Elke werkdag staat Fatima al om zes uur ’s ochtends bij de poort van vluchtelingenkamp Zaatari, Noord-Jordanië, op de bus naar haar werk te wachten. De Syrische vrouw van 37 had de oorlog ook in een kunststof keet kunnen uitzitten en zich kunnen verlaten op de voedselrantsoenen van de VN. Maar daar heeft ze niet voor gekozen. De bus zal haar naar haar werk in de kledingfabriek van Oryana Awaisheh (36) brengen.
Lang voordat het vluchtelingenkamp verrees had Awaisheh al een carrière opgebouwd als manager van een kledingfabriek in Al Tajamouat, een industrieterrein nabij het kamp. Ze was niet verplicht te reageren op de oproep aan lokale bedrijven om vluchtelingen aan te nemen, maar ze zag kansen.
De twee vrouwen zijn in bijna ieder opzicht verschillend. Awaisheh is een stijlvolle, zelfverzekerde zakenvrouw. Fatima maakt een verlegen indruk en gaat gekleed in een enkellange jas en een hoofddoek.
Wat ze met elkaar gemeen hebben is hun worsteling met wat door ontwikkelingseconomen als de grootste uitdaging gezien wordt: grootse ideeën in de praktijk brengen, voor echte mensen, op echte plekken.
Wat is het streven?
Fatima’s baan is het resultaat van het EU-Jordanië Pact, een experiment van een groep internationale donoren, waaronder Nederland, waarvoor 1,4 miljard euro beschikbaar is. Het Pact is onderdeel van het buitenlandbeleid van de EU om de vluchtelingencrisis het hoofd te bieden. Ook met andere landen, zoals met Turkije, zijn afspraken om de vluchtelingenstroom richting Europa tot staan te brengen.
Jordanië biedt onderdak aan een van de grootste vluchtelingenpopulaties ter wereld - er keren nog maar weinig Syriërs terug naar hun thuisland. In ruil voor het openen van de arbeidsmarkt voor vluchtelingen krijgt Jordanië een mix aan ontwikkelingshulp en leningen. Dat is geen liefdadigheid. Met de leningen kan Jordanië de infrastructuur verder uitbouwen, op voorwaarde dat het koninkrijk hervormingen op de arbeidsmarkt doorvoert die het mogelijk maken voor vluchtelingen om te werken.
Dat gaat minder vlot dan gehoopt; er is meer tijd besteed aan het systeem van werkvergunningen dan aan het scheppen van nieuwe banen, maar een kleine, groeiende groep vluchtelingen en Jordaniërs begint vooruitgang te boeken.
Hoe kwamen de vrouwen in contact?
Als moeder van vijf kinderen is Fatima nou niet direct een economische pionier. Ze is doofstom geboren en kan alleen met behulp van een geïmproviseerde gebarentaal communiceren. Voor de oorlog in Syrië had ze nog nooit gewerkt. Haar naaiervaring bestond uit wat ze thuis op de machine naaide.
Het was dus een sprong in het diepe toen ze in het kamp naar een banenbeurs voor vluchtelingen ging – georganiseerd door de internationale arbeidsorganisatie (de ILO) en buitenlandse donoren – maar ze was te zenuwachtig om contact te leggen.
‘Ik heb haar uitgelegd dat ze evenveel recht op werk had als ieder ander’
Awaisheh had gehoord dat bedrijven die voldoende vluchtelingen in dienst namen in aanmerking konden komen voor belastingvrije export naar de EU. Ze bezocht de beurs in de hoop dat ze Syrische werknemers voor haar fabriek kon vinden.
Dat ging bepaald niet vanzelf. Awaisheh stond op het punt om te vertrekken toen ze Fatima in haar eentje zag zitten. ‘Ik voelde dat ze iets wilde, maar dat ze bang was. Ik ging naar haar toe om een gesprekje aan te knopen en het verraste me dat ze niet kon praten.’
Niet makkelijk uit het veld geslagen, ging Awaisheh op zoek naar een tolk. ‘Fatima was bang dat we haar niet zouden accepteren,’ herinnert Awaisheh zich. ‘Ik heb haar uitgelegd dat ze evenveel recht op werk had als ieder ander en dat ze bij ons van harte welkom was.’
