Het is een bekende klacht: het onderwijs richt zich te veel op het geven van cijfers op onderdelen die eenvoudig getoetst kunnen worden. Zodoende geeft het leerlingen te weinig vrijheid zichzelf te ontplooien.

Ook Jesse Frederik klaagt in  over die ‘afrekencultuur.’ Het is een roep die ook de politiek heeft bereikt. Vorige maand presenteerde D66 het een verzameling van tien voorstellen voor beter onderwijs. Eén van die voorstellen: weg met de doorgeslagen toetscultuur.

Maar waar hebben we het over als we het over een toetscultuur hebben? En wie is daar verantwoordelijk voor?

Laat ik eerst eens twee leerlingen op mijn eigen school vergelijken met elkaar: Marc, die vorig jaar in 4 vwo zat en twaalf vakken volgde, en Bente, die vorig jaar in 3 vwo zat en elf vakken volgde. 

Het verschil is dat leerlingen in 4 vwo, zoals Marc, op mijn school werken met een vast toetsrooster. Alle toetsen van Marc liggen aan het begin van het jaar vast. Twee keer per week, op woensdag- en op vrijdagochtend, maakt hij een toets. In 3 vwo, het jaar waar Bente vorig jaar in zat, wordt niet met zo’n vast rooster gewerkt. Docenten zijn vrij in het aantal toetsen dat zij geven.

Marc maakte volgens het vaste toetsrooster 82 toetsen in een jaar. En Bente, die overgeleverd werd aan de vrije hand van de docent?

Die maakte er 146.

Docenten lijken dus vaker te toetsen als zij vrij worden gelaten in het aantal toetsen dat zij geven. Frederiks frustratie komt dus niet uit de lucht vallen. Hij concludeert: ‘Er zijn genoeg mensen die prima functioneren binnen ons school­systeem, maar ik niet en ik denk velen met mij niet. En daarom irriteert de focus op studieprestaties zo. De hypothese is eigenlijk dat er niks mis is met school. Dat als je niet presteert op school het je eigen stomme fout is. Zo veel van wat iemand kan wordt zo verhuld achter een nietszeggend cijfer.’

Maar ik denk dat zijn werkelijke afkeer van school dieper ligt.

Een systeem gericht op creative producing gifted-leerlingen is een vrijbrief voor hobbyisme

Een onderscheid dat kan helpen om die afkeer te verklaren, is dat tussen ‘schoolhouse gifted’- en ‘creative producing gifted’-leerlingen. Dat onderscheid wordt gemaakt door de Amerikaanse psycholoog Joseph Renzulli, bekend vanwege zijn onderzoeken naar hoogbegaafdheid. De eerste groep leerlingen is volgens Renzulli goed in informatie opnemen en reproduceren, de tweede groep is veel creatiever en wil zélf scheppen. 

Wat Frederik in zijn stuk eigenlijk stelt, is dat het onderwijs te veel gericht is op de schoolhouse gifted en te weinig op de creative producing gifted. Heel veel goed presterende leerlingen zijn schoolhouse gifted, omdat dat inderdaad voor een groot deel is wat het onderwijs van leerlingen verwacht (al wil ik ook daar  bij plaatsen). Frederik is duidelijk creative producing gifted.

Het probleem van die gave is dat deze zich maar moeilijk in een mal laat gieten en becijferen. Een systeem gericht op creative producing gifted-leerlingen is daardoor al snel een vrijbrief voor hobbyisme. Wie bepaalt of jij wel of niet creatief genoeg bent? Of vinden we het goed als iemand lekker creatief bezig is en zo fijn ‘z’n ding kan doen’. En hoeven we daar dan ook geen cijfer op te plakken? Of draaien we creativiteit de nek om door ook daar cijfers voor te gaan geven?

Het is gemakkelijk om te roepen dat we inderdaad te veel toetsen, maar eerlijk gezegd: ook ik geef mijn 3 vwo-klas meer toetsen dan mijn 4 vwo-klas. Een toetsje woordenschat, een cijfer voor een presentatie, een schriftelijke overhoring ter voorbereiding op een grote toets die zwaarder meetelt: als ik toets, weet ik zeker dat mijn leerlingen de lesstof goed doornemen. En geef ik mijn leerlingen een opdracht waar zij langer dan een halfuur aan moeten werken, gaan er steevast drie vingers de lucht in.

‘Is het voor een cijfer?’

Ik zou willen antwoorden dat het niet voor een cijfer is. Dat onderwijs niet in de eerste plaats draait om het halen van goede cijfers, dat die cijfers maar een middel zijn en dat onderwijs ook draait om het ontdekken van je interesses, om leren samenwerken en het stimuleren van talent, dat onderwijs draait om burgerschapsvorming en creativiteit.

‘Ja leuk, maar is het voor een cijfer?’

Ja, het is voor een cijfer.

Net zomin als alle leerlingen gebaat zijn bij een toetscultuur, hebben alle leerlingen iets aan de vrijheid die Frederik zou helpen zich verder te ontwikkelen. Het gehele schoolsysteem op de schop gooien om de Jesse Frederiksen van de wereld te laten floreren, is voor mij dan ook geen remedie. Net zo gemankeerd als een schoolsysteem dat alleen de schoolhouse gifted-leerlingen waardeert, is een systeem dat alleen oog heeft voor de creative producing gifted-leerlingen.

Mijn oplossing zou zijn dat leerlingen van wie een heel docententeam zegt dat zij uitzonderlijke talenten hebben en niet functioneren in dit schoolsysteem, buiten het reguliere systeem worden geplaatst. Van mij hoeft Jesse Frederik niet naar al mijn lessen te komen, mag hij zijn eigen opdrachten ontwerpen en zelf met een plan van aanpak komen. 

Voor de rest van de leerlingen heb ik nog wel een toets liggen.

Het onderwijs krijgt een 4. Voor de moeite Gistere zwengelde correspondent Jesse Frederik een interessante discussie op De Correspondent aan over het prestatiefetisjisme in het onderwijs: dat is goed voor leerlingen die kennis kunnen reproduceren, niet voor creatievere leerlingen, stelde hij. Lees hier de column van Jesse terug