Henk Schuiling, drieëntachtig jaar oud, is woonachtig op de hoogste verdieping van de op een na hoogste flat van Hoogeveen. Al zijn leven lang is hij een behoorlijk goede slaper, maar toch wordt hij de laatste tijd weer vaak zwetend wakker uit die ene terugkerende droom.

Foto: Sabine Grootendorst

‘Dan roept hij dat de koeien los zijn’, zegt Ina Schuiling, die voordoet hoe haar man – mijn oom – in paniek de dekens van zich af gooit. ‘Rechtop in bed. Hij mááit om zich heen. En maar roepen: ‘De koeien! De koeien! De koeien bin d’r oet!’’ Henk knikt. De nachtmerrie komt in fases: soms twee jaar niet, dan nachten achter elkaar. ‘En nooit zijn het m’n eigen koeien. Altijd die van pap.’

Zijn vader Thie Schuiling bestierde, een gemengd bedrijf in Drenthe van 32 Veel kavels lagen kilometers uit elkaar. ‘Als we de koeien moesten renden ze alle kanten op. Tuinen in, door een afrastering, of hóp in een sloot – als kleine jongen vond ik dat heel eng. Als ik die droom heb, voel ik weer die angst. Dat ik ze nooit van mijn leven meer op tijd gemolken krijg. Of dat ze me onder de voet lopen.’

Een kwart van het Nederlands grondgebied is voer voor koeien

I feel you, oom Henk, want ook ik droom, sinds dit project begon, voortdurend van op hol geslagen beesten. Van links komen het fosfaatplafond en de bodemdiversiteit aangegaloppeerd, van rechts de supergezonde dierlijke eiwitten – of zijn ze nou juist ongezond? Daar dendert onze exportwaarde, daar maakt het Europese subsidiebeleid stampij, verderop staan de zuivelindustrie en ons karakteristieke platteland te snuiven.

En in de verte – ik heb ‘m gezien, mensen – komt in een enorme stofwolk het dierenwelzijn aanzetten. ‘Dit ziet er uit als een stormloop van belangen- het lukt me niet eens de poten te tellen’, stamel ik warrig bij het ontwaken.

We zouden ons meer voor de melkveehouderij moeten interesseren dan we vanachter onze melksnorren en supermarktkarretjes doen

Wat me wél steeds duidelijker is, is waarom we ons als consumenten meer voor het onderwerp zouden moeten interesseren dan we nu vanachter onze melksnorren en supermarktkarretjes doen. Al is het alleen maar omdat koeienboeren ruim van het gehele Nederlandse grondgebied gebruiken.

De hoeveelheid melk die jaarlijks geproduceerd wordt, is in de afgelopen honderd jaar verzevenvoudigd – zet je het af tegen de hoeveelheid grasland, dan is het zelfs een Iedere dag wordt hier bijna geproduceerd, waarvan twee derde naar het buitenland gaat.

Tegelijkertijd lijkt de bedrijfstak aan alle kanten tegen grenzen aan te lopen. Met de invoering van de nieuwe fosfaatregels is een grote groep boeren, die de afgelopen jaren flink zijn gegroeid maar vorig jaar moesten krimpen, danig in de knel gekomen.

In een brandbrief, die vorige week werd ondertekend door boeren en prominenten, staat dat er achthonderd inmiddels zelfs Zelfs de grootste boerencoöperatie FrieslandCampina, zint op plannen om, zoals ze het zelf zeggen, – dat wil zeggen: liever minder melk die beter kan worden verkocht.

Of het goed of slecht gaat met die superproductieve Nederlandse zuivelsector, lijkt dus vooralsnog vooral een kwestie van perspectief.

Ik wil in dit stuk, aan de hand van de melkveebedrijven van mijn opa, oom en neef, die enorme groei verklaren – en ook waarom boeren vaak stug blijven doormelken terwijl ze weten dat het voor hun inkomen op de lange termijn niet goed is: het is vaak de enige weg vooruit. Daarnaast is dit verhaal ook uitdrukkelijk bedoeld als een introductie tot de melkveehouderij als geheel – Koeien voor dummies, of Boeren voor burgers.

