Europese toppen, het zijn wonderlijke schouwspelen. Terwijl de 28 Europese leiders confereren, zitten in de perszaal honderden journalisten te wachten tot ze klaar zijn.

Intussen turen ze naar het scherm van hun laptop. Daarop volgen ze de twitter-accounts en van hun collega’s, die nieuwsfeiten posten als dat de premiers van de Benelux zich samen lieten vereeuwigen met een Belgiësjaal om de nek.

Af en toe lopen woordvoerders de zaal binnen. Als vliegen op de stroop komen journalisten op hen af. Ze krijgen brokjes informatie over de vorderingen toegeworpen. In de trant van: ‘Het zijn lastige besprekingen, maar we houden hoop.’

De echte nieuwsjagers zoemen er als bijen rond. Ikzelf loop er, ik geef het grif toe, met mijn ziel onder de arm.

Om de tijd te doden, las ik op de top van afgelopen donderdag Over Belgium. Nee, niet het voetbalelftal, maar het land. Dat gered moet worden door het Engels. Maar daarover later meer.

Dat boek leek me relevant omdat het dagen zijn waarin aardig wat politici en journalisten somberen dat de Europese Unie uiteen dreigt te vallen. ‘Europa staat voor vele uitdagingen, maar het migratievraagstuk kan de Unie maken of breken’, de Duitse bondskanselier voor ze afreisde naar de

Ook België geldt al jaren als een land dat op barsten staat. Maar auteur van Belgium. Een utopie voor onze tijd, heeft een reddingsplan voor het land dat in zijn ogen ook de EU goede diensten kan bewijzen.

Met de rug naar elkaar

De kern van het probleem waar België mee kampt, is wat Van Parijs ‘de onheilspellende uitdaging van noemt.

De Engelse filosoof en econoom schreef in 1861: ‘In de schoot van een volk zonder wij-gevoel, in het bijzonder als het verschillende talen leest en spreekt, kan de verenigde publieke opinie, die noodzakelijk is voor het functioneren van de representatieve democratie, niet bestaan.’

Al mag dat zolang België schittert op het WK even anders lijken, een volk met een wij-gevoel bestaat er nauwelijks. Na een jaar als ‘pottenkijker’ in de grootste Vlaamse krant De Standaard te hebben gefungeerd, kwam de journalist Joris Luyendijk onlangs tot dat Vlaanderen met de rug naar Wallonië staat.

In de Vlaamse krant las hij nauwelijks stukken over de Waalse samenleving of het culturele leven in Wallonië. Als hij bij Waalse bladen had rondgekeken, was hij zonder twijfel tot dezelfde conclusie gekomen over het gemis aan informatie over Vlaanderen.

Het viel Luyendijk op dat er over het bestaansrecht van België alleen maar in praktische zin wordt gedebateerd. Het argument is altijd: splitsen kan niet, want wat moet er dan met Brussel gebeuren? Nooit hoor je de vraag: welke toegevoegde waarde heeft België nog?

Met de onmogelijkheid te splitsen vangt ook Van Parijs aan. Hij laat de revue passeren, maar komt telkens tot de conclusie dat het voor een van de partijen onaanvaardbaar is en dus niet zonder geweld is te realiseren.

Neem de gedachte Brussel bij Vlaanderen te voegen. Dat zou betekenen dat het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking van Wallonië daalt tot 50 procent van dat van Vlaanderen. Een ramp voor de Walen dus, als het de financiële transfers moet missen die het verschil een beetje gelijk trekken.

Een demos door het Engels?

Splitsen is onmogelijk, concludeert Van Parijs. Maar dan ligt er wel die uitdaging van Mill: hoe kun je in een meertalig land het voor een democratie benodigde wij-gevoel creëren ?

De Belgische filosoof neemt die vraag zeker serieus. Alleen benadrukt hij dat ‘volk’ niet noodzakelijkerwijs een etnische interpretatie hoeft te krijgen. Je kunt het ook bescheidener opvatten als ‘een die over een gemeenschappelijke agora beschikt, een gedeelde publieke ruimte’.

En ik citeer nog een zin, omdat die zo belangrijk is: ‘Wat een levensvatbare democratie vereist, zijn dan de institutionele – en in het bijzonder de taalkundige – voorwaarden voor een dialoog die alle burgers samenbrengt.’

Een dergelijke dialoog vergt een gemeenschappelijke taal, stelt Van Parijs. Vandaar het ‘Belgium’ in de titel van zijn boek: het Engels moet naar zijn overtuiging de lingua franca van België worden.

Van de Walen vindt 90 procent de Nederlandse taal ‘ruw, onaangenaam, afstotend, moeilijk om te leren en regionaal’

Want de eis dat iedereen tweetalig is, is onhaalbaar. Vlaamse kinderen En de Franstaligen misprijzen het Nederlands. Uit een onderzoek onder Franstalige studenten in Brussel bleek dat 90 procent negatief oordeelt over het Nederlands en de taal omschrijft als ‘ruw, onaangenaam, afstotend, verplicht, moeilijk om te leren en regionaal’.

Een nogal onthutsend feit, vind ik. Maar Van Parijs neemt het als een gegeven aan, en pleit voor het Engels als de maximintaal. Dat is niet de taal die de meerderheid van de deelnemers in een gesprek het beste spreken, maar de taal ‘die het best beheerst wordt door de deelnemer die haar het minst goed kent’. Het is de taal die communicatie het minst moeizaam maakt.

