In publieke discussies willen mensen vaak ‘de dingen bij de naam noemen.’ Met name als het gaat om migranten, om integratie, om cultuur, om de ‘ander’ kortom, moet dat gebeuren. Zo kunnen dingen gezegd worden die bepaalde (groepen) mensen kwetsen.

Die wil tot benoemen is daarmee uitermate politiek, want het gaat om categoriseringen en onderscheidingen die een verschillende behandeling van mensen tot gevolg hebben.

Het idee is bovendien dat het benoemen van wat er echt aan de hand is onder vuur ligt. Het benoemen wordt namelijk belaagd door de ‘politieke correctheid.’ Politieke correctheid is dan een vorm van censuur die de werkelijkheid negeert en de harde feiten om politieke redenen toedekt. Zo nemen de verdedigers van het ‘benoemen’ een retorische underdogpositie in.

Maar wat zouden we dan moeten benoemen? Problemen, allereerst. We zouden niet voor problemen weg moeten lopen door ‘politiek correct’ te zijn. De zwarte socioloog W.E.B. Du Bois begin twintigste eeuw zijn ervaringen met racisme als de onuitgesproken vraag ‘how does it feel to be a problem?’

En dat is precies wat het huidige benoemen ons wil doen uitspreken: de ander is een probleem, en dat is het probleem van de ander, want die heeft problemen. Wie dus ‘het probleem’ dat ‘de ander’ heet - het probleem van migratie en integratie bijvoorbeeld - wil benoemen, moet de problemen die de ander heeft benoemen.

Daartussen bestaat een nauwelijks te scheiden verband: het probleem dat de ander is, is onafscheidelijk van de problemen die de ander heeft. Ze leiden zelfs tot elkaar. Problemen als criminaliteit en werkloosheid bijvoorbeeld, zijn causaal geworteld in religie en cultuur. (Kleur wordt zelden benoemd omdat dat de zelfbenoeming ‘racisme’ met zich mee zou brengen, en dat is nu net een naam die geweigerd wordt. Het is sowieso makkelijker de ander te benoemen.)

Dus als bijvoorbeeld de ‘etnische achtergrond’ relevant lijkt in het spreken over criminaliteitscijfers – en dat gebeurt van overheid tot wetenschap tot commentatoren bij De Wereld Draait Door – dan is het idee dat die twee oorzakelijk samenhangen. Er kan namelijk maar één reden zijn waarom het relevant kan zijn criminaliteitscijfers met namen als ‘Marokkaans,’ ‘Syrisch’ of ‘islamitisch’ te verbinden: die labels benoemen een oorzakelijk mechanisme dat ertoe leidt dat mensen die zo benoemd moeten worden eerder in de criminaliteit belanden.

Meestal is die oorzakelijke assumptie impliciet, maar hij is er: anders zou net zo goed het verband tussen criminaliteit en het aantal verkochte wasmachines gerapporteerd kunnen worden. Meer precies: de hele reden dat in termen van etnische benamingen over criminaliteit gesproken wordt, is dat er de aanname is dat de gebruikte namen verwijzen naar iets in de werkelijkheid van waaruit mogelijk een oorzakelijke werking op criminaliteit uit zou gaan.

Ja, zeggen de benoemers: we mogen ons toch afvragen hoe het zit met criminaliteit onder deze groepen? Zoals we ook criminaliteit onder jongeren mogen benoemen?

Maar dat is nu juist het probleem. Want het uitgangspunt is nu juist wel dat iets - en iemand - ‘benoemd’ wordt. En wie geen oorzakelijkheid veronderstelt in het benoemen van het probleem ‘criminaliteit en cultuur,’ heeft geen reden niet op populatieniveau naar criminaliteitscijfers te kijken en te zien dat er - na correctie op sociaal-economisch vlak - in werkelijkheid juist géén causaal verband is.

