De Utrechtse kunstenaar met de wat wonderlijke naam Wilfried Hou Je Bek is Dit is de wetenschap van dwalen en dolen. Psychogeografen onderzoeken hoe de ruimte die ons omringt ons humeur en gedrag beïnvloedt. In Vrij Nederland legde Wilfried H. ooit uit dat de kunst bestaat uit het ‘opzettelijk negeren van wat je geacht wordt te zien.’

Schrijver en beeldend kunstenaar  haalt dit citaat aan in het eerste essay van haar nieuwe boek Het is, schrijft ze, ‘een schitterende auteurs- dan wel kunstenaarspoëtica.’

Misschien moet het stil zijn, wil je echt kunnen zien, en heeft Wilfried zich daarom met de naam Hou je Bek getooid. Ik kon me niet bedwingen hem een mailtje te sturen met de vraag naar het waarom van zijn naam. ‘Omdat ik echt zo heet’ luidde het antwoord. Een kunstenaarsmystificatie of niet? Wie het weet, mag het zeggen. 

Nu ja, Wilfrieds inzicht dat je opzettelijk moet negeren wat je geacht wordt te zien, verschijnt natuurlijk niet voor niets in het eerste essay van Montagnes boek. We mogen het lezen als een beginselverklaring. Ook zij is een meester in het dolen en dwalen. In elegante essays verkent ze onbekende streken en oeuvres. Haar geliefde oorden bevinden zich buiten de gebaande paden, haar helden zijn schrijvers en kunstenaars die onze conventionele zienswijzen ontregelen en ons uitnodigen opnieuw te kijken.

Auto-erotisch experiment

Schulze Eldowy opende de ogen voor een werkelijkheid waar de DDR-burgers blind voor waren geworden.

De in 1954 in Erfurt geboren fotografe bijvoorbeeld. Ze fotografeerde iedereen, schrijft Montagne, ‘die in de klassenloze DDR officieel niet bestond’. Zoals mensen die in armoede of in verwarring verkeerden. In Oost-Duitse ziekenhuizen fotografeerde ze misgeboortes. Montagne beschrijft een foto van een kind dat in een onmogelijke pose hangt terwijl een verpleegster bezig is een röntgenfoto te maken. Verbazingwekkend dat de door de Stasi vervolgde fotografe de vrije hand had om dergelijke foto’s te maken die de verharding en verstarring van de DDR-samenleving lieten zien. Dat was, verklaart Montagne, omdat het de realiteit was die overal rondwaarde, die zo vertrouwd was dat men haar zelf niet meer zag, en waarvoor men zich dus niet schaamde. Al hadden de autoriteiten dat niet door, Schulze Eldowy opende de ogen voor een werkelijkheid waar de DDR-burgers blind voor waren geworden.

In Een makelaar in Pruisen maken we kennis met heel wat kunstenaars uit Oost- en Midden-Europa waar ik eerlijk gezegd nog nooit van had gehoord. Zoals de Tsjechische graficus die in 1968 overleed tijdens een auto-erotisch experiment (hij verstikte zich om een geweldig orgasme te krijgen) en die aanhanger was van het explosionisme. Deze stroming had, schrijft Montagne, iets te maken met explosies ‘die goudaders blootlegden die zich schuilhielden onder een laag van alledaagsheid.’ Boudnik is vereeuwigd in het boek De tedere barbaar van Bohumil Hrabal. Dat staat nu hoog op mijn verlanglijstje van te lezen boeken. Het mag wat mij betreft ook op in te halen klassiekers.

Dat geldt evenzeer voor Prenten van Holland van de Tsjechische auteur ‘Hij is een observator die je volstrekt anders laat kijken naar iets wat vertrouwd is, zelfs zoveel jaar na dato,’ schrijft Montagne.

Die kwaliteit sluit natuurlijk naadloos aan bij het kunstenaarscredo van Wilfried H. En inderdaad, Čapeks observaties over hoe Nederlanders met open gordijnen hun huiselijke geluk etaleren, zijn nog steeds even actueel. ‘In Nederland heb ik mij nog meer verbaasd, want de mensen daar verbinden hun huis met de straat: voor de ramen een tuintje dat door niets wordt omheind, en die brede, blinkend gelapte ramen niet afgeschermd, zodat iedere voorbijganger de welvaart en het voorbeeldige leven kan zien van het gezin onder de huiskamerlamp.’ 

