Als de Syrische Huda en Mahmoud Alrashed in hun rijtjeswoning in het Groningse dorpje Glimmen Nederlanders op bezoek krijgen, zijn die meestal verbaasd. Vaak zien ze Mahmoud in de keuken achter het fornuis. Met één arm roert hij in een pan en met zijn andere arm draagt hij baby Jamaan.

Na een poosje komt Mahmoud aanzetten met het resultaat van zijn kookkunsten. Soms is het een hapje als baklava of Syrische yoghurtdrank, maar vaker is het een complete maaltijd, met drie soorten vlees, twee soorten aardappelen en salade. Na afloop ruimt hij alles op.

Tussen de bedrijven door schenkt hij aandacht aan Jamaan. Het jochie is vaak ziek of heeft last van doorkomende tanden. Hij huilt veel en Mahmoud troost hem zoveel hij kan. Hij tilt de baby op tot het plafond, zet hem op zijn schouders of laat op zijn telefoon een Syrisch kinderliedje afspelen. Meestal is Jamaan dan even stil.

De Nederlanders die Mahmoud zo bezig zien, geloven hun ogen niet. ‘Heeft hij dit gemaakt?’, vragen ze aan Huda als ze zijn lekkernijen proeven. Of: ‘Zorgt hij voor de baby?’ Op haar beurt is Huda verbaasd over deze opmerkingen. Voor haar is het normaal dat Mahmoud zich zo inspant, en niet alleen als er gasten zijn. Ze vraagt me hoe dit zit. ‘Iedereen gaat ervan uit dat hij niets doet. Doen Nederlandse mannen niets in huis?’

Mahmoud voldoet niet aan het stereotype

Ik antwoord Huda dat ik veel Nederlandse mannen ken die amper meer dan een gebakken ei kunnen bereiden en wc’s schoonmaken liever overlaten aan iemand anders. Met hun kinderen doen ze meestal wel veel. Maar de verbazing van de Nederlanders over Mahmoud zit hem vooral in iets anders.

Habibi, moet ik je helpen?’, roept ze naar hem. Niet nodig, antwoordt Mahmoud

Mahmoud beantwoordt niet aan het beeld van de Arabische man dat in de westerse wereld dominant is. In westerse films, literatuur en journalistieke producties worden meestal de problematische kanten van de Arabische man belicht. Hij is op zijn slechtst een IS-strijder en op zijn best een huistiran die het leven van vrouw en kinderen verziekt.

De Arabische man is in de ogen van veel westerlingen zeker geen Mahmoud die door zijn vrouw ‘mijn liefje’ wordt genoemd. Want dat is hoe ik Huda hem hoor aanspreken. Huda en ik zitten in de huiskamer, terwijl hij in de keuken worsten bakt. ‘Habibi, moet ik je helpen?’, roept ze naar hem. Niet nodig, antwoordt Mahmoud. ‘Hij is een goede man voor mij,’ fluistert ze.

Juist daarom wil ik het over Mahmoud hebben

Het gaat te weinig over de Mahmouds van deze wereld. Laat mij daarom iets vertellen over Mahmoud (42). Ik ken hem nu vijf maanden, net als zijn vrouw Huda (33). Ze zijn in 2012 uit Syrië gevlucht en na omzwervingen bijna een jaar geleden in Glimmen beland.

Het was geen kunst Huda beter te leren kennen. Samen doen we mee aan het initiatief waarmee De Correspondent het bestaan van vluchtelingen in Nederland beschrijft. Maandelijks vullen we de bijbehorende vragenlijst in en tussendoor help ik haar met Nederlands. Ze pikt de taal snel op, waardoor we al behoorlijke gesprekken kunnen voeren.

Doordringen tot Mahmoud was lastiger. Hij blijft meestal op de achtergrond. Hij laat ons praten, ook omdat zijn Nederlands minder goed is dan dat van Huda. Sinds een halfjaar hebben ze allebei drie keer in de week Nederlandse les, maar bij hem willen de nieuwe woorden niet in zijn hoofd blijven zitten. ‘Hoe doe jij dat toch, Huda?’, vroeg hij laatst in het Arabisch aan haar.

Gaandeweg begin ik een beeld van hem te krijgen. Ik zie hoe druk hij is met koken en andere huishoudelijke klussen. Zijn kinderen zijn overduidelijk alles voor hem: Jamaan, maar ook de andere drie. Hij gaat hele middagen met ze naar het zwembad, doet mee met hun verjaardagfeestjes en belt bezorgd met zijn oudste zoon Mohammad (12) als die alleen thuis is.

Ik ben er niet verbaasd over. Ik ken meer Arabische mannen en weet dat Mahmoud bepaald niet de enige is die zo warm en betrokken is. Waarom zouden Arabische mannen eigenlijk niet zo kunnen zijn? Wat me bij Mahmoud vooral treft is hoever zijn toewijding gaat. Het lijkt soms alsof hij in de keuken woont en Jamaan met zijn armen is vergroeid.

