Meneer Van der Meij (48) en meneer Kloen (45), docent natuurkunde en docent biologie, openen de middag met de onthulling van de nieuwste aanschaf: een tosti-ijzer.

Kloen: ‘En er was hier pas een meneer wiens baan het is apparaten af te keuren. Al onze apparaten zijn afgekeurd, ze zijn levensgevaarlijk, maar we gaan er vanmiddag gewoon mee werken.’

Een voor een vertellen de leerlingen waar ze aan willen werken: een lamp, een , truien voor de skireis, een frisdrankautomaat, een longboard, een portemonnee, het frame van een strandbeest, een hamer. Tien minuten later lijkt iedereen te weten waar hij of zij mee bezig is.

Zo’n dertig leerlingen van 12 tot 18 jaar van alle onderwijsniveaus komen hier eens in de drie weken solderen, schuren en lijmen. Maar ze werken ook met de modernste apparaten als lasercutters, 3D-printers, een T-shirtpress of een van de twee vinylsnijders (de kleine heet ‘Wesley’).

Waarom ik deze klas bezoek

Ik ben in de van middelbare school De Populier in Den Haag vanwege mijn reeks over technologie en onderwijsvernieuwing. Dat leverde eerder onder andere op over de lobby die wil dat alle kinderen leren programmeren, om kinderen ook kritisch naar technologie te leren kijken en dat meer technologie in het onderwijs ook kan leiden tot een wereld waarin kinderen niets meer ontdekken wat niet voor hen voorgeprogrammeerd is.

‘Automaton’, gemaakt door Thijs, Joris en Quinten (14). Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

Je zou bijna denken dat er niets positiefs te vertellen is over technologie in het onderwijs. Dat technologie kinderen in hun greep houdt en ze voortdurend meet en monitort. Dat is niet waar. Een verhaal waarin kinderen juist leren die technologie te beheersen, vond ik in de maker movement.

Die beweging - ontstaan aan de Massachussets Institute of Technology (MIT) - bestaat uit ontwerpers, hackers, kunstenaars, uitvinders en hobbyisten die graag dingen maken en daarbij zowel traditioneel vakmanschap als moderne technologie gebruiken.

Doordat de kloof tussen ontwerpen en produceren door moderne technologie, zoals de lasercutter of 3D-printer, veel kleiner is geworden, kan de ontwerper veel eenvoudiger zijn eigen ontwerpen produceren. Daardoor is het maken niet meer voorbehouden aan wie een vakschool heeft gedaan. Aanhangers noemen zich ‘makers’, alsof het maken niet iets is wat ze doen

In 2007 werd de eerste FABklas in Nederland opgericht, en inmiddels kent ons land zo’n veertig maker spaces. Ik bezocht er twee en vroeg me af: wat kunnen scholen leren van die maker movement?

De FABklas is leuk, een diploma belangrijk

Aan een van de werkbanken in het lokaal van de FABklas probeert Peer (14) secuur metalen draadjes te solderen aan een houten… peer. Hij programmeert er software bij waardoor de led-lampjes die uit de peer steken in verschillende patronen kunnen oplichten.

( zal later inkoppen: ‘Wat een toffe!’)

‘Bezembeest’, gemaakt door Bram (15). Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

Docent Per-Ivar Kloen loopt rond. Hij was het die vijf jaar geleden begon met de FABklas. In 2014 werd hij voor zijn initiatief gekroond tot ‘Onderwijspionier van het jaar’, een prijs voor vernieuwende docenten.

Maar zijn FABklas wil hij eigenlijk geen onderwijs noemen. Kloen: ‘Onderwijs is wanneer je je binnen kaders begeeft en daar bijvoorbeeld met een eindexamen verantwoording over aflegt. De FABklas heeft geen kaders, dat is lekker makkelijk.’

Kloen en Van der Meij proberen wel om het principe van ‘leren door te maken’ ook binnen de lesuren vorm te geven. Tot en met de derde klas volgen leerlingen het vak science, vanaf de vierde klas kunnen kinderen de vakken natuur, leven, technologie (NLT) en informatica kiezen en sinds dit schooljaar worden in de vijfde fabricageklassen aangeboden. In al die lessen wordt ‘gemaakt’, zo’n 1300 maakuren als je de uren van alle leerlingen bij elkaar optelt.

‘De FABklas heeft geen kaders, dat is lekker makkelijk’

Van der Meij: ‘Maar een deel van de kinderen die naar deze school komen, moet thuis bevechten dat ze verder mogen studeren, dat ze hoger opgeleid raken dan hun ouders. Wij vinden een diploma heel belangrijk. Dan is het heel moeilijk om tijdens de les kinderen ook nog te leren maken.’ Want op een eindexamen bereiden de makersklassen waaronder FAB niet voor.

