweg uit het pasklare idee van de elite. Als kunstkritiek vandaag de dag een uitweg is, dan is dat uit het pasklare idee van de massa, het idee dat leuk goed genoeg is.

Om van het esthetisch oordeel weer een publieke zaak te maken, moet er meer worden gedaan dan het uitdelen van sterren, ballen en publieksprijzen

‘De functie van de criticus moet er vandaag in bestaan om van het esthetisch oordeel weer een publieke zaak te maken,’ aldus Lijster. Ik ben het er hartgrondig mee eens, maar is de kwaliteit van de huidige kunstkritiek wel hoog genoeg? Daar kan ik kort over zijn: ik geef de huidige kunstkritiek één ster.

Om van het esthetisch oordeel weer een publieke zaak te maken, moet er meer worden gedaan dan het uitdelen van sterren, ballen en publieksprijzen. En ook van interviews vol persoonlijke ontboezemingen van de auteur van een nieuwe roman of essaybundel leren we weinig over smaak.

Bovendien missen de kunstcritici het gezag om invloed uit te oefenen op een publiek smaakoordeel. Niet omdat de critici zelf niet bekwaam zouden zijn, maar simpelweg omdat de traditionele media hun gezag kwijt zijn. Een krant of tijdschrift is niet meer een vanzelfsprekend podium met een eigen publiek. De digitalisering zorgt ervoor dat we overal en nergens een oordeel over de nieuwste films, boeken, exposities en theaterstukken kunnen tegenkomen.

Als kunst vooral gaat over verkoopcijfers, het aantal sterren of ballen, de persoon achter het werk, over prijzen en over talent, dan is al die tijd de inhoud nog niet aan bod gekomen. Ik ontwaar dan ook weinig slagkracht voor de kunstkritiek om onze in zichzelf gekeerde samenleving te redden van een inwaartse implosie.

Hoe dan wel?

Maar hoop heb ik nog wel.

De redding moet komen uit de kunst zelf. En dat kan ook kleinkunst zijn. Een goed voorbeeld vond ik de deelname van Joop Visser en Jessica van Noord aan Holland’s Got Talent op 15 november 2013. Met het liedje ‘De hordeloper’ uit de musical De hordeloper van Joop (in de jaren zestig bekend als de liedjeszanger en tekstdichter Jaap Fisscher) werden de impliciete en expliciete kunstcriteria van hedendaagse talentenshows tegen het licht gehouden.

YouTube
Bekijk hier het lied

Of je het lied van Joop en Jessica nu mooi vind of niet, het optreden zelf laat je met andere ogen kijken naar een volkomen ingeburgerde vorm van cultuur. Met het oubollige jarenvijftiggeluid (twee stemmen en één akoestische gitaar) vertegenwoordigen Joop en Jessica een voorbije amusementscultuur. Door deze vorm te plaatsen in de hedendaagse Joop van den Ende-context wordt de blik waarmee wij vandaag de dag kunnen kijken zichtbaar gemaakt.

En die is niet alleen de blik waarmee juryleden Chantal Janzen, Gordon en Dan Karaty kijken naar de optredens (Gordon: ‘Ja Jessica en Joop, wat vreselijk’, Janzen: ‘volgens mij hebben jullie heel veel plezier samen, stiekem,’ Karaty: ‘Was it supposed to be funny?’), maar ook wat wij vanzelfsprekend verwachten van dat soort programma’s, bijvoorbeeld dat het niet gaat om de kunst maar om de talentvolle (of juist talentloze) persoon achter de kunst, en ook dat de presentator geen neutrale houding moet innemen, maar een sturende werking moet hebben op ons kijken.

Toen ik dit optreden op mijn Facebooktijdlijn plaatste kreeg ik van een schrijver, een dichter en een popartieste verontwaardigde reacties. Waarom liet je mensen niet ‘lekker kijken naar wat ze willen kijken’. Het zou een ‘treurige performance’ zijn ‘met treurige stemmen, zonder sjeu of relativering, en dan zou het kunst zijn omdat die man al vaker wat heeft geschreven en bekend zou zijn? Wat een onzin.’ En ‘wat drijft mensen er toch toe om de meest platte tv-programma’s te gaan zitten kijken en daar vervolgens high-brow treurig van te gaan zitten worden?’

Zo zien we dat deze kunstkritische confrontatie van Joop en Jessica iets blootlegt wat we anders niet krijgen te zien, namelijk dat iedereen, ook de meest erudiete kijkers ‘niet meer in staat zijn de maatschappelijke orde ter discussie te stellen’, en om met Lijster te spreken, ‘ons te verbeelden hoe het ook anders zou kunnen, en deze verbeelding bovendien om te zetten in collectief handelen.’

Erg hoopgevend lijkt dit niet, maar het voorbeeld laat natuurlijk ook zien dat er nieuwe vormen gevonden zullen worden om kunstkritiek van een nieuw en gezaghebbend podium te voorzien. Het vanzelfsprekende gezag van de traditionele journalistieke media is weliswaar aan het verbrokkelen en verdwijnen, maar ergens keert dat gezag weer terug. De combinatie van televisie en Twitter bijvoorbeeld heeft van de tv weer veel meer het massamedium gemaakt dat programma’s brengt waar veel mensen tegelijkertijd naar kijken en over praten (#HGT of #thepassion)

De kunstenaar die deze plek goed weet te benutten, blaast de kunstkritiek nieuw leven in.

Ten slotte dan nog een kritische noot: De grote vlucht inwaarts van Thijs Lijster is een supergoed boek. Ik zeg vijf sterren.

Meer weten? Dit artikel is een ingekorte en aangepaste versie van een van de essays uit filosoof en cultuurcriticus Thijs Lijsters nieuwe bundel De grote vlucht inwaarts, die aanstaande donderdag verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij. Lees hier meer over het boek Vrije tijd? We willen alleen maar méér werken De vervaagde scheiding tussen werk en vrije tijd maakt ons tot Totaalmensen. En daarmee tot onze eigen uitbuiters. Wat te doen? Een vijftienurige werkweek is niet genoeg, schrijft cultuurcriticus Thijs Lijster in zijn nieuwe essaybundel De grote vlucht inwaarts. De Totaalmens wíl namelijk helemaal niet minder werken. Lees de voorpublicatie hier terug