Sterker nog: de aanname dat er überhaupt een verband zou kunnen bestaan tussen een statistische categorie waarmee een populatie geclassificeerd wordt en een geaggregeerd verschijnsel als criminaliteit, en dat het, als de cijfers anders lieten zien, toch mogelijk relevant zou kunnen zijn om tot ‘benoemen’ over te gaan, is in de grond al racistisch in een variant die ik eerder wel als culturisme heb omschreven.

Dat dat mogelijk zou zijn, berust namelijk op het idee dat verschillen in criminaliteit tussen groepen mensen te maken hebben met gefixeerde kenmerken van die groepen. Die gefixeerde kenmerken worden aan cultuur toegeschreven, en het is typisch de cultuur van de raciale ander die als problematisch wordt gezien.

Zoals een Rotterdamse wethouder eens zei in een formulering die duidelijk maakt hoe dicht racisme aan het oppervlak ligt, ook als het in alle toonaarden ontkend kan worden: ‘Kleur is niet het probleem, maar het probleem heeft wel een

De politiek van het benoemen

Recent hebben we twee gebeurtenissen meegemaakt waar het benoemen weer gepromoot werd. Twee gebeurtenissen die we kennen bij de namen van steden: Parijs en Keulen. Namen die iets lokaliseren wat al snel niet te lokaliseren bleek.

‘Parijs’ was veel meer dan Parijs, was ‘het Westen,’ net zoals begin vorig jaar ineens heel veel mensen Charlie heetten. En ‘Keulen’ begon al snel te reizen, naar Hamburg en andere Duitse steden, naar Zweden, en zelfs terug in de tijd, waar ‘Keulen’ vorig jaar, en in sommige verhalen dertig jaar terug al, of zelfs altijd al, aan de orde van de dag was.

Zulke destabilisering van de namen van de gebeurtenissen die ons tot benoemen zouden moeten dwingen is belangrijk. En vaak terecht. Afhankelijk van het perspectief – racisme of seksisme bijvoorbeeld – gebeurde ‘Keulen’ al ontzettend vaak op ontzettend veel plaatsen. En ‘Parijs’ was al vaker een confrontatie tussen, ja tussen wat eigenlijk? De apologeten van het benoemen weten wel tussen wat: tussen islam en het Westen, tussen religie en moderniteit, tussen moslims en verlichtingsdenkers, en meer van dergelijke kunstmatige tegenstellingen.

Achter zulke namen gaat in het benoemen een grote leegte schuil. ‘Westen,’ ‘moslims,’ et cetera: het zijn alledaagse termen waar bij doorvragen op zijn hoogst vage associaties, affecten en quasi-intellectuele clichés achter schuil gaan. Maar juist omdat zulke namen feitelijk hol zijn, werken ze. Het is precies via die leegte dat de politiek van het benoemen plaatsvindt. Voor het benoemen blijkt het geen enkel probleem te zijn dat de gebruikte namen, wanneer ze nader bezien worden, leeg zijn. Het zijn ook geen gewone woorden met een beschrijvende functie; het zijn namen.

Voor het benoemen blijkt het geen enkel probleem te zijn dat de gebruikte namen, wanneer ze nader bezien worden, leeg zijn

‘Integratie’ is bijvoorbeeld geen beschrijving; het is een naam die zuivert, omdat ‘de samenleving’ ermee gescheiden wordt van alles wat als crimineel, cultureel afwijkend of anderszins onaangepast gezien wordt.

Net zomin is ‘vrijheid’ een neutrale beschrijving van een toestand, maar een naam, een claim die asymmetrisch kan worden toegepast, omdat sommigen uit een cultuur van vrijheid komen en anderen niet. De claim op vrijheid als culturele verworvenheid (als Verlichting bijvoorbeeld) kan daarom altijd aanleiding zijn om zijn tegendeel, de onvrijheid, te benoemen.