Foto: Sabine Grootendorst

Waarom koeien en melk discipline vereisen

De boerderij van mijn grootouders, waar oom Henk werd geboren en tot zijn 35ste werkte, was een zogeheten met gras, rogge en aardappels, die vooral werden opgevoerd aan de varkens en koeien. Die koeien stonden de hele zomer buiten en ‘s winters in de waar ze dan zij aan zij, dag en nacht stonden vastgebonden. Ze werden met de hand en een emmer gemolken.

Foto’s: Sabine Grootendorst

Melk is wonderlijk, ingewikkeld spul. Een jong zoogdier drinkt het in de natuur direct uit zijn moeder – in de buitenlucht begint de lichaamswarme vloeistof, waar bacteriën dol op zijn, onmiddellijk te bederven. Het hele wezen van melkveehouderij en zuivelindustrie – van het enorme belang van hygiëne en de uitvinding van de pasteurisatie en schimmelkaas – is gebouwd rond die bederfelijkheid.

Een andere factor die de melkveehouderij anders maakt dan alle andere takken van landbouw, is de koe, en dan vooral de ijzeren discipline die zij eist van haar verzorgers. Om een productieve melkkoe te worden, moet ze gezond sterk door dracht en bevalling komen en pas dan, na twee jaar, begint ze melk te geven.

Tweemaal daags moet ze worden gemolken, anders stopt ze er gewoon weer mee. Ze moet daarbij genoeg op krachten blijven om haar gezondheid te bewaren en daarnaast, meestal na drie maanden, in haar buik opnieuw een kalf laten groeien –

Het is daarom ook niet mogelijk even te stoppen, als het melken niet uitkomt of de markt verzadigd is. Doe je dat wel, dan moet je in het slechtste geval negen maanden wachten voor de koe weer een kalf krijgt dat de boel weer op gang brengt.

Deze combinatie maakt dat het in de melkveehouderij van oudsher verschrikkelijk hard werken is: het melken, het verzorgen en het verzuivelen gaan het hele jaar door, en daarnaast heeft de boer nog zijn land te bewerken. Het maakte de melkveehouder ook kwetsbaar voor handelaren en speculanten - hij verkoopt meestal liever voor een lagere prijs, dan dat hij de melk moet weggooien.

De in 1915 opgerichte Coöperatieve Stoomzuivelarij de Eensgezindheid in Anloo kwam tweemaal daags de melk van mijn opa bij de boerderij ophalen. Het was er in de jaren vijftig één van vele honderden. Coöperaties bespaarden de boeren veel werk, en gaven hen onderhandelingsmacht en zekerheid die ze eerder in hun eentje niet hadden. Ze waren tevens de opstap tot allerlei andere samenwerkingen, zoals collectief aankopen van voer en machines, kwaliteitscontrole, kennisuitwisseling en fokprogramma’s.

Nog steeds zijn veruit de meeste Nederlandse melkveehouders aangesloten bij een coöperatie. Van FrieslandCampina, waar inmiddels vrijwel alle kleine coöperaties - ook, via allerlei fusies, de Eensgezindheid – in zijn opgegaan, is zelfs bijna zeventig procent van de bedrijven lid.

Foto’s: Sabine Grootendorst

Hoe de trekker en de melkmachine het leven van de boer transformeren

In een familieplakboek vond ik het volgende liedje, dat mijn moeder en tante eind jaren vijftig samen op hun basisschooltje mochten voorzingen:

‘Thie drinkt des morgens zijn koffiegezellig bij Grietje in huisDan drukt hij al op een klein knoppieen de mest vliegt de stallen al uit!De koeien die worden gemolkenmet d’elektrische melkersmachienStraks kun je de boeren alleen nogals heer achter ‘t toetsenbord zien’

Na de Tweede Wereldoorlog werd het bedrijf snel uitgebreid. Technologische ontwikkelingen, veelal aangekocht met hulp van het borgstellingsfonds uit de , veranderden het leven en werk op de boerderij rigoureus.