Ieder kind is aan het leren, maar niemand leert hetzelfde. En een enkeling komt alleen voor de tosti’s en leert helemaal niets.

Lotte (18) en Jeroen (18) (‘Wij zijn een koppel, schrijf maar op: Hoe maker education mensen bij elkaar brengt’) werken aan hun ‘Meesterproef’ die ze voor het vak natuur, leven, technologie (NLT) moeten maken.

De opdracht: laat zien wat je in al die jaren geleerd hebt.

‘3D schaakbord’, gemaakt door Jesse (17). Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

Ze bouwen een houten draak, die zijn vleugels en poten moet kunnen bewegen en geluid gaat maken. Hij begint gewoon met bouwen en bekommert zich om de esthetiek, zij maakt eerst ontwerpen voor ze het materiaal aanraakt.

Wat hebben ze eigenlijk geleerd?

Lotte: ‘Hoe machines werken.’

Jeroen: ‘Wat kun je wel en niet doen met hout? Hoe kan je sommige problemen oplossen?’

Lotte: ‘Ik heb mijn soldeerskills hier verbeterd. Daar was ik eerst heel slecht in.’

Jeroen: ‘We hebben ook heel veel tekenopdrachten gekregen.’

Lotte: ‘En heel soms krijgen we bij NLT ook theorie.’

Op hun werkbank staat ook een robot van hout die Lotte maakt voor informatica. De robot stelt vragen over je levensstijl, die je kan beantwoorden door knoppen in te drukken. Ze heeft er software bij geprogrammeerd die op basis van de antwoorden berekent hoe oud je zal worden, en je verwachte leeftijd is dan op de buik van de robot te zien.

‘Ik maak ‘m nu in maar ga ‘m omzetten naar

Wat kan het onderwijs leren van maker spaces?

De FABklas leidt dus niet op voor een diploma, en toch is het te makkelijk om maakonderwijs af te doen als vrijdagmiddaghobby.

In 4 en 5 vwo begint Van der Meij zijn lessen met ‘knetterhard college’ over wetenschapsgeschiedenis. ‘Dat is een hobby van me. Galileo, Newton, Huygens, dat waren allemaal buitengewoon kundige makers. Logisch ook: Galileo wilde naar Saturnus kijken en als je naar Saturnus kijkt en zo doet’ -hij knijpt z’n ogen tot spleetjes- ‘dan zie je niets. Daar moest hij dus een kijker voor maken, en hij maakte toen de beste kijker van de wereld…’

‘Muziekhandschoen’, gemaakt door Louise (15). Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

Hij pauzeert even. ‘Eigenlijk moet je me nu stoppen. Anders houd ik niet meer op met vertellen.’

(37) komt ook een tosti eten bij de FABklas. Hut is een vriend van Van der Meij en Kloen en universitair docent aan de TU Delft, waar zijn collega’s hem de noemen.

Hij is blij met de studenten van Van der Meij en Kloen die naar de TU Delft komen, omdat studenten van andere scholen vaak vastlopen op zijn vak. Die hebben op de middelbare school alleen theoretisch leren denken, merkt Hut.

‘Het probleem van natuurkunde is dat je leert dat je ieder probleem op dezelfde manier aan moet vliegen en dat er maar één goed antwoord is.’

Hut kreeg een tip van Van der Meij die hij nu in zijn eerste college gebruikt. Alle studenten krijgen zes gele legoblokjes en de opdracht: maak een eend. Als ze alle eenden dan naast elkaar leggen, zien de studenten dat iedereen een eend heeft gemaakt, maar dat al die eenden van elkaar verschillen. Voor veel studenten die op school geleerd hebben over golf-deeltjedualiteit en de onbepaaldheidsrelatie van Heisenberg is dát een eye-opener.

Is het voor een cijfer?

Ook Bart Lucassen (46) ervaart dat maakonderwijs zich moeizaam verhoudt tot het reguliere onderwijs. In Amsterdam geeft hij twee ochtenden in de week handvaardigheid op een van de populairste middelbare scholen van de stad.

‘Voortdurend vragen leerlingen aan me of het goed genoeg is wat ze maken, of het een voldoende is. Meneer, is dit een voldoende? My god, zo vermoeiend is dat. Ze zijn alleen maar gericht op presteren, en zijn het plezier in het maken helemaal verloren.’

‘Hoe kan ik in godsnaam creativiteit ontwikkelen in de huidige onderwijsstructuur?’

Dat ligt volgens Lucassen aan de manier waarop het onderwijs georganiseerd is: ‘De master kunsteducatie heb ik niet afgemaakt, want docenten bleven eindeloos doorbomen over wat creativiteit is en hoe je dat dan kan ontwikkelen.’