Wat moet het Pact doen?
Wij, twee journalisten die al jaren berichten over ontwikkelingsvraagstukken, geloven dat het EU-Jordanië Pact een van de belangrijkste economische experimenten ter wereld is. Het staat voor een duurzamere inzet die verder gaat dan wat sommige deskundigen de ‘boten- en kampenaanpak’ van vluchtelingen noemen. Die benadering houdt in dat vluchtelingen met humanitaire hulp van huisvesting en eten worden voorzien.
De bedenkers van het verdrag, onder wie de innovatieve Jordaanse minister van Planning en Internationale Samenwerking Imad Fakhoury, willen laten zien dat vluchtelingen in zogeheten toevluchtslanden een aanwinst voor de economie kunnen zijn.
De meerderheid van vluchtelingen wereldwijd verblijven in armere landen, daar zijn ze gemiddeld langer dan een decennium. Dit pact zorgt voor langetermijnfinanciering en -planning, bovendien geeft het vluchtelingen meer dan tijdelijke onderdak, eten, water en kleding; ze krijgen het recht om te werken. Zelf critici van het pact vinden het idee behouden moet blijven, maar dat het aanpassing behoeft.
Europese politici besteden hulpgelden liever aan opvang in de regio dan dat ze het risico lopen dat ze naar Europa komen
Wie de laatste drie jaar het debat rondom de vluchtelingencrisis volgt in Europa, kan de indruk krijgen dat het leeuwendeel van de vluchtelingen deze kant opkomt. Maar in feite zijn minder dan één miljoen Syriërs in Europa terechtgekomen.
Ruim vijf miljoen Syriërs hebben hun toevlucht in Jordanië, Turkije en Libanon gezocht. Veel Europese politici willen dat graag zo houden. Ze besteden de hulpgelden liever aan opvang in de regio dan dat ze het risico lopen dat ze naar Europa komen.
Jordanië zit in een lastig parket. Het land is te rijk om in aanmerking te komen voor de goedkope leningen die de Wereldbank biedt aan ontwikkelingslanden als Ethiopië en Oeganda, die ook grote aantallen vluchtelingen opvangen. Tegelijk zit het koninkrijk zwaar in de schulden en de infrastructuur kraakt onder het gewicht van de nieuwkomers en de toenemende bevolking.
Wat is het plan voor de vluchtelingen?
Jordanië heeft weinig natuurlijke grondstoffen en weinig water. De komst van 1,3 miljoen Syrische vluchtelingen heeft de druk op de infrastructuur en publieke voorzieningen alleen maar verder opgevoerd. Ook de druk op de arbeidsmarkt neemt toe: de werkloosheid stijgt terwijl het aantal jongeren dat een baan nodig heeft eveneens toeneemt.
In een rapport uit 2016 van de Wereldbank wordt Jordanië vergeleken met ‘een koorddanser die blootstaat aan windvlagen,’ zowel door de druk vanuit het land zelf als van buitenaf.
Geld lenen tegen een commercieel tarief om de vluchtelingencrisis het hoofd te bieden was voor Jordanië geen optie. Maar hulp en goedkope leningen om te bouwen aan een nieuwe infrastructuur – van vuilstortplaatsen tot waterzuiveringsinstallaties – op een manier die nieuwe banen zou scheppen, dat was wél te verkopen aan de bevolking die met argusogen naar het toenemende aantal vluchtelingen keek.
Onderdeel van de deal, die in 2016 in Londen werd gesloten, is dat het koninkrijk 200.000 werkvergunningen af zou geven aan vluchtelingen. Om de indruk te vermijden dat Jordaniërs met Syriërs zouden moeten concurreren om een baan, werden de vergunningen beperkt tot werk in fabrieken in speciale economische handelszones, zoals Al Tajamouat, het gebied waar de fabriek van Awaisheh staat en waar Fatima werkt. Deze bedrijven zouden belastingvrije toegang tot de Europese markt krijgen zolang 15 procent van hun werknemers Syrische vluchtelingen zijn.
