Bijna drieduizend jaar experimenteren mensen met democratie, en slechts de laatste tweehonderd jaar doen ze dat met verkiezingen. Toch vinden we dat dat de enig geldige methode is. Waarom? 

Verkiezingen ontstonden ooit in een totaal andere context dan die waarin ze vandaag moeten fungeren. 

Toen de aanhangers van de en verkiezingen voorstelden als instrument om de ‘volkswil’ te leren kennen, waren er nog géén politieke partijen, géén wetten voor algemeen stemrecht, géén commerciële massamedia en géén sociale media. 

Een historische terugblik is daarom broodnodig - eerst met figuren, dan met woorden. Onze westerse democratieën zijn electoraal-representatieve stelsels. Dat wil zeggen dat ze de volksvertegenwoordiging tot stand brengen door middel van verkiezingen. Hoe is dat stelsel de afgelopen twee eeuwen geëvolueerd? 

Vóór 1800 

Van het tot het tijdperk is de aristocratie aan zet. De macht berust bij de soeverein, wiens gezag een goddelijke oorsprong wordt toegedicht. Bijgestaan door de adel (ridders, hofhouding) dicteert hij de wetten. Er is geen publieke sfeer. Schematisch ziet het er ongeveer zo uit:

    

 

1800 - 1870

De Amerikaanse en Franse revoluties hebben de macht van de aristocratie beperkt en stellen verkiezingen in om de volkssoevereiniteit te laten spreken. Gezag komt niet langer van boven, maar van beneden. Het stemrecht beperkt zich nog tot de toplaag van de bevolking. Het publieke debat voltrekt zich vooral in kranten. 

  

 

1870 - 1920 

Twee cruciale evoluties doen zich overal voor: politieke partijen ontstaan en het algemeen stemrecht vindt ingang. Verkiezingen worden een strijd tussen uiteenlopende belangengroeperingen, die een zo groot mogelijk deel van de samenleving proberen te representeren. 

   

 

1920 - 1950

De economische crisis van het interbellum zet de representatieve democratie onder hoogspanning. Hier en daar springen de zekeringen. Er komen nieuwe politieke modellen op: fascisme en communisme zijn de belangrijkste.

  

 

1950 - 1980

De representatieve democratie heeft zich wonderbaarlijk hersteld. De macht is in handen van grote politieke partijen. Door een kluwen van bemiddelende organisaties (vakbonden, corporaties, soms ook onderwijs en eigen media) staan ze in nauw contact met de burger. De partijtrouw is groot, de stembusgang voorspelbaar. Massamedia (radio en tv) zijn in handen van de staat. 

   

 

1980 - 2000

Twee doorslaggevende ontwikkelingen: het georganiseerde middenveld kalft af en commerciële media winnen aan macht. Het electorale stelsel verliest hierdoor aan stabiliteit. Naarmate de publieke sfeer steeds meer wordt ingevuld door private spelers (ook publieke media volgen een marktlogica), neemt de partijtrouw af. Politieke partijen verschuiven van de kern van de civil society naar de buitenste schil van het staatsapparaat. Verkiezingen worden een felle gemediatiseerde strijd om de gunst van de (zwevende) kiezer. 

   

 

2000 - heden

Sociale media en economische crisis zetten de representatieve democratie verder onder druk. Nieuwe technologie zorgt voor nieuwe mondigheid, maar daardoor komt het electorale spel nog meer onder druk te staan: de campagne is permanent geworden. Het regeerwerk lijdt onder de verkiezingskoorts, de geloofwaardigheid onder de profileringsijver. Vanaf 2008 gooit de financieel-economische crisis nog eens extra olie op het vuur. Populisme, technocratie en antiparlementarisme tieren welig. 

   

Illustraties: David Van Reybrouck, Barbara Jonkers, Momkai
Illustraties: David Van Reybrouck, Barbara Jonkers, Momkai

Top-down

Sta me toe deze grote lijnen nader toe te lichten. Er was een tijd dat Europa geen burgers telde, enkel onderdanen. Van de middeleeuwen tot diep in de achttiende eeuw berustte de macht in principe bij een soevereine heerser. Vanuit zijn paleis, burcht of kasteel bestuurde hij, bijgestaan door enkele edellieden of raadsheren, het land. Zijn besluiten werden naar het marktplein gebracht door een bode, die ze afkondigde aan wie het horen wilde.