‘Ik heb altijd geroepen: hoe kan ik in godsnaam creativiteit ontwikkelen in de huidige onderwijsstructuur? Als ik fulltime zou werken zou ik 300 leerlingen per week zien, een uurtje per groep.’

Voor het onderwijs dat hij eigenlijk zou willen geven, reist hij wekelijks af naar Zutphen.

‘Voorspellende totempaal’, gemaakt door Lotte en Jeroen (18). Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

Daar komen zo’n tachtig kinderen geregeld naar om te leren hoe ze met hout, metaal of ander materiaal om moeten gaan. Jaarlijks komen er bovendien zo’n 1500 kinderen op bezoek met school - sommigen vinden het er zo leuk dat ze blijven hangen.

WALHALLAb is anders dan de FABklas van De Populier. Zo’n vijftig procent van de kinderen die hier komen heeft een autismespectrumstoornis of is van school gestuurd. Ook op WALHALLAb zijn ze aan het maken - een kettinkje, een tafeltje van bierflesjes - maar de belangrijkste les die ik leer is dat ‘probleemkinderen’ in een niet-schoolse omgeving helemaal geen probleem meer zijn.

Toch is niet alles anders. ‘Tosti?’, vraagt oprichter Marco Mout me nog voordat de deur achter me in het slot heeft kunnen vallen.

Mout zit vol verhalen van kinderen die op WALHALLAb weer plezier in leren kregen. Over de gameverslaafde jongen die binnenkwam en een brandhoutrek bouwde waar studenten van een technische universiteit van onder de indruk waren.

Of de drop-out die langskwam met z’n coach.

Mout: ‘Komt er zo’n typische jongen binnen, petje achterstevoren, die languit op de bank gaat liggen. Met een coach erbij die het woord doet. Daar begint het probleem al: zo’n jongen wordt volledig geproblematiseerd.’

‘We vroegen hem eerst recht te gaan zitten. Dat deed ie. Of ie z’n petje af kon doen? Deed ie uiteindelijk ook. Toen vroeg ik: ‘Goh, wat is eigenlijk je ambitie?’

‘WINDeye2’, gemaakt door Jonathan (14), naar een ontwerp van Marco en Dirkjan (leraren). Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

‘Hij: ‘Ik wil schilder worden.’

‘Ik dacht: mooi, want we hebben best wel wat schildersbedrijven in ons netwerk. We kunnen hem binnenhalen en dan kan hij wat muurschilderingen doen, of kozijnen. Dus ik vroeg: wat voor schilder dan, binnen- of buiten-?’

‘En hij zei: ‘Nee, abstract.’

‘Toen moest zelfs ik even schakelen. Hij liet me wat werk zien op z’n telefoon. Ho-ly shit, dacht ik, dit is cool. Dus ik zei: ‘Dat is wel aardig.’ Ik vroeg hem of hij wilde exposeren. Frankrijk? Duitsland? Engeland?’

Dat wilde hij wel.

‘Jammer, want dat gaan we niet doen. Als wij met jouw schilderijen naar Parijs gaan, staan wij met die Fransen in het Frans te praten en sta jij er een beetje als een dompie bij - met je petje achterstevoren - omdat je geen Frans praat. Idem Duitsland. Idem Engeland. Idem Marokko, whatever.’

‘O ja.. Ja, dat kan ik wel op school leren he?’

‘Nou, het is maar een tip.’

Laat dat protocol maar achterwege

Het is niet zo gek dat Mout uitsluitend in anekdotes praat: hij volgt geen protocol, er is geen curriculum, er zijn geen lestijden en geen regels - niets is gestandaardiseerd, alles is fluïde.

Mout provoceert de kinderen op WALHALLAb graag een beetje, maar neemt ze ook uiterst serieus. Wanneer een moeder met haar zoon binnenkomt en begint te vertellen over waarom hij hier is, onderbreekt Mout. ‘Nee, hij kan dat zelf vertellen.’ Wanneer Mout tijdens ons gesprek gebeld wordt, geeft hij z’n telefoon aan een van de kinderen. ‘Neem jij deze even, wil je?’

‘Licht pyramide’, gemaakt door Hossein (34). Hossein is zowel leerling als leraar bij maker space WALHALLAb. Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

En het zijn ook niet per definitie de jonge kinderen die moeten leren van de ouderen: de expert houtbewerking is een meisje van 12 dat het de anderen leert, en tijdens mijn bezoek wordt een meisje uit 4 vwo dat er voor het eerst is op sleeptouw genomen door een jongen die volgend jaar naar de brugklas gaat. De kaarten zijn hier anders geschud dan in het reguliere onderwijs.