‘Opa Thie was een echte koploper, een toekomstgerichte boer’, herinnert mijn oom Henk Schuiling zich. ‘We kregen als eerste een melkmachine – een verrijdbare motor met slangen die je het veld of de stal in reed. Het hele dorp kwam kijken: je kon ineens drie koeien tegelijkertijd melken, en daarna acht. De mechanische mestschuiver, die in één keer de grup leegtrok - een wonder! En in 1957 kwam de trekker. Toen gingen de eruit.’

Met machines die werk overnamen, was het vanzelfsprekend om meer beesten te houden – al was het maar om de dure investeringen terug te verdienen

Het kan bijna niet worden overschat hoe ingrijpend dit soort veranderingen waren: het verschil tussen tien of veertig koeien per uur melken, tussen één of tien hectares per dag ploegen.

Zelfs iets kleins als een weidepompje – weinig meer dan een slang met een knop, waarmee de koeien zelf water uit de sloot omhoog konden pompen – scheelde met emmers. Dat kon voor een boer zomaar het verschil betekenen tussen een versleten rug hebben op je veertigste, of niet.

Toen na de oorlog de prijs van arbeid snel begon te stijgen, spoorde dat de technologisering en schaalvergroting nog meer aan. En met machines die een groot deel van het mensenwerk overnamen, was het vanzelfsprekend om dan ook meer beesten te houden – al was het maar om die dure investeringen sneller terug te verdienen.

De overheid was aanjager van de schaalvergroting

Dit alles werd goedkeurend overzien door de Nederlandse, en later de Europese regering. Al aan het einde van de negentiende eeuw was er begonnen met een dat boeren de moderniteit in moest trekken.

Foto: Sabine Grootendorst

Van enorme invloed was de grootschalige, door de overheid gecoördineerde ruilverkaveling: meer dan 50.000 hectare per jaar wisselde in de jaren vijftig en zestig van eigenaar. De nachtmerriescenario’s van mijn oom, met koeien die kilometers langs de wegen werden gedreven, verdwenen hiermee goeddeels uit het straatbeeld.

De ingrijpendste veranderingen werden Europees ingezet toen in 1958 de Groninger boer Eurocommissaris werd bij de vers opgerichte EEG. Onder zijn leiding werd het eerste Gemeenschappelijk Landbouwbeleid opgetekend: een ingewikkeld construct van importheffingen en exportsubsidies waarmee prijsgaranties werden bekostigd. Hiermee zou voedselzekerheid voor Europese burgers worden veiliggesteld, alsmede een goed inkomen voor boeren.

Raboboeren bepalen (en halen) de toekomst

Nog zomaar twee revolutionaire ideeën van de jaren zestig: natuurbeheer en landschapsontwikkeling. Toen het stroomdal van rivier de Drentsche Aa, die door het land van mijn opa kronkelde, door de provincie werd opgekocht en bestemd tot natuurgebied, grepen oom Henk en zijn vrouw, mijn in 1992overleden tante Hilda, hun kans. Ze startten een nieuw bedrijf op de domeingronden bij Veenhuizen.

Ik vraag mijn oom of opa Thie het niet erg vond het familiebedrijf te verkopen. Henk: ‘Ook daar was hij heel pragmatisch en vooruitstrevend in. Ik zei: ‘Ik stop met het gemengde bedrijf, ik wil een stal bouwen voor honderd koeien.’ Thie zei: ‘Jongen, je moet aan de toekomst denken. Beter bouw je er een voor honderdtwintig.’’

‘Raboboeren zijn de enigen die zijn overgebleven’

Met hulp van de net opgerichte en een grootschalige rentesubsidieregeling van de overheid verrees een gloednieuwe, moderne met een doorloopmelkstal. ‘Ik vond het ideaal,’ zegt Henk, ‘want je molk ze met twaalf tegelijkertijd. Je stond rechtop - beter voor je rug- en werd niet nat.’

Hij hoorde wel hoe mensen spraken over jonge boerengezinnen die zulke investeringen deden. ‘Raboboeren, zo noemden ze ons. Waaghalzen die zich diep in de schulden staken.’ Wrevelig: ‘Nou, ik zeg altijd maar: die Raboboeren zijn de enigen die zijn overgebleven.’

