De strijd woedt voort, bitterder dan ooit. De barbaren rukken op, ze zwaaien met iPads en mobiele telefoons. Als ze lezen zijn het ‘de verkeerde boeken’, en als ze bidden is het tot de verkeerde Goden, ze schreeuwen om autobiografisch gecertificeerd leed, echt beleden liefde, en ze vragen altijd om de verkeerde dingen, ET CETERA. De roman dreigt de commerciële strijd, behoudens enkele uitschieters, voorlopig te verliezen. Om opnieuw aan kracht te winnen, moet zij terug tot de kern en de lezer vervoeren.

‘Alles in onze cultuur werkt tegen de roman,’ diagnosticeerde de Amerikaanse romanschrijver Don DeLillo al in 1993, hiermee blijk gevend van een deprimerend realisme dat Jonathan Franzen, Philip Roth en David Foster Wallace evenzeer zouden omarmen. Een eeuw ervoor schreef Louis Couperus: ‘Ik ben ervan overtuigd dat binnen niet al te lange tijd, laat ons zeggen, binnen een eeuw, er geen romans meer geschreven zullen worden.’ De roman heeft zich altijd staande weten te houden, maar de afgelopen jaren lijkt hij elk moment te zullen vallen, zeker nu doemstijdingen over boekhandels- en ketens eerder regel zijn dan uitzondering.

De roman moet leren vechten

Over de problematische boekverkoop zal ik mij niet buigen. Waar het mij om gaat is dat het tijd wordt dat de roman zich gaat bewapenen, dat hij zich mengt in de strijd met televisie, film, en downloadbare series, met het zogeheten ‘makkelijke amusement’, en dat hij zich hierbij niet langer bedient met elitaire argumenten, of met de morele verontwaardiging die al zoveel mensen heeft afgestoten, zoveel mensen die onmiddellijk geïntimideerd raken bij een dikke boekrug, voor wie het een daad van gemakzuchtig protest is niet te lezen. Het gevolg van een jarenlang verkeerd gevoerde strijd. De roman moet leren vechten.

Hoe te vechten in de eenentwintigste eeuw? Door eerlijk te zijn over het afgenomen maatschappelijk belang rol van literatuur, dat ten eerste. De discussies over Max Havelarisme en het succes dan wel falen van journalistiek geënt engagement in romans zijn talrijk en repetitief. Nadrukkelijk engagement kan een roman kwalitatief rijker maken (Van der Heijden; De Tandeloze Tijd), maar evengoed zwakker (Dave Eggers; Zeitoun), en het is niet de primaire taak van literatuur om die van de journalistiek over te nemen. Er moet stilgestaan worden bij de macht van de roman, de kracht die alleen de roman bezit. Bij wat, in de woorden van Milan Kundera (en alleen de roman kan zeggen.

De verdediging moet niet plaatsvinden vanuit een academisch-literaire traditie, een gemeenschappelijk literair besef bestaat niet meer, zo dat ooit heeft bestaan. Frederik van Eeden is een straatnaam geworden, ook Gerard Reve zegt de meeste mensen weinig meer en een boek is niet goed of waardevol omdat het een reactie is op een ander boek. Literatuur is meer dan een onderonsje tussen schrijvers. De commerciële verliezen van de roman hebben als voordeel dat er tijd en ruimte is om terug te keren naar de kern van de literatuur: het iemand deelgenoot maken van een verhaal. Het discours moet verlegd worden van het domein van de verplichting naar dat van de mogelijkheid. Het is niet kwaadaardig of barbaars liever een film te kijken, liever beelden te ondergaan dan ze (deels) te moeten bedenken, maar je zult onherroepelijk iets missen.

Door te lezen kunt u iemand anders worden

Alleen de roman is even universeel geldig als op maat gemaakt, hij geeft ruimte aan eigen fantasieën, eigen herinneringen, het eigen leven van de lezer. Het Rituelen dat ik als jongvolwassene las, is een ander boek dan Cees Nooteboom heeft geschreven, een ander ook dan het tegenwoordig voor mij is. Het boek is niet langer van hem, maar van mij, en van duizenden anderen. Oek de Jong noemt dit de ‘zintuiglijke kracht’ van de roman; de mogelijkheid van actieve deelname van de lezer, die een geestelijk verbond aangaat met de tekst op het papier, die de woorden leven inblaast. Door te lezen kunt u iemand anders worden.

In het essay van Marcel Möring, vorig jaar verschenen in een serie essays over de roman, typeert hij de schrijver als ‘de archeoloog die laag voor laag wegschraapt en tijdens dat proces ontdekkingen doet, die dat proces zichtbaar maakt door niet de logica te tonen en de causaliteit, maar door het geheel van het binnendringen te laten zien […].’

Een dergelijke beschrijving is symptomatisch voor de intellectualistische manier waarop de roman door kenners wordt voorgesteld, en die de roman, van zichzelf zo transparant en uitnodigend, afschermt van mensen die vooral een mooi verhaal willen lezen.