Succes ligt niet voor het oprapen
Maar zelfs de meest enthousiaste voorstanders van het plan moeten na twee jaar toegeven dat het succes achterblijft bij de verwachtingen. Alexander Betts, hoogleraar Migratie aan Oxford, was een van de eerste pleitbezorgers van een overeenkomst met Jordanië.
‘De ontwikkelingen in Jordanië zijn positief, maar de doelstellingen zijn nog niet gehaald,’ zegt Betts. ‘Toch is het een baanbrekend experiment waarbij we kunnen leren hoe we het bedrijfsleven kunnen stimuleren, hoe we banen voor vluchtelingen kunnen scheppen. Dat heeft wereldwijd invloed op de beleidsvorming.’
Maar ruim een jaar na de ondertekening van het EU-Jordanië Pact zijn er 40.000 werkvergunningen afgegeven - op 1,3 miljoen Syriërs. Van die 40.000 vluchtelingen die mogen werken, hebben velen in de praktijk echter geen baan zoals die in het Pact bedoeld was. Zij gebruiken de vergunning om zich vrijer te kunnen bewegen. Met een werkvergunning op zak lopen zij niet het gevaar te worden opgepakt om naar een vluchtelingenkamp te worden gestuurd .
Bovendien had een deel van die 40.000 Syriërs met een werkvergunning al een baan, zij het illegaal. Hun werk is met de vergunningen gelegaliseerd. In andere woorden: ze zijn overgehaald om toestemming te vragen om het werk te doen wat ze al deden, vaak in de bouw of op boerenbedrijven.
Maar veel van de duizenden Syriërs die (vaak illegaal) in de winkels in hoofdstad Amman werken, hebben een beroep dat ze in Jordanië niet mogen uitoefenen: advocaat, arts, leraar. Zelfs een Syrische kapper mag volgens de Jordaanse arbeidsbeperkingen niet knippen.
Ondertussen doen Bengalen het werk
Die beperkingen zetten de kledingfabrieken - waar vluchtelingen wél mogen werken - onder druk om Syriërs aan te nemen om de afspraken uit het EU-Jordaniëpact na te komen.
Van de kledingfabrieken vergt dat een omschakeling, want die draaien nu vooral op goedkope arbeidsmigranten, zoals ook te zien is aan de Bengaalse belettering bij de winkeltjes en eettentjes in Al Tajamouat, het industrieterrein waar Fatima werkt. De meeste van de 2.800 arbeiders in Awaishehs fabriek Jaresh Kleding en Mode komen uit Bangladesh.
Zij komen voor intensieve periodes naar Jordanië, sturen geld naar huis en worden in slaapzalen in de buurt van de fabrieken ondergebracht. Syrische vluchtelingen zijn vaak met hun hele gezin naar Jordanië gekomen.
‘Waar haal ik vijfhonderd Syriërs vandaan?’ dacht Awaisheh indertijd. ‘Ze waren niet bereid om hier te werken.’ De vrouwen in Zaatari, veelal met een conservatieve achtergrond, hadden vaak voor hun vlucht nooit buitenshuis gewerkt. Bovendien betekent werken in de fabrieken - ver van de steden en de vluchtelingenkampen - reizen met bijbehorende kosten en het alleen laten van hun kinderen. Een te hoge drempel, merkte ook Awaisheh.
In juni 2017 werden de voorwaarden versoepeld. Het quotum gold niet langer voor de hele fabriek, maar voor één productielijn. Tegelijkertijd werd het Syrische vluchtelingen toegestaan om voor een baan het kamp te verlaten.
Daarop bezocht Awaisheh twee maanden lang het Zaatari-vluchtelingenkamp. Daar voerde ze gesprekken met vrouwen en bezocht banenbeurzen; ze nodigde vluchtelingen uit om de fabriek te komen bekijken, zette een kinderdagverblijf op en regelde vervoer.
In november dat jaar had de Jaresh Kleding en Modefabriek een productielijn van 85 vrouwen, 19 van hen kwamen uit Zaatari. Daarmee voldeed het aan de voorwaarden om zonder heffing naar Europa te mogen exporteren. ‘Het was gekkenwerk,’ zegt Awaisheh achteraf. ‘Het was moeilijk, maar gelukkig hebben we het voor elkaar gekregen.’
Wat draagt Nederland bij?