Eenrichtingsverkeer dus: van de macht naar de massa. Dat kenmerkte het feodalisme, het absolutisme en het verlicht

De publieke sfeer kreeg vorm in cafés, theaters, opera’s, maar nog het meest van al in die ene uitvinding van toen: de krant

Maar in de loop van de eeuwen ontstond er zoiets als een ‘publieke sfeer’, om de term en de theorie van de Duitse socioloog aan te halen. Onderdanen weerstonden die top-downbenadering en kwamen in het openbaar bijeen om over de gang van zaken te praten.

De achttiende eeuw zorgde voor een ware stroomversnelling. Er ontstonden plekken waar mensen met elkaar publieke kwesties konden bespreken. In Centraal-Europese koffiehuizen, bij Duitse Tischgemeinschaften, in Franse restaurants en in Britse public houses werd de publieke zaak alom bediscussieerd. De publieke sfeer kreeg vorm in nieuwe instellingen als cafés, theaters, opera’s, maar misschien nog het meest van al in die zonderlinge uitvinding van eind achttiende eeuw: de krant. De mondigheid die in de renaissance was ontkiemd, kenmerkte steeds grotere groepen. De burger was geboren.

Niet langer de vorst maar het ‘volk’

De Amerikaanse en Franse Revolutie van 1776 en 1789 vormden het hoogtepunt: een opstandige burgerij gooide het juk van de Britse en Franse kroon van zich af en besloot dat niet langer de vorst, maar het volk soeverein was. En om dat volk te laten praten (of althans het bovenste deel ervan, stemrecht was nog erg beperkt), vond men een formele procedure uit: verkiezingen, een procedure die tot dan toe vooral voor het aanwijzen van nieuwe pausen was gebruikt.

Verkiezingen waren niet altijd een ruziemachine, maar werden ooit ingevoerd om eensgezindheid te promoten!

De stembusgang - en dat is vandaag helemaal vergeten - stond bekend als een middel om unanimiteit te verkrijgen onder een groep van gelijkgezinden, bijvoorbeeld kardinalen. In de politiek moest het voortaan eveneens eensgezindheid bevorderen. Bij de vroegste parlementsverkiezingen in de VS en Frankrijk stemde men op individuen, niet op partijen. 

Voor een burger uit de vroege eenentwintigste eeuw vergt dit enige verbeeldingskracht: verkiezingen waren niet altijd een ruziemachine, maar werden ooit ingevoerd om eensgezindheid te promoten.

De publieke ruimte par excellence, de plek waar letterlijk in alle vrijheid gesproken mocht worden, heette voortaan het parlement. De Ierse staatsman en filosoof  zei erover: ‘Het parlement is geen congres van ambassadeurs met verschillende en vijandige belangen (…), het parlement is een assemblee voor overleg van één natie, met één belang, dat van het geheel.’

Ook de Franse denker  was deze mening toegedaan: ‘Hoe meer overeenstemming er in de volksvergaderingen heerst, dat wil zeggen, hoe dichter de meningen de eenstemmigheid benaderen, des te meer overheerst de algemene wil; maar lange debatten, meningsverschillen, opschudding kondigen de opkomst aan van afzonderlijke belangen en het verval van de staat.’

Het parlementarisme was het antwoord van de laatachttiende-eeuwse burgerij op het absolutisme van het Het stond voor een vorm van indirecte, representatieve democratie. Het stemgerechtigde ‘volk’ (lees: de burgerlijke elite) koos zijn vertegenwoordigers, en die vertegenwoordigers zouden in het parlement de publieke zaak behartigen.  