Weerzinwekkende gezelligheid

Montagnes ambitie is niet minder dan ons opnieuw leren kijken, door clichés heen waarmee de werkelijkheid is dichtgeplamuurd. Ze ironiseert de nepwerkelijkheid van de Unox-reclames of het Postbank-lied over vijftien miljoen mensen, de weerzinwekkende gezelligheid van het kleine, knusse leven. Ze vreest dat ondertussen iedereen tot ‘het midden’ is gaan behoren, ‘met gemiddelde wensen, een gemiddelde smaak en een gemiddeld jargon’.  

Wie wel goed kijkt, richt zijn blik niet op wat versteend en hard is, maar juist op wat vluchtig en veranderlijk is. In het essay Rook bezingt Montagne een Japanse meesterdrukker die rook wilde afdrukken onder een pers. ‘Iets wat zo dun en ijl is, iets wat uit louter flarden bestaat, iets wat je niet en nooit kunt grijpen, tóch willen vangen en op papier vastleggen. Het is onbegonnen werk. De volgende stap zou zijn: adem afdrukken, en dat is helemaal onmogelijk. Maar ligt hierin niet het hele streven van de kunstenaar, misschien zelfs van de mens besloten?’ De levensadem vastleggen, voor minder doet de ware kunstenaar het niet. Ja, dat is hoogmoedig, erkent Montagne, maar ze vindt het een ontwapenende hybris.

Die hoogmoed had ook de Pools-Franse kunstenaar Zevenenveertig jaar lang, vanaf zijn vierendertigste tot zijn dood, schilderde hij reeksen oplopende getallen. 1,2,3 enzovoort. De schilderijen noemde hij ‘details’. Details in de almaar voortschrijdende tijd, interpreteert Montagne. Hij schilderde wit op een donkere achtergrond. Toen hij de miljoen was gepasseerd, besloot hij de donkere achtergrond steeds een tintje lichter te maken. Als de tijd lang genoeg voortschreed, zou hij wit op wit gaan schilderen. En dan had hij, schrijft Montagne, ‘in wezen (een vooraankondiging van) zijn eigen dood geschilderd.’

In 2008 was het zover: witte getallen op een witte achtergrond. Dat schilderij noemde hij ‘welverdiend wit’. De dood liet nog drie jaar op zich wachten.

Mijn eerste gedachte was: de beste man heeft zijn leven verspild aan een geniale grap. Maar Montagne liet mijn blik kantelen.

Mijn eerste gedachte was: de beste man heeft zijn leven verspild aan een geniale grap. Maar Montagne liet mijn blik kantelen. ‘Dit alles klinkt als een gortdroge onderneming,’ schrijft ze, ‘het werk is en blijft immers door en door geprogrammeerd. Toch zit er ook iets emotioneels aan, iets dat ontroert. Iets van het gevecht van de mens tegen zijn tijd, zijn leeftijd en het totaal onbekende lot. Tegen het volstrekt niet weten van de eigen eindtijd.’  

Het is zeker niet de enige keer dat Montagne bewijst zelf het vermogen te hebben dat ze prijst in door haar bewonderde schrijvers en kunstenaars, het talent de lezer of beschouwer te verleiden tot een andere manier van kijken.

Zo werpt ze nieuw licht op de privacydiscussie. Ziekte, dood, seks, ruzies, bevallingen, vroeger werd het allemaal zelden gefilmd. Maar tegenwoordig kunnen we alles live op televisie volgen. De gangbare conclusie is nu: privacy is dood, onze hele hebben en houwen ligt op straat. Maar Montagne ziet iets anders. Al die pseudobekentenissen op tv en Facebook zijn gestileerd, iedereen heeft geleerd te poseren. Nimmer krijgen we dat wat verborgen moet blijven, écht te zien. ‘Wat ons dus zo open voorkomt, of het nu om seks, dood of ziekte gaat, is niet meer dan gewenning aan de camera, en nog belangrijker dan dat, de kennis hoe daarmee om te gaan.’ Iedereen hanteert hetzelfde emotionele jargon.