Het gaat hier dus niet om beschrijvende woorden, maar, en dat is accuraat beschreven in de wil tot benoemen, om namen. En namen zijn juist, enkel en alleen bij de gratie van degene die de macht heeft te benoemen. Dat is een cruciaal punt. Want als ons gezegd wordt dat ‘problemen benoemd moeten worden,’ is niemand werkelijk geïnteresseerd in evenwichtige analyses, in ware beschrijvingen. Het gaat immers niet om beschrijven, maar om benoemen.

Dat is ook waarom het ‘benoemen’ maar één kant op mag gaan. ‘Racisme,’ bijvoorbeeld, mag eigenlijk niet benoemd worden – anders dan in ‘Wij zijn geen racisten. We waren het wellicht ooit, maar nu zijn we verlicht en fatsoenlijk. Die anderen, díe zijn nog racist.’ Wie racisme zegt op het moment dat naar stereotiepe slaven gemodelleerde ‘zwarte pieten’ koddig collectief dienstbaar zijn aan een grote witte man met baard en staf, die zoekt spijkers op laag water, leest te veel in wat toch gewoon een kinderfeest is. Die gaat dus verkeerd om met de techniek van het benoemen. Benoemen moet leiden tot problematisering van de ander, niet van het zelf. We zouden er dan achter kunnen komen dat het zelf dat de ander problematiseert, zichzelf niet kan benoemen anders dan door de ander als probleem te benoemen.

Het probleem is dat racisme hier helemaal geen benoeming is, maar een beschrijving. Want met ‘racisme’ wordt, in tegenstelling tot met het selectief benoemen van ‘moslim,’ ‘Marokkaan’ of ‘Arabier’ wel iets beschreven dat aanspraak doet op adequaatheid en waarheid. Dat is wellicht de reden dat ‘racisme’ onmiddellijk opgevat wordt als het zijn van een ‘racist’ – en vandaar de reflex ‘ik ben geen racist, maar….’

Dat is ongetwijfeld toepasselijk in veel gevallen, maar racisme als structuur, als structuur van dominantie, is vaak een veel belangrijker beschrijving, omdat de effecten van racisme voorbij gaan aan (goede) intenties. Juist het niet onderkende racisme is het moeilijkst te bestrijden, ook voor diegenen die er, zonder dat ze dat weten of zouden willen, dagelijks aan

Opvallend is verder dat kritiek op het benoemen vaak leidt tot de bewering dat er sprake is van censuur, dat bepaalde dingen niet gezegd zouden mogen worden - de retoriek van de underdogpositie van het benoemen. Maar het ‘mogen’ zeggen is niet waar het in de eerste plaats om gaat. Men kan racistisch benoemen, maar moet niet verbaasd zijn als het dan racisme genoemd wordt en als geëist wordt dat men ermee ophoudt.

De ‘censuur’ van de ‘politieke correctheid’

Nog zoiets: ‘politieke correctheid’ – een concept dat in de jaren zeventig door linkse intellectuelen in de VS ironisch gebruikt werd, maar dat met name vanaf de jaren negentig door rechts is gekaapt en als censuurtechniek ingezet

Een pleidooi voor ‘multiculturalisme’ bijvoorbeeld (los van de vraag of dat terecht zou zijn), zou onmiddellijk gezien worden als een ‘terugkeer naar de politieke correctheid.’ Die censuur is zo sterk omdat hij voortkomt uit het verwijt dat de kritiek erop de werkelijke, want politiek correcte, censuur is.

Maar precies in de toepassing van het benoemende verwijt ‘politieke correctheid’ als censuurtechniek slaat de wil tot benoemen zijn eigen fundament onder zich weg. Want de kritiek dat, bijvoorbeeld, de beschrijving van ‘Zwarte Piet’ als racistische praktijk ‘politiek correct’ is, erkent érgens dat er iets aan de hand is waar anderen aanstoot aan zouden kunnen nemen. Iedere benoeming van ‘politieke correctheid’ gebeurt zo vanuit het impliciete besef dat er ergens iets transgressiefs aan de hand is, of minstens iets waar anderen, ook al zijn ze ‘lichtgeraakt,’ pijn van ondervinden.