Want Mahmoud mist iets heel belangrijks

Op grond van alle kleine beetjes die hij loslaat, wordt duidelijk dat er iets achter zit. Mahmoud stort zich op zijn nest in Glimmen omdat hij iets mist. Zijn werk in de eerste plaats. Elke keer als ik daarover begin, perst Mahmoud er toch wat woordjes Nederlands uit. Hij wil zo snel mogelijk af van zijn uitkering en zelf geld verdienen. Een man zorgt voor een inkomen voor zijn gezin, zo simpel is het. Huda mag geld gaan verdienen, maar hij toch zeker ook.

In Syrië is hij bakker, monteur van brommers en motoren, en vrachtwagenchauffeur geweest. Dolgraag wil hij in Nederland weer een van die beroepen oppakken. Soms fantaseert hij met Huda hoe ze in Nederland samen een bakkerij of restaurant beginnen, want hij kookt intussen de sterren van de hemel.

Op grond van alle kleine beetjes die hij loslaat, wordt duidelijk dat er iets achter zit

Maar er zijn twee problemen: hij heeft geen idee hoe hij zoiets moet aanpakken en hij krijgt de Nederlandse taal maar niet in zijn hersenen.

‘Mijn hoofd is niet goed,’ zegt Mahmoud beschaamd lachend. Hij bedoelt: zijn hoofd is nog vaak in Syrië. Hij volgt de oorlog in zijn land dagelijks via de televisie en belt dan met achtergebleven familieleden in de zuidelijke stad Hama. Ze lijden honger, want voedsel is schaars en duur. En als ze eten hebben, kunnen ze het vaak niet klaarmaken. Er is maar een paar uur per dag water, gas en licht. De zorgen om zijn familie laten geen ruimte voor het verschil tussen ‘de’ en ‘het’ en andere Nederlandse grammaticale beslommeringen.

Maar als God het wil, komt het goed

Op een avond vertelt Mahmoud dat hij als kind al een oorlog heeft meegemaakt. Op zijn zesde liet de vorige president, de vader van de huidige, een bom gooien op een moskee in de buurt van zijn ouderlijk huis in Hama. Mahmoud stond ernaast en werd net niet geraakt. In paniek rende hij weg, net zo lang tot hij niet meer wist waar hij was. Wildvreemde mensen ontfermden zich over hem en namen hem mee naar het noorden van Syrië. Het kostte maanden voor hij met zijn ouders werd herenigd.

Of het ook door die ervaring komt, weet hij niet, maar hij moet in Glimmen voortdurend denken aan zijn moeder die nog in Hama is. ‘Ik mis mama,’ zegt hij.

Huda zegt hem vaak de televisie met alle oorlogsbeelden uit te doen. ‘Ga naar buiten,’ raadt ze hem aan. Dan fietst hij vijftien kilometer naar Groningen, waar hij in een oosterse bazaar al het eten koopt dat zijn familie in Syrië niet heeft. Thuis kookt hij de maaltijd die hij hun graag had voorgezet. Hij doet alles voor zijn kinderen, omdat hij blij is dat hij ze dicht bij zich heeft.

Huda vindt het mooi dat hij zoveel thuis doet, maar maakt zich ook zorgen om hem. Onlangs heeft ze haar contacten bij de plaatselijke voetbalvereniging gevraagd of Mahmoud als vrijwilliger in de kantine aan de slag kan. Er is plek, binnenkort kan hij beginnen. ‘Dan ontmoet hij mensen en kan hij zijn Nederlands oefenen,’ zegt Huda. ‘Het komt goed, insjallah.’

Lees ook:

De Syrische dokter Hanaa wil werk, maar hier geldt ‘eigen artsen eerst’ Vier vluchtelingen vertellen over hun moeizame zoektocht naar werk. In Syrië hadden ze goede banen, in Nederland komen ze voorlopig niet aan de bak. Lees de portretten van Dick Wittenberg hier terug Vluchtelingen willen niks liever dan werken. Waarom krijgen ze zo weinig steun? Vluchtelingen die de afgelopen jaren naar Nederland kwamen, smachten naar werk. Vrijwillig, onder hun niveau, om ervaring op te doen - alles beter dan thuis zitten. Alleen krijgen ze amper begeleiding. Dat blijkt uit onderzoek met leden van De Correspondent. Lees het verhaal van Dick Wittenberg hier terug Hier verzamelen we alle verhalen én vertalingen van het initiatief Nieuw in Nederland Honderden Correspondentleden interviewen vluchtelingen over hun nieuwe bestaan in Nederland. Hun verhalen vormen de basis voor de stukken binnen het initiatief Nieuw in Nederland. Hier zetten we al die verhalen én vertalingen op een rij. Lees hier alle verhalen terug