Het woord ‘bubbel’, doorgeprikt
Filterbubbels, mediabubbels, elitebubbels, financiële bubbels: het transparante, fragiele belletje is dé metafoor geworden voor verdeeldheid, aanstaande crises en het eigen gelijk. Maar wat betekent het nu precies?
Ergens tussen het Oekraïnereferendum en Brexit waren ze komen opborrelen. Daarvóór waren ze er vast ook al wel geweest, maar niet met zoveel, niet in zoveel verschillende soorten, en niet zo sinister: bubbels.
Eenmaal verschenen gingen ze niet meer weg, en nu zijn ze overal. Je hebt filterbubbels en mediabubbels; er is een Brusselse bubbel en een kosmopolitische bubbel; er zijn elitebubbels en politieke bubbels.
De wereld lijkt het toneel geworden van een collectief potje bellenblazen, en hoe gezellig dat ook klinkt, het maakt ons blind voor de ander en dreigt ons verder dan ooit uiteen te drijven.
President Barack Obama benoemde het in zijn afscheidstoespraak. Facebookoprichter Mark Zuckerberg beschreef het in zijn manifest. ‘Wij, intellectuelen, leven in een bubbel,’ stelde filosoof Bruno Latour in Le Monde. Maar die anderen, voegde hij daar aan toe, die zitten óók in een bubbel: een bubbel waarin klimaatverandering niet bestaat, Donald Trump niet liegt, en vroeger alles beter was.
‘So comfortable, we’re living in a bubble, a bubble, so comfortable, we cannot see the trouble, the trouble,’zingt Katy Perry, tegen de pastelkleurige achtergrond van een pretpark waar het gist en pruttelt onder het gepolijste oppervlak.
De bubbel is viraal gegaan: in korte tijd is het dé metafoor geworden voor al wat er mis is in de samenleving. Verdeeldheid, polarisatie, onwetendheid, koppigheid, het eigen gelijk: blame it on the bubble. Wat verklaart het succes van deze metafoor? En hoe verhelderend is ze eigenlijk?
‘Als ik een bubbel was, was ik al lang geëxplodeerd’
De bubbel als dreiging kenden we al langer. Naast bubbels die ons uiteendrijven – laten we ze voor het gemak maar even sociale bubbels noemen – heb je immers ook die andere, economische bubbels. Die isoleren ons niet maar kunnen wel elk moment in ons gezicht uiteen spatten, en zijn minstens zo gevaarlijk.
Het gebeurde twintig jaar geleden met de dotcombubbel en een klein decennium geleden met de Amerikaanse huizenbubbel; nieuwe bubbels, zo klinken de waarschuwingen, zijn in de maak. Op de Global Real Estate Bubble Index staat Amsterdam op de achtste plaats, de kunstmarkt zou in een bubbel zitten, en de Chinese bubbel gaat ‘gegarandeerd’ barsten. In de krant wordt inmiddels gediscussieerd over een mogelijke Trumpbubbel: over wat de aandelenkoersen doen sinds zijn verkiezing.
Financiële bubbels ontstaan door blindheid; sociale bubbels maken blind
Ik stel me het oranje hoofd van de leider van de vrije wereld voor, opgeblazen, losgezongen, op het punt van barsten.
Wat de sociale bubbels en de economische bubbels, naast hun naam, gemeenschappelijk hebben, is losgezongenheid. Als gasbelletjes in water borrelen ze omhoog, als zeepbellen in de lucht stijgen ze op, ieder hun eigen koers volgend. Beide soorten ontbreekt het aan een basis in de realiteit: bij financiële bubbels raken prijs en intrinsieke waarde volledig van elkaar losgekoppeld en wordt er gehandeld vanuit een ongegrond optimisme, terwijl sociale bubbels ons doen geloven dat onze eigen werkelijkheid dé werkelijkheid is.
Financiële bubbels ontstaan door blindheid; sociale bubbels maken blind.