De beschuldiging van ‘politieke correctheid’ is daarom teken van een vals schuldig bewustzijn. ‘Politieke correctheid’ walst over aarzeling bij kwetsen en reflectie op ongefundeerd privilege heen. Juist dat over politieke correctheid gesproken wordt, is teken van een knagende twijfel of een weggedrukt bewustzijn dat er iets niet helemaal pluis is aan een praktijk, dat er iets schuurt, en dat daarvoor de middelen tot intrinsieke rechtvaardiging geheel en al ontbreken.

Dat is waarom die rechtvaardiging alleen negatief gegeven kan worden, door kritiek als politieke correctheid af te doen. Wie politieke correctheid zegt, staat verder feitelijk met lege handen: hij of zij heeft geen positieve redenen de praktijk en het spreken te verdedigen die hij of zij verdedigt, en dus wordt het op een negatieve manier verdedigd, door de kritiek erop ‘politieke correctheid’ te noemen. Wat ‘politiek correct’ genoemd wordt, wordt geïmpliceerd in een web van negatieve connotaties: in een politiek van de onderdrukking van de waarheid, een politiek van het niet-benoemen, het wegkijken, het pappen en nathouden, het theedrinken, het multiculturalisme, het linkse.

Politieke correctheid is daarmee een dodelijke naam: wie ermee benoemd wordt, zit vast in een web van namen en krachten dat door leegte gekenmerkt wordt.

De afgelopen decennia hebben we in Nederland de linkse politiek zien wegkwijnen onder het juk van de politieke correctheid – ideologieloze PvdA’ers voorop, die zelf kampioenen van de ‘politieke correctheid’-kaart geworden zijn. Begin dit jaar nog stelde PvdA-kamerlid Jacques Monasch over zijn partij: ‘Wij zijn een partij geworden voor de hoogopgeleide politiek correcte

Na ‘Fortuyn’ hebben linkse politici zich in een biecht gewurmd in zaken ‘integratie’ – als zouden zij in de jaren tachtig een multiculturalisme hebben ingevoerd dat de institutionalisering betekend zou hebben voor het ontkennen van de juiste namen voor de problemen. Nu is er nooit een multiculturalisme geweest in Nederland, alleen een assimilationisme, en links was in de jaren tachtig niet aan de macht. Zo krachtig is de retoriek van de politieke correctheid, die zich altijd de zielige underdog positie aanmeet, ook als hij reeds lang en breed de status quo geworden is. Ertegenover staat nog slechts een verlamming van politici en van intellectuelen. Een verlamming en een lafheid.

Er is, met andere woorden, geen argumentatieve weg uit de benoeming tot ‘politieke correctheid.’ Het heeft geen zin te strijden over wat wel en niet ‘politiek correct’ is, of over wat wel en niet benoemd zou moeten worden. Er is alleen de antagonistische weg, waarin alles wat tegenover de vermeende ‘politieke correctheid’ geplaatst wordt, systematisch aangevallen wordt.

De gewelddadigheid van de taal

En waarin het gebruik van de naam ‘politieke correctheid’ ontmaskerd wordt als vals schuldig bewustzijn, als de onderdrukte erkenning dat de praktijk die verdedigd wordt met het idee dat kritiek erop ‘politiek correct’ is, door een gewelddadigheid gekenmerkt wordt. De politieke codering daarvan is dat een democratie behelst dat men ‘tegen een stootje kan,’ dat de Verlichting – welke, is de vraag? – leert dat beledigen moet kunnen.

Dat heeft allemaal niets te maken met ‘objectieve’ redenen achter de wil tot benoemen, met een ‘zakelijke’ wens om ‘de problemen’ scherp in beeld te krijgen. En dus moeten we ons niet tot exegetische debatten over Verlichtingsdenkers laten verleiden – uitgezonderd Kants legitieme vraag naar de grenzen van de rede. Verlichting is doorgaans een alibi. Iets wat vastlegt in plaats van, zoals bij Kant, kritiseert. Verlichting verhult simpelweg de duisternis van waaruit het benoemen opkomt. Een duisternis waarvan iedereen ergens weet dat ze er is, en die het knagend bewustzijn oplevert dat het benoemen iets doet, dat het niet slechts taal is maar dat taal een praktijk is die gewelddadig kan zijn.