Foto: Sabine Grootendorst

Uitgekiend voer en Amerikaans sperma veranderen de koe

Henk ruilde – zoals vrijwel alle Drentse boeren deden – de rogge in voor snijmais, een nieuw gewas dat, mits flink bemest, enorme opbrengsten gaf. ‘Ik strooide in die tijd echt héél veel kunstmest’, zei mijn oom. ‘Wel drie keer zo veel als mijn buren. En die snijmais, die groeide maar door.’ Tussen 1960 en 1980 verdubbelde in Nederland het gebruik van stikstofkunstmest, en verzesvoudigde de hoeveelheid geïmporteerd krachtvoer.

Foto: Sabine Grootendorst

Gecombineerd met een fokprogramma dat steeds meer gericht was op was het resultaat dat zijn koeien al snel recordhoeveelheden gaven. Aan de muur van Henks flat in Hoogeveen hangt nog een herinneringsbord van de huldiging van Fokje 12, zijn eerste koe die honderdduizend liter melk had gegeven. ‘Daar kwam toen de krant voor langs. Nu zijn er zelfs al koeien die tweehonderdduizend geven.’

Al begin jaren zeventig werd er inmiddels zo veel geproduceerd, dat de gegarandeerde melkprijs nauwelijks kon worden gehandhaafd. Er ontstond en de kosten die Europa maakte aan de exportsubsidies en het opkopen van overschotten rezen, ook doordat de prijs op de wereldmarkt juist daalde, de pan uit. Dit was de reden van het in 1984 ingevoerde

Henk: ‘Ik denk soms: de mooiste tijd was toen alles nog met de hand ging. Dat iedereen mekaar hielp, dat moeder dan met koffie en pannenkoeken naar het veld kwam. Maar dan denk ik er ook altijd aan, hoe ongelooflijk hard we moesten werken. Aan dat wij in Veenhuizen ineens met vakántie konden, als de allereersten van de streek. Daar sprak men schande van, maar dat kon ons niks schelen: met de auto gingen we naar Duitsland, langs de Moezel en weer terug. Het kòn, doordat we zo’n modern, goedlopend bedrijf hadden.’

2018: Een op de vier boeren heeft al een melkrobot

Veertig jaar en twintig kilometer verderop, in een huis met orchideeën in de vensterbank en een uitzicht over de velden, wordt een man door een machine opgebeld over een dier.

‘Het is mijn robot’, zegt Roelof Timmer (53), de oudste zoon van mijn oom en tante Roelof en Hennie Timmer-Schuiling en melkveehouder te Westerbork. Rustig loopt hij de trap op om zijn mobiele telefoon te pakken.

‘Druk één om het bericht af te spelen. Tuut. Een koe staat te lang in de robot’

Verderop, in de stal, staan zijn twee tomaatrode . Daar kunnen zijn tachtig koeien zich dag en nacht laten melken – het hekje herkent het dier aan de al even rode halsbanden met een chip, sensors vinden de spenen, data over melkgift en gezondheid worden automatisch bijgehouden, er wordt een afgepaste hoeveelheid krachtvoer toegediend en alles wordt weer keurig schoongepoetst.

En mocht een koe te lang in de machine blijven dralen, dan zet de robot een allervriendelijkste vrouwenstem op en belt mijn neef op zijn mobiel: ‘Druk één om het bericht af te spelen. Tuut. Een koe staat te lang in de robot.’

Inmiddels heeft al een op de vier boeren er een. De dag ziet er heel anders uit zonder de twee piekmomenten van het melken, en er is meer rust in de stal. In zijn kantoortje, als heer achter ‘t toetsenbord, bekijkt mijn neef zijn eiwit- en vetgehaltes. Al heeft de robot de boer veel werk uit handen genomen, Roelof begint nog altijd iedere dag om zes uur. ‘Het is ook gewoonte – ik wil ‘s ochtends kijken of alles wel goed gaat. En dan ben je ook op tijd klaar.’

Een halflege stal door het fosfaatplafond

Roelof nam het bedrijf van zijn ouders over, zijn jongere broer Henk heeft verderop ook een boerderij. Hij tekent in de lucht een grafiekje van hoe een gezonde melkveehouderij ongeveer moet groeien – zijn vader Roelof tekende eerder op de dag precies dezelfde stijgende lijn, op de rand van een krant. ‘Geleidelijk aan, elk jaar een beetje…’ dan schiet zijn vinger scherp omhoog. ‘Tot je als kind het bedrijf wil gaan overnemen. Dan is het zaak om uit te breiden.’