Alleen is het probleem daarmee niet gebagatelliseerd. Want al geven we niets prijs dat privé is, de vraag of is of er nog wel iets is om bloot te leggen. ‘Je zou niet eens meer weten wat dat is, wat nu eigenlijk bij jou hoort, en wat in wezen bij die ander,’ concludeert Montagne somber.

Naar het hart van Europa

In het titelessay ‘Een makelaar in Pruisen’ gaat de schrijver op zoek naar een huis ‘in het voormalige Oost-Duitsland, nabij het hart van Europa, op slechts vijf uur treinen van Praag.’ Ook dat is een manier waarop Montagne de blik wendt. Hier te lande zijn we gewoon de ogen op het Westen te richten, op de Angelsaksische wereld. Bij Europa denken we automatisch aan het Noordwestelijke deel. Montagne kijkt de andere kant op, richting het Oosten. Daar, dolend door straten, huizen en ateliers komt ze tot de mooiste ontdekkingen en inzichten.

Aan van Joep Leerssen, volgens Montagne (en ook volgens mij) één van de interessantste boeken over het continent, ontleent ze de gedachte dat Europa een doolhof is van mythen en culturele herinneringen. Daar kun je je op twee manieren aan ontsnappen. Door als Theseus in de Griekse mythologie de wollen draad van Ariadne te volgen om de Minotaurus in het labyrint te doden en daarna de uitgang te vinden. Of door als Daedalus en zijn zoon Icarus proberen op te stijgen en van boven neer te kijken op het strijdgewoel.

De makelaar in Pruisen ontmoet Montagne bij een ruim drie eeuwen oud schoolgebouwtje in een Oost-Duits dorpje. In en om dat schooltje in dat honderdveertig zielen tellende dorp blijkt zich heel wat Europese geschiedenis voltrokken te hebben. Het kijkt uit op een Romaans kerkje met een begraafplaats waarop een monument staat voor de gevallenen uit de Eerste Wereldoorlog. In de DDR-tijd deelden, zoals toen gebruikelijk, twee gezinnen het huis. Maar al komt Montagne in de verleiding zich hier te vestigen, zij en haar man voelen zich toch meer nazaten van Daedalus. Dit oord was te ver, te leeg, te verlaten, om aansluiting te vinden bij de wereld en haar te kunnen overzien. 

In het slothoofdstuk bezoekt Montagne opnieuw een huis. Ditmaal in Brandenburg an der Havel. Een stadje met een historisch centrum dat nu nog rafelranden heeft, maar als zovele keurig wordt opgepoetst, tot het eruit ziet als een openluchtmuseum. Er is een restaurant dat authentiek Pruisisch eten serveert, terwijl een als Bismarck uitgedoste gastheer tussen de gasten loopt. Erlebnisgastronomie, prijst de folder aan. Niet Bismarck maar een westerse manier van leven wordt er geïmiteerd, becommentarieert Montagne. Een manier van leven waarin we onze identiteit ophangen aan wat we meemaken, aan de voorgebakken stijl die we kiezen. ‘We verwarren keuze met kopie, identiteit met lifestyle,’ schrijft ze. In de dagen dat Montagne en haar man in Brandenburg vertoeven, treedt er ook een Duitse charmezanger op. ‘Ich bin zum Anfassen da,’ zegt hij tegen zijn publiek. 

Die uitspraak lijkt te staan voor alles wat Montagne verafschuwt. Cultuur die voor het grijpen ligt, die geen inspanning behoeft, geen uitnodiging is tot nieuwe manieren van kijken. Ik weet dat zij en haar man een huis in Brandenburg an der Havel hebben gekocht. Dat verbaast me ergens. Past een weerbarstig dorp niet beter bij haar overtuigingen dan een stadje dat klaargemaakt wordt voor de beleveniseconomie? Maar na lezing van Een makelaar in Pruisen besef ik juist dat een kunstenaar die de naam waard is door alle clichés heen kijkt en daar voorbij onvermoede werkelijkheden ontdekt. Wie echt kijkt, kan overal leven.

Dit is een bewerkte versie van het verhaal dat ik afgelopen vrijdag hield bij de presentatie van het boek in het Utrechtse café Van Wegen. De schrijver had ik tot dan nooit ontmoet, ze nodigde me uit naar aanleiding van een bespreking van haar vorige boek ‘Souvenir’.