Om de belofte van het EU-Jordanië Pact na te komen en zowel de lokale economie als de vooruitzichten van vluchtelingen te verbeteren, zullen fabrieken als Jaresh tienduizenden medewerkers in dienst moeten nemen.
Om dat ook echt voor elkaar te krijgen heeft Nederland in samenwerking met de ILO een project opgezet. Het project, waarvoor vier miljoen euro is uitgetrokken, werkt op drie manieren: het koppelt vluchtelingen aan Jordaanse bedrijven, onder andere met behulp van een netwerk van arbeidsbureaus in vluchtelingenkampen, het helpt bedrijven om in aanmerking te komen voor belastingvrije export en ten slotte worden er praktijkopleidingen aangeboden aan vluchtelingen.
Is het pact toekomstbestendig?
Het zijn dit soort specifieke interventies die hoop bieden dat deze nieuwe aanpak gaat werken. Want als je het EU-Jordanië Pact alleen beoordeelt op het aantal nieuwe banen, dan is het tot nu toe mislukt. Als we naar het vermogen kijken om iets aan de perceptie van vluchtelingen te veranderen – van last naar mogelijke aanwinst – dan verdient het experiment meer tijd om aan de verwachtingen te voldoen.
Nu zijn er twee tegengestelde zienswijzen. Voorstanders vinden dat het geworstel valt onder ‘het opknappen van het leidingwerk,’ zoals een ambtenaar bij de Wereldbank het noemde. Tegenstanders vinden dat het doel om werkvergunningen af te geven, in plaats van daadwerkelijk banen te scheppen, de groei van de Jordaanse economie onwaarschijnlijk maakt.
Econoom Susan Razzaz van de Wereldbank verwacht een lastig jaar. Inmiddels zijn er weinig banen meer die nog door de overheid kunnen worden geformaliseerd. Volgens haar ligt de echte uitdaging in het aantrekken van nieuwe investeringen, omdat ‘er netto geen banen zijn gecreëerd.’ Banen zoals die van Fatima waren er al, ze worden nu alleen door een Syriër gedaan in plaats van door een migrant uit Bangladesh.
Economen mogen dan kritisch zijn, toch zal het EU-Jordanië Pact door politici niet al te hard veroordeeld worden. Progressieven en conservatieven vinden elkaar in de consensus die in het Pact verweven zit. Voor ieder is er wat wils: vluchtelingen blijven in het land waar ze als eerst asiel aanvragen, de overheden die de vluchtelingen opvangen krijgen hulp en investeringen en vluchtelingen krijgen een alternatief; ze kunnen werken in plaats van afhankelijk te zijn van humanitaire hulp.
Dit model is inmiddels ook overgenomen door Ethiopië, waar de regering met de internationale gemeenschap (waaronder de EU en de Wereldbank) een overeenkomst heeft afgesloten. In Maleisië en Afghanistan wordt erover nagedacht.
Ondertussen houden Fatima en Awaisheh zich aan hun deel van de afspraak. Fatima leert snel, na een opleiding van een week stond ze al in de productielijn. En ze kan dan wel niet spreken, maar ze kan naast goed naaien ook tekenen.
Awaisheh heeft haar Syrische werknemer aangemoedigd om kleding te ontwerpen en heeft al een aantal monsters laten maken. Altijd uit op nieuwe mogelijkheden, vraagt ze zich af: ‘Zouden Europeanen geen belangstelling hebben voor kleding die ontworpen is door een vluchteling?’
Dit stuk is uit het Engels vertaald door Monique ter Berg. Het oorspronkelijke verhaal verscheen op News Deeply.
Lees ook:
Deze vluchtelingen willen Syrië weer opbouwen Opvang in de regio is het tovermiddel van beleidsmakers om de vluchtelingenstroom naar Europa in te dammen. Maar hoe ziet dit er in de praktijk eigenlijk uit? Het conflict in Syrië is hopeloos complex. Deze inzichten helpen je verder Een einde aan de oorlog in Syrië lijkt verder weg dan ooit. De totaal geëscaleerde burgeroorlog legt genadeloos bloot dat ons traditionele denken over conflicten niet meer voldoet. Ik vond er vier verklaringen voor.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!