De verschillende levenskansen die mensen hebben, hangen samen met het geweld waaraan ze blootstaan. En dat geweld begint met het maken van onderscheid, ofwel met de wil tot benoemen

Een bewustzijn dat het benoemen van ‘politieke correctheid’ het kritisch belichten van die gewelddadigheid moet afwenden – omdat het geweld de vorm is, waarin de apologeten van het benoemen zich het liefst tot de ander verhouden. De waarheid van de wil tot benoemen is dus dit: wie ‘politieke correctheid’ zegt, is schuldig. Dat wil zeggen: wie ‘politieke correctheid’ zegt, bekent zich tot het altijd te onderdrukken maar toch verhuld vorm te geven verlangen de band met de ander middels geweld vorm te geven.

Waarom geweld? Omdat de basale onderscheidingen die we maken tussen groepen mensen talig zijn. Maar taaluitingen zijn taaldaden. Met het talig verschil maken tussen mensen komen de verschillende manieren ze te behandelen, en daarmee de verschillende condities waaronder mensen leven. Mensen die systematisch als minderwaardig benoemd worden, leven historisch gezien onder slechtere condities, en leven korter. Dat is waarom allerhande keuzes, bijvoorbeeld voor een ‘stevig’ immigratiebeleid of een neoliberaal idee van de verzorgingsstaat, zich uiteindelijk in de verschillende fysieke condities uiten waaronder mensen leven. Wie onder geweld alleen interpersoonlijk, fysiek geweld verstaat, hanteert een staatsbegrip van

De verschillende levenskansen die mensen hebben hangen samen met het geweld waaraan ze blootstaan. En dat geweld begint, net als alle politiek, met het maken van onderscheid, ofwel met de wil tot benoemen. We dragen verantwoordelijkheid voor wat we hoe benoemen. Het is misschien aantrekkelijk om onder het mom van het vrije woord de ‘politieke correctheid’ over de ongemakkelijk complexe realiteit van de omgang met de ander heen te walsen. Maar het mist waardigheid, en het mist verlichting. En uiteindelijk reduceert de wil tot benoemen ook de benoemers tot diegenen, die het samenleven niet anders dan via verborgen geweld durven vormgeven.

Foto: FPG / Hulton Archive / Getty Images

Eerder in het Politiek Lexicon:

Dit zijn de vijf typen bureaucraten die ons land besturen Bureaucraten zijn duivels en engelen. Hopeloos megalomaan, maar tegelijk planners en aanmodderaars waar we nu eenmaal niet buiten kunnen. De hoogste tijd dus om ze - bureaucratisch als de wetenschap nu eenmaal is - in vijf hokjes en vakjes te stoppen. In het Politiek Lexicon : de bureaucraat. Lees het verhaal van René ten Bos hier terug Het is tijd voor een conclusie: witte onschuld is een illusie Het ‘kleine’ Nederland heeft er eeuwenlang een imposant imperialistisch rijk op nagehouden. Toch heeft het dat nooit echt willen weten. Dat heeft grote gevolgen voor de huidige racismediscussie: we blijven vergeten, ontwijken en ontkennen. Tijd voor een einde aan dat imperialisme. In het Politiek Lexicon : ‘witte onschuld.’ Lees het verhaal van Gloria Wekker hier terug Europa: de voortzetting van de oorlog met andere middelen Ten aanzien van vluchtelingen en migranten voert Europa niets minder dan een politiek van de dood. De legitimatie? Oorlogsdreiging. In deze aflevering van het Politiek Lexicon: hoe Europa zich kan emanciperen om niet zelf te sterven. Lees het verhaal hier terug