Opkomst van politieke partijen 

De volgende twee eeuwen ondergaat die achttiende-eeuwse methode vijf structurele transformaties: er komen politieke partijen, het algemeen kiesrecht wordt ingevoerd, het georganiseerd middenveld groeit, commerciële media overstemmen de publieke ruimte, en de sociale media doen er nog een schepje bovenop. Het spreekt voor zich dat de externe economische context ook enorm meeweegt: in tijden van crisis ebt het democratisch enthousiasme weg (het interbellum, onze tijd), in tijden van welvaart stijgt het tij. 

Politieke partijen komen in de meeste Westerse grondwetten niet eens voor

Politieke partijen ontstonden pas na 1850. Uiteraard waren er daarvoor al breuklijnen geweest in de jonge democratieën: tussen stedelingen en provincialen, tussen rijken met geld en rijken met land, tussen liberalen en katholieken, tussen federalisten en antifederalisten. Maar pas aan het eind van de negentiende eeuw evolueerden die groepen tot hechte, formele organisaties. Massapartijen waren dat nog niet, veeleer kaderpartijen met bestuurlijke ambities en bescheiden ledenbestanden. Maar dat veranderde snel. Hoewel zij in de meeste grondwetten niet eens voorkomen, evolueerden ze algauw tot de belangrijkste spelers op het politieke veld.

Invoering van het algemeen stemrecht

Door de industrialisering werd de arbeidersbeweging overal de belangrijkste pleitbezorger voor algemeen stemrecht. De toekenning daarvan (in 1917 in België en Nederland – enkel nog voor mannen) betekende een structurele transformatie van het electorale stelsel: verkiezingen zouden voortaan een strijd worden tussen uiteenlopende belangengroeperingen in de samenleving, die een zo groot mogelijk deel van het electoraat achter zich probeerden te krijgen.

De clash der partijen was begonnen

Waren ze aanvankelijk bedoeld om unanimiteit te bevorderen, voortaan werden verkiezingen ware arena’s voor elkaar onderling fel bestrijdende kandidaten. De clash der partijen was begonnen. 

Na de Eerste Wereldoorlog bekoelde de liefde voor de electorale democratie zienderogen. De economische crisis van de jaren twintig en dertig deed het draagvlak verbrokkelen. Antiparlementaire, totalitaire modellen (fascisme, communisme) wonnen over heel Europa aan populariteit.

Hoogtijdagen van de verzuiling

Niemand had kunnen vermoeden dat de democratie een tweede leven zou krijgen, maar de kater van de oorlog en de enorme welvaartsgroei van de jaren vijftig en zestig maakten veel mensen in het Westen ontvankelijk voor een herinvoering van het parlementaire stelsel. 

In de naoorlogse jaren beheersten grote massapartijen het politieke spel. Ze hadden de staat in handen. Door een heel netwerk van intermediaire organisaties (vakbonden, corporaties, ziekenfondsen, zelfs schoolnetten en eigen media) slaagden ze erin dicht te staan bij het leven van de individuele burger. De publieke sfeer was grotendeels in handen van dat georganiseerde middenveld. De verzuiling vierde haar hoogtijdagen.

De overheid werd weliswaar eigenaar van de grootste en nieuwste massamedia (radio en televisie), maar partijen kregen inspraak in de vorm van bestuursmandaten, zendtijd of eigen omroepen. Het resultaat was een uiterst stabiel stelsel met grote partijtrouw en voorspelbaar kiesgedrag.

De machtsgreep van de massamedia 

Aan dat evenwicht kwam een einde door het neoliberale denken, dat vanaf de jaren tachtig en negentig de publieke ruimte ingrijpend hervormde. Niet langer het middenveld, maar de vrije markt moest daarvan de belangrijkste architect worden. Dat gold voor talloze domeinen van het openbare leven, en in het bijzonder de media.

Partijkranten verdwenen of werden opgekocht door mediaconcerns, nieuwe commerciële zenders zagen het licht, ook de openbare omroep beriep zich steeds meer op het marktdenken. Er was een ware explosie aan media. Kijk-, lees- en luistercijfers wonnen aan belang: ze werden de dagelijkse aandelenkoersen van de publieke opinie.