En bij allebei de bubbels ligt een self-fulfilling prophecy op de loer: zodra je ‘m benoemt, die bubbel, geloven mensen dat ‘ie bestaat.
‘Als ik een bubbel was geweest,’ zei de Franse presidentskandidaat Emmanuel Macron onlangs in een interview, ‘dan was ik al lang geëxplodeerd.’ Zijn populariteit, wilde hij maar zeggen, had wortels, een basis: ze was op meer gebaseerd dan plaatjes alleen.
Van filterbubbel naar vanallesbubbel
Zoals een zeepbel die wordt opgeblazen begon de bubbelmetafoor klein en plaatselijk om vervolgens, groot en veelomvattend, te gaan zweven. In 2011 publiceerde internetactivist Eli Pariser zijn boek The Filter Bubble, waarin hij beschreef hoe de algoritmen van Facebook en Google ons gepersonaliseerde zoekresultaten en newsfeeds voorschotelen, waardoor we minder geconfronteerd worden met wereldbeelden, meningen of feiten die niet passen bij wat we toch al geloven.
Het gevolg: we hebben steeds minder met elkaar gemeen, en drijven steeds verder van elkaar af.
Over de reikwijdte en de schadelijkheid van dit effect zijn de meningen verdeeld , en dat geldt ook voor de invloed ervan op, zeg, de verkiezingsuitslag in de Verenigde Staten. Maar als symbool bleek de bubbel oersterk, ook buiten de bubbel van de media- en technologiekritiek, want inmiddels wordt de metafoor op allerlei vormen van sociale verdeeldheid toegepast.
Voor de goede orde: het fenomeen dat Pariser omschreef was niet nieuw, en de sociale verdeeldheid die we nu in bubbeltermen duiden al evenmin. Al aan het begin van dit millennium waarschuwden critici voor de ‘echokamers’ van het internet. In Nederland stelde het Sociaal en Cultureel Planbureau een paar jaar geleden al dat hoog- en laagopgeleide Nederlanders steeds meer in ‘gescheiden werelden’ leefden.
En waar media nu ‘uit hun bubbel’ willen komen – en De Correspondent doet daar, met Correspondent Buiten je bubbel Joris Luyendijk, volop aan mee – daar wilden ze tien jaar geleden ‘de straten op’ en ‘de wijken in.’ Dat we al die fenomenen nu onder de noemer ‘bubbel’ scharen zegt vooral iets over de tijd waarin we leven, en hoe we die ervaren.
De vloeibare tijd
De allereerste app die ik installeerde op mijn allereerste iPhone heette Bubble Wrap en vulde mijn scherm met bubbeltjesplastic – virtueel, nep bubbeltjesplastic. Drukte je op zo’n bubbeltje, dan spatte het uiteen: het geluid was net zo bevredigend als bij de analoge variant.
Aan het begin van dit millennium slingerde socioloog Zygmunt Bauman de term ‘liquid modernity’ de wereld in. Verankerde instituten en vaste structuren die onze identiteit en levensloop voor een groot deel hadden bepaald, schreef Bauman, waren verdwenen.
Individualisering, privatisering, flexibilisering: in de nieuwe wereldorde was weinig nog solide, vast of zwaar. Vloeibaarheid, beweeglijkheid en vluchtigheid kenmerkten alles, van onze individuele identiteit tot de arbeidsmarkt, van ons begrip van tijd en ruimte tot onze gemeenschappen.
Het onderscheid tussen ‘echt’ en ‘virtueel’ is al lang opgelost
Bauman overleed begin dit jaar: zijn duiding van onze tijd was er alleen maar waarachtiger op geworden. Vloeibaarheid is een terugkerend thema: gender is ‘fluïde,’ kunstwerken zijn ‘hybride,’ en interdisciplinair denken is de enig overgebleven optie – niemand die nog ‘binnen de box’ wil opereren. Het onderscheid tussen ‘echt’ en ‘virtueel’ is ook al lang opgelost, en plaats en tijd zijn niet langer maatgevend: je kan instant communiceren met wie en waar je maar wilt. (En of je nu in Berlijn of Istanbul zit, ‘airspace’ is overal).
