Aymen El Ksouri (29) zit op het terras voor café l’Oasis. Hij - grote man, zwarte pet - verloor zijn baan als beveiliger in een hotel toen na de aanslag op 26 juni 2015 op het strand van Sousse de toeristen wegbleven en keerde terug naar zijn familie hier in de buitenwijk Ettadhamen van hoofdstad Tunis.

Een plek geplaagd door armoede, werkloosheid en criminaliteit. De meeste Tunesiërs uit andere delen van de hoofdstad wagen zich er niet. Ook staat de wijk bekend als plek vanwaar jongeren naar Syrië of Libië afreizen om voor Islamitische Staat te gaan vechten.

Zo ook uit El Ksouri’s omgeving. Zeker een stuk of dertig vrienden, familieleden en kennissen zijn nu dood of zitten in de gevangenis in Tunesië. Ook zijn vriend Sabri was opeens vertrokken. ‘Niemand wist van zijn plannen,’ zegt hij, terwijl hij een sigaret opsteekt. ‘Zijn moeder is nog naar Syrië gegaan om hem over te halen terug te komen, maar hij wilde niet. Kort daarna is ze teruggegaan voor de begrafenis.’ Hij is zelf ook verschillende keren benaderd door rekruteerders met het verzoek om te gaan vechten. ‘Ook al drink ik alcohol.’

Dus eigenlijk was de aanslag op het strand van Sousse een jaar geleden geen verrassing, zegt El Ksouri. De dader, Seifeddine Rezgui, een 23-jarige Tunesische student elektrotechniek, had schiettraining gekregen in een kamp van Islamitische Staat in Libië. Hij was een van de inmiddels zo’n die zijn gaan vechten met Islamitische Staat en andere extremistische groepen in Syrië, Irak of Libië. Daarnaast zijn nog eens ruim aan de grenzen tegengehouden.

Hoe moet het verder met het land waar de ‘Arabische Lente’ begon, maar dat nu hofleverancier is van Islamitische Staat? Het land dat kampt met terrorisme en een kwakkelende economie, alleen nog maar verergerd door het wegblijven van de toeristen?

Naar IS: bijna iedereen kent wel iemand

Tunesië is sinds de revolutie in 2011 en de democratische verkiezingen die daarop volgden een van de weinige Arabische landen waar vrij en open over politiek en religie gepraat wordt. Toch blijft Islamitische Staat een moeilijk onderwerp.

‘Ik zag toevallig op Facebook een foto waarop hij overleden was’

Een man die bezig is een tonijnsandwich te maken in restaurant L’Aragosta vlak bij de eindhalte van de metrolijn, fluistert: ‘Jullie in het buitenland denken dat we een democratie hebben, maar dat is maar voor zo’n 30 procent het geval. Als de politie hoort dat wij hier iets over weten, is de kans groot dat we mee moeten naar het bureau. We hebben geen zin in klappen, begrijp je. En je weet maar nooit wanneer je dan weer thuis bent.’

Ook in Publinet Moncef, een internetcafé vlakbij, heerst waakzaamheid. Veel mensen hier hebben geen computer en internet thuis. De eigenaar gebruikt een systeem om mee te kijken op de schermen van zijn klanten. ‘Om mezelf te beschermen,’ zegt hij. ‘Ik wil geen problemen met de politie. Als ze op jihadsites kijken, bel ik direct de politie.’ Ten minste een van zijn klanten is in Syrië gesneuveld. ‘Een rustige jongen van nog maar achttien jaar. Ik zag toevallig op Facebook een foto waarop hij overleden was.’

Terug van IS: het gevaar van de aanslagen

En dan zijn er nog de IS-gangers die terugkomen - volgens schattingen van Alaya Allani, docent en aan de Manouba Universiteit in Tunis, zo’n achthonderd clandestien - en een aanslag plegen. Want de aanslag op het strand van Sousse was niet de eerste.

Gids en suppoost Ala Eddine Hamdi (23) maakte er eerder vorig jaar, op 18 maart, een mee in het Bardomuseum. Hij verborg een groep Franse toeristen in een van de zalen met Romeinse mozaïeken en verleende eerste hulp. De politie dacht vervolgens dat hij een van de terroristen was, zette hem 24 uur gevangen en sloeg hem.

‘In het begin was ik geshockeerd als ik hoorde dat er iemand uit mijn buurt naar Syrië was vertrokken,’ zegt Hamdi, lopend langs de met afval bezaaide straten van Ettadhamen. ‘Nu is het normaal geworden.’

Hij wijst op een eenvoudig, ongeverfd huis met een turquoise deur. ‘Daar woonde Ahmed. Ik was nog op zijn bruiloft een paar maanden geleden. Er was geen muziek, alleen Koranrecitaties. Direct daarna vertrok het stel naar Syrië. Een week later belde zijn vrouw naar zijn ouders om te vertellen dat hij martelaar was geworden.’