De burger werd consument, de stembusgang een avontuur 

Commerciële massamedia ontpopten zich tot de belangrijkste fabrikanten en vormgevers van de maatschappelijke consensus. Het georganiseerde middenveld daarentegen verloor veel terrein – doordat vakbonden en ziekenfondsen zelf een marktmodel begonnen te volgen, of doordat de overheid voortaan liever rechtstreeks tot de burger praatte, zonder de omweg van de sociale partners.

Het gevolg liet zich raden: de burger werd consument, de stembusgang een avontuur. 

Partijen, zeker wanneer hun geld in toenemende mate van de overheid kwam (vaak om het gevaar van corruptie te beperken), zagen zichzelf steeds minder als intermediaire organisaties tussen massa en macht, maar nestelden zich in de uiterwaarden van het staatsapparaat. Om daar te kunnen blijven, moesten (en moeten) ze eens in de zoveel jaar bij de kiezer langs om wat legitimiteit te tanken.

Verkiezingen werden een fel gemediatiseerde strijd om de gunst van de kiezer.

De hevige passies die bij het volk oplaaiden, benamen echter het zicht op een veel grondiger gemoedsaandoening, de groeiende irritatie bij alles wat naar politiek riekt. ‘Het moet lastig zijn om iemand te vinden die niet cynisch is geworden over de aard van het commerciële mediaspektakel dat ons gepresenteerd wordt als verkiezingen,’ zei de Amerikaanse theoreticus daar onlangs over.

Elections are just a beauty contest for ugly people,’ heet dat op internet.

Post-democratie

De Britse socioloog Colin Crouch heeft in 2004 bedacht om dit nieuwe, door massamedia gecontroleerde bestel te omschrijven: 

‘Het gros van de burgers speelt een passieve, gedweeë en zelfs apathische rol’

‘Hoewel binnen dat model verkiezingen zeker nog bestaan en tot een andere regering kunnen leiden, is het publieke verkiezingsdebat een zorgvuldig gecontroleerd spektakel geworden, dat gemanaged wordt door rivaliserende teams van professionele experts in overredingstechnieken, een spektakel dat slechts over een beperkt aantal onderwerpen mag gaan dat op voorhand geselecteerd is door die teams. Het gros van de burgers speelt een passieve, gedweeë en zelfs apathische rol die louter bestaat uit het reageren op de signalen die ze voorgeschoteld krijgt. Achter de schermen van het electorale spelletje krijgt de echte politiek vorm tijdens discrete contacten tussen gekozen regeringen en elites die bovenal zakelijke belangen vertegenwoordigen.’

Het Italië van Berlusconi beantwoordde ongetwijfeld het meest aan de definitie van de postdemocratische staat, maar ook in het Hongarije van Viktor Orbán valt die tendens waar te nemen.

Sinds het eind van de twintigste eeuw lijkt de burger op zijn voorganger in de negentiende eeuw. Doordat het civiele middenveld machtelozer is geworden, gaapt er opnieuw een gat tussen staat en individu. De kanaliserende instanties zijn verdwenen.

Wie bundelt nog de veelheid aan individuele voorkeuren? Wie vertaalt nog de verzuchtingen van de basis in beleidsvoorstellen aan de top? Wie distilleert nog het tumult tot heldere ideeën? Pejoratief spreekt men van ‘individualisme’, alsof het de schuld van de burger zelf is dat de collectieve structuren zijn weggevallen. Maar in wezen gaat het hierom: het volk is weer massa geworden, het koor een kakofonie. 

De onrust van de sociale media 

Nog is het niet afgelopen. Want na de opkomst van de politieke partijen, de invoering van het algemeen stemrecht, de opkomst en de neergang van het georganiseerde middenveld, en de machtsgreep van de commerciële media komt er aan het begin van de eenentwintigste eeuw andermaal iets nieuws bij: sociale media. 