En de populairste kinderfilm in jaren, Frozen, gaat meer over smelt en dooi dan over ijs: het is een film over het vloeibaar worden van wat vastzat, over loslaten en laten gaan.
Waar beweeglijkheid en fluïditeit de norm zijn, waar ‘water’ het beeld is dat we over veel van onze ervaringen leggen, daar is de bubbel – beweeglijk, licht, opstijgend – een aantrekkelijke metafoor. Ze sluit aan bij onze intuïtie, bij het gevoel van vloeibaarheid, van nieuwe mogelijkheden maar ook, vooral, van toegenomen onzekerheid.
Natuurverschijnselen als metafoor
De bubbelmetafoor is zo aantrekkelijk, past zo naadloos in deze tijd, dat ze andere, eerdere termen naar de zijlijn dringt. De ‘zuilen’ van een halve eeuw geleden, de ‘echokamers’ van het internet, de ‘informatiesilo’s’ binnen bedrijven en de ‘verkokering’ binnen de politiek, de ‘ivoren torens’ van de universiteiten, de ‘kaasstolpen’ waar politici maar niet onder vandaan willen komen: de bubbel neemt ze een voor een in zich op.
Die verschuiving lijkt subtiel, maar is substantieel. Want waar de silo, de echokamer, de toren en de stolp verwijzen naar structuren die ontworpen en gebouwd zijn – naar het resultaat van menselijke beslissingen en handelingen – daar is een bubbel een natuurverschijnsel.
Het schuim op golven, de koolzuurbelletjes in het water, de aardgasbellen onder de grond: mensen maken er gebruik van, zeker, maar mensen hebben ze niet gemaakt. Ze zijn in die zin autonoom.
Nu stellen we complexe, materiële, door mensen in het leven geroepen fenomenen wel vaker als natuurverschijnselen voor. Neem de economie: de markt geldt als een autonoom krachtenveld, waar ‘competitie’ tussen aanbiedende en afnemende partijen uiteindelijk tot ‘equilibrium’ moet leiden. Net als bomen en baby’s moet de economie ‘groeien’: stagnatie is achteruitgang, het begin van het einde.
Of neem de manier waarop we over internet en computertechnologie praten: het is een en al biologie. We begeven ons op het ‘web,’ wapenen ons tegen ‘bugs’ en ‘virussen’; we ‘surfen’ op informatie – als we tenminste niet in een ‘stortvloed’ of ‘tsunami’ aan informatie ‘verdrinken.’ ‘Big data’ beschrijven we als een natuurlijke grondstof die we kunnen ‘minen,’ en onze eigen data vertrouwen we toe aan de ‘cloud.’
Het is in deze context – een context die we begrijpelijk maken door haar te duiden in termen van biologie, het weer en de waterwereld – dat de ‘filterbubbel’ oorspronkelijk werd gelanceerd. Nu ze zich die context heeft losgemaakt en op tal van maatschappelijke processen wordt toegepast, kun je je afvragen in hoeverre de bubbel de boel nog verheldert.
Hoe de bubbelmetafoor het zicht belemmert
Door iets onbekends of abstracts te omschrijven in termen waar we al wel bekend mee zijn, helpen metaforen ons de wereld beter te begrijpen. Maar ze kunnen ook verhullend werken. De ‘cloud’ is een bekend voorbeeld: het plaatje van een amorfe, atmosferische informatiewolk verbloemt de hardware, de mensenhanden, het transport, de serverfarms, de ondergrondse en onderzeese kabels en het onderhoud die deze ‘wolk’ mogelijk maken.