Engels als noodoplossing

Ergens kan ik het wel begrijpen, dit pleidooi voor het Engels. Maar het blijft een pijnlijke constatering dat taalgemeenschappen die samen een land vormen blijkbaar nauwelijks het verlangen koesteren elkaars taal te leren. Het Engels lijkt in dat licht eerder een noodoplossing dan een middel om echt een demos te vormen.

Toch is het hoofdstuk ‘Een Belgische demos voor de eenentwintigste eeuw’ bijna helemaal opgehangen aan Van Parijs’ pleidooi voor het Engels. Een idee dat hij vervolgens ook voor de Europese Unie promoot: ook de EU heeft ‘dringend behoefte aan een gemeenschappelijke lingua franca’ omdat ‘ook zij geconfronteerd wordt met de uitdaging van Mill’.

Zeker, Van Parijs heeft nog wel wat andere ideeën in de aanbieding. Zoals een federale kieskring.

Op dit moment kunnen Belgen bij de nationale verkiezingen alleen stemmen op kandidaten uit hun eigen gewest. Als Vlaamse politici ook stemmen kunnen winnen in Wallonië, zouden ze eerder geneigd zijn het nationale belang in plaats van het Vlaamse te verdedigen. Net zo pleit Van Parijs voor de creatie van een pan-Europese kieskring in het Europees Parlement.

Een logisch idee. Alleen het Europees Parlement het onlangs.

‘Gecontroleerde centra’: vaag en vrijblijvend

De laatste bladzijden van Belgium las ik in de zaal waar Donald Tusk om 19 uur een persconferentie zou houden. Drie kwartier later kwam het bericht dat die was gecanceld. Italië had een veto over alle conclusies van de top uitgesproken, zolang er geen gezamenlijk akkoord was over migratie.

Vrijdag in de vroege morgen, rond half vijf, was er witte rook: Tusk liet via Twitter weten dat de Europese leiders het eens waren geworden over alle conclusies, inclusief migratie.

Wat is nu het tovermiddel waarmee de Italiaanse premier Conte over de streep was getrokken?

Nieuw in is een passage over ‘gecontroleerde centra’ in de Europese Unie waar ‘irreguliere migranten’ snel zullen worden gescheiden van ‘mensen die internationale bescherming nodig hebben’.

Alles in deze alinea is vrijblijvend en vaag. ‘Gecontroleerd’, dat is waarschijnlijk een eufemisme voor ‘gesloten’. Want ‘gesloten’ zou al botsen met Detentie van asielzoekers mag immers alleen als laatste middel.

Bij de persconferentie (afwisselend in het Frans en Nederlands, niet in het Engels) vroeg ik de Belgische premier Charles Michel wat ‘gecontroleerd’ betekent. Hij antwoordde dat de landen waar de bewuste centra komen, moeten uitzoeken hoe die ‘efficiënt’ kunnen zijn én in overeenstemming met het internationale recht.

Landen kunnen zich straks vrijwillig opwerpen voor de vestiging van dergelijke centra, niets is verplicht. Landen kunnen ook vrijwillig erkende asielzoekers overnemen uit deze centra, niets dwingt hen daartoe.

Toch sprak Conte zijn tevredenheid uit. Hij dat Italië ‘vanaf nu niet langer alleen staat’. Blijkbaar denkt hij dat er landen zijn die zich zullen opwerpen als kandidaat voor dergelijke centra en dat op zee geredde migranten die nu in Italiaanse havens aanmeren daar straks heen zullen gaan.

Er was iets gebeurd, durf ik wel te zeggen, wat ik de Europese leiders zouden het eens worden over een vage tekst die iedereen de gelegenheid zou geven te zeggen dat hij had gewonnen.

Het ontbrekende wij-gevoel

Terwijl de Europese leiders na een heel korte nacht al weer aan het ontbijt zaten om over nóg een heikel onderwerp te praten – de Brexit – vroeg ik me af in welke taal ze dat eigenlijk deden. In hun moerstaal, met simultaanvertaling, of in het Engels?

Navraag leerde me dat Engels de voertaal is, maar dat tolken zonodig bijstand verlenen.

Voldoende om een wij-gevoel te scheppen was dat niet. Na de moeizame nacht heerste bij de meesten weinig blijdschap over de uitkomst. ‘Het was een harde en lange discussie’, de Oostenrijkse bondskanselier Sebastian Kurz. ‘Er zijn nog veel verschillende benaderingen in de Europese Unie, maar ik ben toch blij dat er veel staten zijn die erop aandringen dat we de toestroom naar Europa terugbrengen’, vervolgde hij.

Over het heikelste punt, melden de conclusies van de Raad niets. ‘Ik hoor hier niets over solidariteit en herverdeling van vluchtelingen’, zei een journalist tegen premier Rutte. ‘Nou ja, het was ook niet voor de hand liggend dat we daar vanavond uit zouden komen’,

Rutte schetste hoe Zuid-, Oost- en West-Europa elk hun eigen visie over deze thematiek hebben. Daarmee legde hij de vinger op de zere plek: binnen de Europese Unie verschillen de manieren waarop de werkelijkheid wordt ervaren enorm.

Erger nog: het voor een goed functionerende democratie noodzakelijke gevoel dat we gezamenlijke problemen ook echt samen moeten oplossen, is zwak ontwikkeld.

Wil je op de hoogte blijven van mijn Brusselse zoektocht? Elke zondag om 10.00 uur publiceer ik een nieuwsbrief waarin ik verslag doe van mijn pogingen het spel in Brussel te doorgronden en initiatieven voor een mooier Europa in kaart te brengen. Die verschijnt op de site, maar kan je ook in je mailbox ontvangen. Schrijf je hier in