Nu is dat woord ‘sociaal’ nogal misleidend: Facebook, Twitter, Instagram, Flickr, Tumblr en Pinterest zijn net zo goed commerciële media als CNN, Fox of Euronews, met dat verschil dat de eigenaars niet willen dat je kijkt en luistert, maar schrijft en sharet. Hun hoofddoel is je zo lang mogelijk op de site houden, want dat is goed voor de adverteerders. Vandaar het belang dat aan ‘vrienden’ of ‘volgelingen’ wordt gehecht, vandaar de verslavende dynamiek van ‘likes’ en ‘retweets’, vandaar de permanente berichten over wat anderen aan het doen zijn, wie je zou moeten leren kennen, en welke topics trending zijn. 

Maar sociale media zijn commerciële media met een heel eigen dynamiek.

De representatieve democratie is in essentie een verticaal model, maar de eenentwintigste eeuw wordt steeds horizontaler

Kon de burger anno 2000 het politieke schouwspel al van minuut tot minuut volgen op radio, tv of internet, vandaag kan hij er ook nog eens van seconde tot seconde op reageren en anderen mobiliseren. De cultuur van de onmiddellijke verslaggeving krijgt er instantfeedback bij. 

Het werk van de publieke figuur, en bij uitstek de gekozen politicus, wordt er zo niet makkelijker op: niet alleen ziet hij onmiddellijk of zijn voorstellen bij de burger in de smaak vallen, hij ziet ook hoeveel mensen er door die burger kunnen worden opgezweept. De nieuwe technologie zorgt voor nieuwe mondigheid (de verdreven dictators Mubarak en Ben Ali kunnen ervan meepraten), maar die nieuwe mondigheid doet het electorale stelsel nog meer in zijn voegen kraken.

Grote, gevestigde bedrijven worden op de knieën gedwongen door de van een enkele ontevreden klant. Onwrikbaar gewaande dictaturen verliezen de greep op hun volksmassa’s. Politieke partijen bundelen niet langer de stemmen uit de samenleving, maar worden erdoor uiteengereten. Hun klassiek, patriarchaal model van belangenbehartiging werkt niet langer in een tijd dat de burger mondiger is dan ooit tevoren.

De representatieve democratie is in essentie een verticaal model, maar de eenentwintigste eeuw wordt steeds horizontaler.

De Nederlandse hoogleraar transitiemanagement Jan Rotmans zei onlangs: "We gaan van centraal naar decentraal, van verticaal naar horizontaal, van top-down naar bottom-up. We hebben er meer dan honderd jaar over gedaan om deze maatschappij zo – centraal, top-down, verticaal – op te bouwen. Heel die manier van denken staat nu op zijn kop. We moeten dus een heleboel af- en bijleren. De grootste barrière zit in ons hoofd."

Zeker, sociale media herbergen een enorme belofte, maar momenteel zijn ze nog steeds meer commerciële media dan democratische media. 

Een sfeer van permanente hetze

Klassieke massamedia en sociale media versterken elkaar bovendien. Doordat ze voortdurend elkaars nieuws oppikken en terugkaatsen, ontstaat er een sfeer van permanente hetze. De moordende concurrentie, het afhaken van de adverteerders en de dalende verkoop zorgen er ook nog eens voor dat commerciële media heftiger zijn gaan berichten over feller opgeklopte conflicten, met kleinere, jongere en goedkopere redacties.

De kranten verliezen lezers en de partijen lopen leeg

Voor radio en televisie is de nationale politiek een dagelijkse soap geworden, een luisterspel met gratis acteurs. De redacties bepalen tot op zekere hoogte het frame, het script en de typecasting, en de politici trachten daar, met wisselend succes, enige accenten in aan te brengen. De populairste politici zijn zij die erin slagen om het script om te buigen en het debat te reframen, dat wil zeggen, naar hun hand te zetten. Er is ruimte voor enige improvisatie, en die improvisatie heet dan: "de actualiteit". 

Bij de geschreven pers is de verstrengeling met de politiek nog inniger. De kranten verliezen lezers en de partijen lopen leeg: de oude spelers van de democratie zijn bij het begin van de eenentwintigste eeuw drenkelingen geworden die zich luid krijsend aan elkaar hebben vastgeklampt, niet beseffend dat ze elkaars ondergang daarmee bespoedigen. De vrije pers is veel onvrijer dan ze denkt, gebonden als ze is aan formats, oplagecijfers, aandeelhouders en obligate hitsigheid. 