Welnu, de roman is dat mooie verhaal, zo is hij ooit begonnen, als de modernste, meest veelzijdige vorm waarin dat verhaal verteld kon worden. Zo zal hij onsterfelijk blijken. Wat is een archeoloog? Iemand die een wereld bekijkt die al bestaat, iemand die doodse materie afstoft, iemand die niets aan de wereld toevoegt, en de enigen die de waarde van zijn werk kunnen inschatten zijn academici. Waar is Mörings eergevoel? Een schrijver is het tegendeel van een archeoloog: iemand die je een wereld aanreikt die er voorheen nooit is geweest.

Tegenwoordig is het modieus om te zeggen dat mensen verhalen nodig hebben en dat ze elkaar dus altijd verhalen zullen blijven vertellen. Paul Auster: ‘Mensen zouden niet menselijk zijn zonder het verhaal, zonder fictie.’ De schrijver is geen archeoloog, maar evenmin een moppentapper. Geen nar die het volk vermaakt met leuke dansjes, geen art pour l’art-kluizenaar, maar ook geen maatschappelijk werker. Niet iemand die de lezer moet straffen, in de geest van Hermans en in mindere mate Grunberg, die als taak heeft ons te beroven van illusies en hoop. Idealisme is achterhaald, maar het even zo moraliserende nihilisme, is dat ook. Wat is hij dan wel?

Literatuur is een wapen dat in staat stelt de werkelijkheid anders te zien

De schrijver is een wapenhandelaar. Literatuur is een wapen dat in staat stelt de werkelijkheid anders te zien. Ze biedt ons vermaak, maar toont ons tegelijk de vele verhalen die langs en door ons heen schieten, de clichés, de ficties, de vanzelfsprekendheid van goed versus kwaad, de tragiek en de romantiek. Dat is de dubbele kracht van de roman. In zijn in 2011 verschenen essay legt Bas Heijne de dialectiek van het bewustzijn die het lezen opwekt als volgt uit: ‘Lezen maakt je opmerkzaam in je eigen leven, waardoor je weer meer ontdekt in de boeken die je leest, die je nog weer beter naar de werkelijkheid laten kijken, enzovoort.’ Dat we woorden nodig hebben om de wereld te begrijpen is niet alleen een tragisch lot, maar net zozeer een redding.

Dit geldt ook in deze tijd, waarin nadrukkelijk maatschappelijk engagement in de literatuur geen plaats meer heeft – andere, nieuwere media zijn veel geschikter voor aanklachten, want flexibeler en in staat om binnen enkele minuten miljoenen mensen te bereiken –, ik zou bijna zeggen juist in deze tijd, waarin men een grote behoefte voelt zichzelf te begrijpen, waarin men zoekt naar houvast, naar rotspunten in de moesson van mogelijkheden, informatie en indrukken. Hoe nieuwsgieriger de mens naar zichzelf is, hoe meer hij kan vinden in een roman.

Tijd voor verlossing

Als moralisme en engagement niet tot de verantwoordelijkheden van de schrijver behoren, wat dan nog wel? Heeft hij überhaupt een verantwoordelijkheid? Natuurlijk. De schrijver vraagt iets van de lezer, dan mag de lezer ook iets van de schrijver vragen. De schrijver moet blijk geven dat hij weet dat binnen de roman alles mogelijk is, en dat er, als hij zich niet volledig heeft gecommitteerd aan het boek, lezers verloren kunnen gaan.

Er moet sprake zijn van een persoonlijke investering die het pseudoromantische lijden van de schrijver zelf ontstijgt. Het is tijd voor wezenlijke zaken als vervoering, ontroering, humor, verlossing zo u wilt. De inzet is hoog. Schrijvers die het vliegwiel in gang houden door om de avond aan te schuiven bij RTL Boulevard of Waku Waku hebben hun langste tijd gehad (net als Waku Waku overigens, al bijna vijftien jaar van de buis).

Dat de inzet wezenlijk is, wil natuurlijk niet zeggen dat ieder boek dodelijk ernstig moet zijn. Ironie en humor zijn vergroeid geraakt met literatuur, men zou zelfs kunnen zeggen dat ironie, het ene zeggen maar hiermee het andere bedoelen, behoort tot het DNA van de roman, zoals James Wood in zijn uit 2009 nog maar eens betoogde. Het mislukte boek is het boek dat niet weet waar het mee bezig is. En de auteur? Die is niet dood, heeft more lives than a cat, is een onsterfelijk lijk. Ronde zoveel.

Het voordeel van een strijd is dat er een strijdtoneel is, en gelukkig zijn er wapenhandelaars genoeg.

De schrijver biedt het wapen. De lezer koopt het en zal het leren gebruiken tot hij iemand is geworden die hij zonder de roman niet zou zijn geweest.

Men kent de roman nog altijd eerbiedwaardigheid toe, maar deze is van het verkeerde soort, zoals men ook iets van nobele tragiek ziet in de man die, onder schot gehouden door honderd kalasjnikovs, het sabel trekt. Het wordt tijd dat deze man inziet dat de enige manier waarop hij de omvang van zijn macht kan laten zien, is door het sabel weer in de schede te schuiven. En daarna aan de barbaren te verklaren: u kunt de trekker overhalen, u bent met meer en wellicht doodt u mij.

Maar hiermee zult u de enige persoon die kan tonen wat u door te schieten allemaal niet zult zien en niet zult meemaken, het zwijgen opleggen. U zult simpelweg nooit meer weten wat u allemaal mist. Hoort u het eerste schot?