Het is niet onopgemerkt gebleven. Voor WALHALLAb ontving Mout uit handen van prinses Laurentien in 2016 de Janusz Korczakprijs, vernoemd naar een Poolse pedagoog die bekend werd om het werk dat hij deed met moeilijk opvoedbare kinderen. Volgens het juryrapport kunnen kinderen in zijn werkplaats ‘hun creatieve talenten ontdekken en weer vertrouwen krijgen in hun eigen kunnen.’ ‘Hij maakt iets in ze wakker waardoor ze weer initiatief gaan tonen en hun eigenwaarde terugkomt.’

Het succes van de maker space

Terwijl de tosti- en pizzalucht vervaagt en leerlingen naar huis vertrekken, komt in de FABklas van De Populier het bier op tafel. Ik drink een biertje met ‘leerjaar 2017’ op de dop geprint, want ook het bier is gebrouwen door leerlingen. Kloen: ‘Wij zeggen tegen ouders: er komt hier geen druppel alcohol de school binnen. Dat is niet gelogen: we kopen alleen de hop, mout en gerst in.’

Ik kom enthousiast thuis na m’n bezoeken aan WALHALLAb en De Populier. Maar ik denk niet dat het succes van de twee maker spaces ‘m zit in de stoere machines in Zutphen en de high tech apparatuur in Den Haag.

‘Er komt hier geen druppel alcohol de school binnen. Dat is niet gelogen: we kopen alleen de hop, mout en gerst in’

Het zijn Marco Mout, Arjan van der Meij en Per-Ivar Kloen die er met hun enthousiasme voor het maken, hun visie op techniek en technologie en de onorthodoxe manier waarop ze met kinderen omgaan voor zorgen dat kinderen buiten schooltijd naar hen toekomen. In WALHALLAb en in de FABklas van De Populier hangt waar niets moet maar alles mogelijk is.

Het doet me denken aan de sfeer tijdens de kampeerweekenden die ik als docent Nederlands organiseerde, of die bij de debatgroep die tot vrijdagavond laat op school oefende voor toernooien.

Iedere school een robot? Onzin

Dat werkt, in handen van enthousiaste docenten met kinderen die ervoor kiezen te leren maken en zonder eindexamen aan het eind van de rit.

‘Suchoi-toren’, gemaakt door Lindsay (14), Jonathan (14), Arwen (11) en Jorn (11). Foto: Majda Vidakovic (voor De Correspondent)

Zo zien Van der Meij, Kloen en Mout het ook. Ze zijn dan ook huiverig voor een verplicht maakcurriculum of programmeerlessen voor ieder kind. Mout: ‘Al die 3D-printers staan nu stil op scholen. Die hebben ze twee jaar geleden gekocht, toen dat heel hip was. Kinderen kijken daar een keer naar, twee keer, en dan moet je daarna wéér gaan kijken hoe er een doosje tevoorschijn komt.’

Van der Meij en Kloen ergerden zich onlangs toen ze op televisie zagen dat krijgen. Kloen: ‘Dan mag die astronaut, hoe heet ie ook alweer - die André Kuipers - ook altijd weer een praatje houden. Dat doet ie niet gratis he?’

Van der Meij: ‘Lokale politiek twee weken voor de verkiezingen enthousiast, lekker met z’n allen klappen en weer naar huis.’

Zo enthousiast ze kinderen aan het maken krijgen, zo cynisch worden ze van die bestuurders die voor veel geld technologie kopen om goede sier te maken. Kloen: ‘Alle basisscholen een robot, dat klinkt sexy. Maar als je iets goed wil doen dan gaat het gewoon langzaam. Wij proberen de boel van klaslokaal naar klaslokaal te besmetten.’

Hé innovators, gamechangers en disrupters, vergeten jullie het onderhoud niet? Innovatie staat voor radicale verandering, vernieuwing, groei en vooruitgang. Niet zo gek dat het zo populair is onder onderzoekers, subsidieverstrekkers en managers. Minder sexy: een ode aan het onderhoud. Toch is het tijd om dat de eer te geven die het verdient. Lees het stuk van Lynn Berger hier De ware revolutie is niet thuis 3D-printen, maar ons huis 3D-printen De 3D-printer brengt niet de beloofde revolutie, hoor je tegenwoordig vaak. Dat is niet terecht: de 3D-printrevolutie is volop gaande, maar niet daar waar je haar verwacht. Lees het stuk van Thalia Verkade hier Hét onderwijsverhaal van dit moment is toch echt wat genuanceerder (zou je kunnen zeggen) Het is dé onderwijsbelofte: met technologie leerlingen gericht onderwijs aanbieden, door lesmateriaal dat zich automatisch aanpast aan het niveau van de leerling. Eerste resultaten bieden inderdaad reden tot optimisme, maar er te veel op vertrouwen is een gevaar. Lees m’n stuk hier