Als metafoor doet de bubbel hetzelfde als de cloud: het beeld van een zwevend, luchtig, op zichzelf staand natuurverschijnsel ontneemt ons, zijn transparantie ten spijt, het zicht op het menselijk handelen dat eraan ten grondslag ligt – van bedachte en ontworpen algoritmes, scheidslijnen langs sociaal-economische klasse en de steden en dorpen waarin we wonen, tot de landsgrenzen die we willen bestendigen of juist openstellen.
Wanneer we fenomenen die door mensen zijn gemaakt en gestuurd opvatten als autonoom en organisch, raken alternatieven al snel uit beeld. Keuzemogelijkheden worden beperkt, en verzet wordt zinloos: je kan wel een paraplu meenemen als het regent, maar de regen doen stoppen is een ander verhaal.
Dus moet je je schikken naar de ‘wetten’ van de markt, kan je het alleen maar eens zijn met de noodzaak van ‘economische groei,’ heb je maar leren om te gaan met de informatiestortvloed en de datagolf – en wordt de bubbel een vanzelfsprekendheid. En hoewel bubbels in de natuur veranderlijk en tijdelijk zijn – ze stijgen op, deuken in, spatten uiteen – daar zien we de bubbels waar we inzitten juist als vast en hardnekkig.
Ik lees over mensen die proberen ‘uit hun bubbel te stappen.’ De conclusie, keer op keer, is dat uit je bubbel komen verdomde moeilijk is. Hoe kan het ook anders, vraag ik me af, met die metafoor. Zuilen zijn tenminste nog met elkaar verbonden in dezelfde architectuur. Een silo, daar kan je uitklimmen; een kaasstolp, die kun je omhoog tillen.
Maar hoe kom je uit een bubbel? Uit een bubbel stappen is ‘m vernietigen: bubbels hebben geen deurtjes die even open kunnen, geen boven- of onderkant waar je uit kan klauteren. Zelfs wanneer ze samenklonteren, dan nog zijn bubbels hermetisch gesloten, wereldjes op zich.
Stel je je een bubbel voor als een zeepbel, dan betekent ‘er uitbreken’ een vrije val in de lucht. Neigt je verbeelding meer naar gasbubbels in het water, dan staat ‘eruit stappen’ misschien wel gelijk aan verdrinken.
Hoe meer je gelooft dat je in een bubbel zit, hoe lastiger je het jezelf maakt een uitweg te vinden. Vandaar misschien dat, zoals Arjen van Veelen eerder al schreef, mensen die uit hun bubbel stappen vaak regelrecht een andere in lijken te klimmen.
De bubbelparadox
Het bubbeltijdperk hangt van paradoxen aan elkaar. De bubbel is transparant, fragiel, en vluchtig, maar maakt ons ook blind en sluit ons op. Enerzijds worden we bedreigd door economische bubbels waarvan we absoluut niet willen dat ze barsten; anderzijds zitten we opgesloten in bubbels zonder uitweg.
Wat speels en fris en licht en schoon lijkt is bij nadere beschouwing een claustrofobische nachtmerrie – het pretpark in werkelijkheid een horrorshow. Wat in de natuur nog kapot kon, is in onze taal en onze verbeelding onbreekbaar geworden.
De bubbelmetafoor gedijt in een tijd waarin alles vloeibaar en ongrijpbaar lijkt, weinig nog vast en zeker is. Onder het opgepoetste oppervlak stroomt en kolkt en borrelt het: we worden omringd door algoritmen die even mysterieus als sturend zijn, door datawolken die we niet kunnen zien, informatie waarin we verdrinken, leugens en waarheden die niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, en door transparantie die blind maakt.
Dat paradoxale, die ongrijpbaarheid – het maakt achterdochtig en het slaat lam. Het is misschien zelfs beangstigend. En het maakt het idee van een bubbel waarin je weg kan kruipen – waarin alles wat je ziet aansluit bij wat je al gelooft, zekerheden wel degelijk bestaan en alles rond en af is – eigenlijk verdomde aantrekkelijk.
Mijn dochter wil naar buiten, bellen blazen. Het is te koud, zeg ik – ze moet wachten tot de lente komt.