Hoe Tunesiërs gerekruteerd worden...

Verderop, bij café Royale, delen acht vrienden twee glaasjes koffie. Ze zijn allemaal universitair geschoold, rond de dertig, werkloos en wonen bij hun ouders. In wijken als deze zitten alleen mannen in het café en is weinig anders te doen.

En dan lonkt Syrië. De rekruteerders beloven je 1.500 dollar per maand en een vrouw om mee te trouwen daar, vertellen ze. ‘En het paradijs. Leugens natuurlijk.’ Waarom het grootste aantal strijders uit Tunesië komt? ‘Dat heeft te maken met hoe onrechtvaardig de politie ons behandelt. Ze ons en daarom haten we de politie en willen we

‘Ze proberen eerst vrienden te worden. Voor ons is het heel moeilijk om ze te herkennen’

Het gesprek valt stil als een man aanschuift die politieman blijkt. Hij vertelt weleens Syriëgangers en rekruteerders te arresteren en wil niet met naam genoemd worden, want agenten mogen niet met journalisten praten, maar stemt wel toe om zijn telefoonnummer te geven.

Een week later zit de 28-jarige politieman op het terras van café Charlie tegenover het Bardomuseum. ‘De rekruteerders benaderen jongeren in de sportschool of het café,’ vertelt hij op zachte toon. ‘Ze proberen eerst vrienden te worden. Voor ons is het heel moeilijk om ze te herkennen.’

...hoe de regering daarop reageert...

Vlak na de Sousse-aanslag nam het Tunesische parlement een nieuwe antiterrorismewet aan, waardoor mensen makkelijker opgepakt en langer vastgezet kunnen worden. In een uitten 46 Tunesische en internationale organisaties onlangs hun zorgen over deze wet. Tunesiërs zouden door de maatregelen van de overheid en de behandeling van de politie juist vaak radicaliseren en voor terrorisme kiezen. Momenteel zitten 1.658 van terrorisme verdachte gevangenen vast, schreef de krant Al Chourouk onlangs. In Tunesië delen zij dezelfde overvolle ruimtes met

Maar afgelopen jaar hebben zich volgens verschillende berichten minder strijders bij IS aangesloten. De politieman: ‘Mensen laten zich minder makkelijk brainwashen en ze zijn banger om te gaan. Je hoort vaak berichten van bekenden die daar zijn omgekomen.’ Niet gek, gezien de al 1.500 tijdens de strijd gestorven Tunesiërs.

Ook jaagt de politie sinds de Sousse-aanslag actiever op jihadisten. Bijvoorbeeld door telefoongesprekken af te luisteren en chats op Facebook te volgen. Toch zou een nieuwe aanslag de politieman niet verbazen. ‘Ze hebben het ook in Parijs gedaan, dus kan het hier ook.’

En inderdaad zijn er na Sousse nog verschillende aanslagen gepleegd. Zo probeerden aanhangers van Islamitische Staat in maart de stad Ben Guerdane bij de Libische grens in te nemen. En in november kwamen twaalf leden van de presidentiële garde om bij een aanslag in Tunis. De zelfmoordenaar was een 28-jarige snoepverkoper uit Ettadhamen.

...en wat Tunesië nog meer doet

Aan de rand van het oude Arabische centrum staat het witte gebouw van het ministerie voor Religieuze Zaken. Minister Mohamed Khalil gelooft niet dat Tunesië het land is waar de meeste IS-strijders vandaan komen. ‘De cijfers zijn niet betrouwbaar,’ beweert hij vanuit zijn weelderige, in Arabische stijl gedecoreerde kamer.

Het ministerie probeert de laatste tijd wel te voorkomen dat Tunesiërs radicaliseren. Zo worden een paar keer per maand aan imams gegeven om ze een tolerante vorm van islam bij te brengen en ze te leren met sociale media om te gaan, zodat ze in discussie kunnen gaan met jongeren. Verder worden religieuze radio- en tv-programma’s in de gaten gehouden, kunnen ouders hun kinderen deze zomer gratis naar een cursus sturen waar de Koran op gematigde manier uitgelegd wordt en kondigde het ministerie na de aanslag in Sousse aan dat tachtig van de 5.500 moskeeën gesloten zouden worden omdat er extremistische imams zouden preken.

‘Terroristen zijn niet bereid om te praten. Ze hebben straf nodig en niets anders’

De vorige minister van Religieuze Zaken zei vorig jaar dat hij over een ‘deradicaliseringsprogramma’ nadacht om jihadisten na hun straf langzamerhand weer terug te laten keren in de maatschappij. Maar de huidige minister ziet er niets in. ‘Terroristen zijn niet bereid om te praten,’ zegt hij. ‘Ze blazen je liever op. Ze hebben straf nodig en niets anders.’