Foto: Sabine Grootendorst

Dat deed hij dus, een paar jaar geleden liet hij een nieuwe, lichte stal bouwen, met die twee robots erin en nog allerlei technische snufjes.

‘Kijk,’ zegt hij, ‘dáár wordt het drinkwater van de koeien langs de melk geleid, zodat het water een beetje opwarmt. Van lauw water drinken de koeien meer dan van koud water. En als ze meer drinken, dan geven ze weer meer melk.’

Toen het quotum in 2015 werd opgeheven, breidden veel boeren hun bedrijf uit. Bijna onmiddellijk waardoor de veestapel vorig jaar met 10 procent moest worden teruggebracht.

Ook Roelof heeft al zijn jongvee moeten wegdoen en het rechterdeel van zijn nieuwe stal staat leeg. ‘s Avonds zit hij achter zijn computer om te zien wat de fosfaatrechten kosten. Roelof: ‘Die kun je kopen van boeren die ermee stoppen, en dan kun je weer wat koeien bijkopen. Zo’n leeg stuk in je stal… Leuk is anders. Je wil eigenlijk altijd dóór.’

‘Nederlandse boeren stoppen nooit met melken- dat zit niet in onze natuur. Als de melkprijs goed is zeggen ze: ‘Mooi, we gaan meer melken, want de prijs is goed.’ Als-ie slecht is zeggen ze: ‘O jee, we moeten meer melken, want de prijs is slecht.’ We willen groeien - dat hebben we altijd gedaan, ons hele bedrijf is er op ingericht.’

In het halletje van zijn huis, boven een tafel met een antieke Drentse koffiepot met een kraantje, hangt een afdruk van een litho van Escher: water loopt, tegen alle wetten van logica en zwaartekracht in, omhoog over gootjes en davert dan over een rad naar beneden. Hij kreeg de prent van zijn moeder toen hij in Wageningen ging studeren.

‘Wat vind je er zo mooi aan?’ vraag ik. Roelof trekt een rimpel in zijn voorhoofd en tuurt naar het stromende en vallende water. ‘Op elke afzonderlijke plek waar je kijkt denk je: ja, dat is logisch. Dat water stroomt zoals het gaan moet. Maar als je dan het geheel ziet…’ Ik: ‘Dan zie je dat het eigenlijk niet kán?’ Hij: ‘lk weet niet of het echt niet kan. Het water stróómt toch? Het hangt van het perspectief af.’

Roelof zint op zijn fosfaatrechten, de robot melkt dag en nacht door. Zijn grote nieuwe stal niet op volle kracht gebruiken, kost hem geld - aan de andere kant ziet hij ook het nut van een bovenaf opgelegde melkrem. ‘Want uit onszelf gaan we echt niet minder melken, terwijl dat misschien wel slimmer zou zijn. is meer as duuzend’, dat zei opa Thie altijd. Met alleen maar harder en meer werken verdien je het niet – je moet vooral ook goed opletten.’

Foto: Sabine Grootendorst

Meer lezen?

Nog nooit kwam er zó veel melk van zó weinig boerderijen. Ik wil weten wat dat betekent Ik kom uit een familie van koeienboeren en werk als culinair journalist. Toch begrijp ik, net als die drie miljoen andere Boer zoekt Vrouw-kijkers, nauwelijks hoe de melkveehouderij en zuivelindustrie functioneren. De komende maanden duik ik erin, en ik kan alle hulp gebruiken. Lees mijn eerste verhaal hier terug Er is een grote omwenteling nodig in de landbouw, vindt deze filosoof. Ons levensgeluk hangt ervan af Hoe we voedsel verbouwen en consumeren is een aanslag op de natuur maar ook op de kwaliteit van ons leven, vindt filosoof Michiel Korthals. Een gesprek over de noodzaak het Europese landbouwbeleid radicaal te hervormen. ‘Voeding en de vrije markt gaan eigenlijk niet samen.’ Lees het verhaal van Tomas hier terug