 

De verkiezingskoorts is permanent geworden

Door de collectieve hysterie van commerciële media, sociale media en politieke partijen is de verkiezingskoorts permanent geworden.

Zulks heeft ernstige gevolgen voor de werking van de democratie: de efficiëntie lijdt onder de electorale calculus, de legitimiteit onder de permanente profileringsdrang. Door het electorale stelsel moeten de lange termijn en het algemeen belang keer op keer het onderspit delven tegenover de korte termijn en het partijbelang.

Verkiezingen zijn ooit bedacht om democratie mogelijk te maken, maar nu lijken ze haar veeleer te hinderen. 

Verkiezingen zijn ooit bedacht om de democratie mogelijk te maken, maar tegenwoordig, in deze omstandigheden, lijken ze de democratie veeleer te hinderen. Verkiezing wordt verzieking.

En om de rust finaal uit het systeem te verjagen, gooiden de financiële crisis van 2008 en de economische en monetaire crisis die daarop volgden nog eens flink olie op het vuur. Populisme, technocratie en antiparlementarisme laaien op. Het zijn nog niet de jaren dertig, maar de gelijkenissen met de jaren twintig beginnen steeds vaker op te vallen.

Als de Founding Fathers van de Verenigde Staten en de helden van de Franse Revolutie zouden hebben geweten binnen welke context hun methode tweehonderdvijftig jaar later moest functioneren, hadden ze beslist een ander model uitgetekend.

Stel dat er vandaag een procedure zou moeten worden ontworpen om de volkswil te leren kennen, zou het beste idee dan werkelijk zijn om mensen eens in de vier of vijf jaar met een kartonnetje in de hand te laten aanschuiven bij een stemlokaal, waar ze in het schemerduister van een stemhokje een bolletje mogen kleuren, niet naast een idee, maar naast namen op een lijst, waarover maandenlang rusteloos is bericht in een commerciële omgeving die baat heeft bij rusteloosheid? En zouden we dan dat bizarre, archaïsche ritueel nog steeds ‘de hoogtijdag van de democratie’ durven noemen?

De dictatuur van verkiezingen

Doordat we de democratie gereduceerd hebben tot representatieve democratie en de representatieve democratie tot verkiezingen, is een waardevol stelsel diep in de problemen gekomen. Voor het eerst sinds de Amerikaanse en Franse Revolutie is het gewicht van de volgende verkiezing groter dan dat van de vorige. Dat is een verbijsterende transformatie. Een stembusgang geeft nog slechts een zeer voorlopig mandaat. We roeien met steeds kortere riemen. De democratie is broos, brozer dan ze ooit sinds de Tweede Wereldoorlog is geweest. Als we niet oppassen, verwordt ze stilaan tot een dictatuur van verkiezingen.

Hoeveel uitvindingen uit de late achttiende eeuw doen het nog goed? De diligence? De montgolfière? De snuifdoos?

Eigenlijk hoeft dit proces ons niet te verbazen: hoeveel uitvindingen uit de late achttiende eeuw doen het nog goed aan het begin van de eenentwintigste eeuw? De diligence? De montgolfière? De snuifdoos?

Het is een weinig populaire conclusie, maar we moeten haar wel trekken: tegenwoordig zijn verkiezingen primitief. Een democratie die zich daartoe reduceert, is ten dode opgeschreven. 

Verkiezingen zijn de fossiele brandstof van de politiek: ooit gaven ze een enorme boost aan de democratie, zoals aardolie aan de economie, maar nu blijkt dat ze nieuwe kolossale problemen veroorzaken. Als we ons niet dringend bezinnen op de aard van onze democratische brandstof, dreigt een immense systeemcrisis.

In deze tijd met zijn economische malaise, opgehitst mediabestel en snel veranderende cultuur tóch mordicus blijven vasthouden aan alleen maar verkiezingen, is de democratie bijna moedwillig begraven.