Als de doden konden praten. Als de doden konden praten, spraken ze misschien wel over Rob.

Rob was ontroostbaar toen zijn vrouw op een zwoele zomeravond met haar Volkswagen Golf tegen een boom reed. Ze werd 48 jaar. 

Hoeveel tranen heeft hij gestort op haar graf? Hoeveel kussen heeft hij op haar grafsteen gedrukt? Hoeveel keren heeft hij de plantjes hier verzorgd? Hij kwam altijd rechtstreeks van zijn werk, laat in de middag. Dag na dag, week na week, maand naar maand.

Het liefst was hij bij haar komen liggen. Nu meteen. Zijn naam stond al op de steen gebeiteld.

Onverdragelijk vond hij de gedachte dat een andere man naast haar kon komen te liggen. Hij reserveerde voor de zekerheid die plaats. Dat gaf rust. 

Na verloop van tijd kwam hij niet meer elke dag, niet eens meer elke week. En op een keer verscheen hij met een vrouw aan zijn zijde. Ze stonden lange tijd te zwijgen bij het graf. Hand in hand.

Foto’s: Anne Geene

Reservering niet verlengd

Rob is al jaren niet geweest. De reservering van de plaats naast zijn vrouw heeft hij niet meer verlengd. Zo gaat dat onder mensen die nog leven. Zij leven verder. Doden blijven dood.

Als de doden konden praten. Dan spraken ze over wat hen verenigt, niet over wat hen scheidt. De dood maakt iedereen gelijk.

Op deze openbare begraafplaats De Oude Toren in de Eindhovense wijk Woensel liggen doden van alle rangen en standen. Klassenverschillen zijn hier futiel. In vak A ligt Anton Philips, een van de grondleggers van het beroemde electronicaconcern. In vak XX rust mijn moeder die nog lampen heeft gemaakt bij Philips.

Anton heeft een eigen hofje. Zijn steen is iets groter dan die van mijn moeder. Ze hebben het allebei stervenskoud.

Op deze begraafplaats kennen ze geen praalgraven, geen grafkelders, geen mausoleums. Elke staande grafsteen is aan maximum afmetingen gebonden: 100 centimeter hoog, 85 centimeter breed, 15 centimeter dik. Ze onderscheiden vier soorten graven: bijzonder, tweede klasse, urn en kind.

Foto’s: Anne Geene

Het grote vergeten

Als de doden konden praten, spraken ze over de vergankelijkheid. Over het grote vergeten dat bij het sterven begint. Ondanks die oprecht gemeende voornemens die in steen staan gebeiteld: ‘In liefde gedenken wij,’ ‘Voor altijd in onze gedachten,’ ‘In liefdevolle herinnering aan,’ ‘Voor altijd in ons hart,’ ‘We zullen je nooit vergeten.’

Betsy ligt hier het langst, sinds 1904. Dochter van Anton Philips, ‘onze lieveling,’ overleden op de leeftijd van drieënhalf jaar. Velen kwamen na haar en vertrokken eerder. ‘Geruimd’, zoals dat heet. Grafrechten verlopen en niet verlengd. Belgisch natuursteen of graniet kwam terecht bij het puin.   

Naar schatting 70 procent van de graven krijgt geen bezoek meer. De meeste andere: een enkele keer. Op de verjaardag. Op de sterfdag. Tien jaar later.

Zolang de rouw nog bijt, komen de nabestaanden wel. Met hun vorstbestendige planten. Boven het graf vechten ze desnoods verhitte familievetes uit. Ze gooien elkaars grafkransen in de vuilnisbak. Ze rukken elkaars plantjes uit.

Daar loopt de zwarte weduwe. Ze komt hier elke dag rond deze tijd. Haar innig geliefde heeft ze verloren. Haar teerbeminde, monumentale, fijngevoelige vriendin. 

Van de familie mocht ze niet eens op de begrafenis verschijnen. In de overlijdensadvertentie ontbrak pijnlijk haar naam. Ondenkbaar dat ze ooit wordt bijgezet in het graf van haar vrouw.

Ze bezoekt haar dode liefste elke dag. Dat kan niemand haar beletten.

Doden rusten in stilte. 

Foto’s: Anne Geene
Elke begrafenis is een première Bij mijn eerste bezoek aan de openbare begraafplaats De Oude Toren in Eindhoven leerde ik de mensen kennen die er de graven onderhouden. ‘We krijgen maar één kans om het goed te doen.’ Oftewel: elke begrafenis is een première. Lees hier deel 1 terug