Salafisme-onderzoeker Alaya Allani houdt regelmatig lezingen voor imams in opdracht van het ministerie van Religieuze Zaken. Hij is voorstander van het ‘huidige programma,’ zegt hij op een terras in Carthage, een chique buitenwijk aan zee. Hij heeft er zelfs een plan over ingediend bij de overheid. Allani wil er psychologen, sociologen, criminologen en religieuze geleerden bij betrekken en uiteindelijk moet hulp geboden worden bij het vinden van werk. ‘Uit onderzoek uit Algerije en Saoedi-Arabië blijkt dat het een succes is,’ beweert hij.

Hoe nu verder?

Maar dan is er nog steeds geen duidelijk antwoord op de vraag waarom Tunesië zoveel strijders levert. Volgens Allani komt dat door de periode van anarchie die op de revolutie volgde. Islamisten werden tijdens de dictatuur onderdrukt en maakten daarna gebruik van de vrijheid om overal moskeeën en Koranscholen te bouwen. Veel islamisten die jarenlang in de gevangenis hadden gezeten als politieke gevangenen kregen amnestie en een aantal van hen richtte Ansar al-Sharia op. Deze organisatie, die de sharia in wil voeren en volgens Allani miljoenen dollars uit de Perzische Golfstaten opstreek, werd na de moord op twee prominente seculiere politici in 2013 als terroristisch bestempeld waarna veel leden naar Libië of Syrië afreisden.

Maar na de aanslagen van vorig jaar is er wel wat verbeterd, vindt Allani. Zo zijn 110 leden van de veiligheidstroepen die een link met extremistische groepen zouden hebben ontslagen en is een aantal ervaren politiechefs van het oude regime terug weer aan het werk.

Een groot probleem is nog altijd wel de grens met Libië, dat ondanks een onlangs aangelegde barrière van zand en greppels nog steeds geen jihadisten en wapens tegen kan houden. Ook wordt het gevaar van extremistische imams volgens Allani nog altijd niet serieus genomen. ‘Een aantal van hen zit gewoon nog op hun plek.’

Terug naar Ettadhamen. Ala Eddine Hamdi loopt door de stoffige Rue 105 naar huis. Er waren weer weinig bezoekers in het Bardomuseum vandaag. Hij kijkt achterom. Sinds hij een paar maanden geleden zijn verhaal over de aanslag op televisie heeft gedaan, voelt hij zich niet meer veilig. ‘Volgens de salafisten heb ik ongelovigen geholpen en ben ik de vijand.’

Nog meer zorgen maakt hij zich over het feit dat hij al maanden geen salaris heeft gekregen - hij verdient omgerekend 69 euro per maand - en dat hij voor zijn vader, die diabetes heeft, geen medicijnen kan kopen.

Zijn plan is nu om een manier te vinden om naar Europa te gaan, net als vrijwel al zijn vrienden. ‘Wie nog enige hoop heeft, steekt met smokkelaars de Middellandse Zee over en wie het opgegeven heeft vertrekt naar Syrië,’ zegt Hamdi. ‘Hier zijn alle deuren gesloten.’

Nomad’s Land De foto’s bij dit verhaal komen uit het fotoboek ‘Nomad’s Land’ van Yoann Cimier. Aan de Tunesische kust fotografeerde hij de bouwwerken die mensen maken om van hun vrije tijd aan het strand te genieten. Kleine gecreëerde paradijzen voor een dag of weekend. Cimier was geïntrigeerd door de relatie tussen mens en zijn omgeving en ontdekte hoe zeer het bouwwerk de sociale status van de bouwer onthult, door het gebruik van vormen en materialen. Strandtenten als metafoor voor de Tunesische samenleving. Klik hier voor meer informatie over dit fotoboek en ander werk van Yoann Cimier

Lees ook:

Sinds de Syrische opstand zijn dichters journalisten geworden (en is de taal weer van het volk) Dichters en schrijvers zijn weerloos tegenover wapens, maar waarom blijven Syrische dichters en schrijvers dan toch doorgaan met hun werk? Vandaag stel ik je voor aan Hala Mohammad, een Syrische dichteres met zes dichtbundels op haar naam. Lees het verhaal van Meltem Halaceli hier terug Zo ziet de oorlog in Syrië eruit vanuit het keukenraam Op een ochtend in augustus 2012 ziet de wereldberoemde Syrische fotograaf Issa Touma jonge mensen met zandzakken zeulen in zijn straat. Het blijkt het begin van de Syrische opstand in stad Aleppo. Hij pakt zijn camera en legt de eerste negen dagen vanuit zijn raam vast. Het resultaat is een nooit eerder vertoonde blik op de oorlog die nu al drie jaar woedt. Kijk hier de documentaire van Issa Touma terug