Jeffrey Lockwood onderzoekt sprinkhanen. Hij houdt van ze, kent ze als zijn broekzak en kan liggend op zijn buik dagenlang kijken naar hoe hun kleine kaakjes gras herkauwen.

Toch doodt hij er miljarden, elk jaar weer. Dat is zijn werk: het verfijnen van insecticiden. Aan die discrepantie gaat hij langzaamaan kapot.

Dus schrijft de vermaarde Amerikaanse bij wijze van ontlading het ‘To Be Honest’ voor zijn boek Grasshopper Dreaming: Reflections on Killing and Loving (2002).

Ik had nog nooit zoiets gelezen. Zelden reflecteert een wetenschapper en plein public zo vertwijfeld maar ook zo nietsontziend op de eigen wetenschapspraktijk. Worstelen en toch niet helemaal bovenkomen. Ontroerend.

En extra boeiend in deze tijden van onrust rond teruglopende Ik besloot het essay te vertalen. (Maar lees vooral

Ik dood voor de kost. Maar meestal omschrijf ik mijn werk wat eufemistischer als ‘toegepaste ecologie’ of ‘ongediertebestrijding’. Als entomoloog van de vakgroep Landbouw aan de Universiteit van Wyoming houd ik me bezig met de ontwikkeling van nieuwe en betere methoden om sprinkhanenplagen in de hand te houden, omdat ze anders de graslanden kaalvreten die ranchers nodig hebben voor hun vee.

Draait het in de landbouw om levens voortbrengen, in de entomologie gaat het vooral om levens beëindigen.

Ik vertel mezelf graag dat ik een belangrijke bijdrage lever aan de wetenschap door het gebruik van insecticiden te verfijnen, maar eigenlijk ben ik een huurmoordenaar: ik beroof andere wezens van het leven, dat is mijn baan. En verwacht wordt dat ik dat goed doe – efficiënt en professioneel.

Dit jaar stuur ik de moord aan op niet minder dan tweehonderd miljoen sprinkhanen en meer dan een miljard andere schepsels – vooral insecten. Alles bij elkaar zullen hun lijken ruim tweehonderdvijftig ton wegen en twintig vrachtwagens vullen. Dat is een flink bloedbad. Ieder jaar heb ik het er moeilijker mee.

Foto: Mary Evans Picture Library Ltd. / HH

De schone sprinkhaan

Ik begon mijn sprinkhanenstudie in 1986. Weinig wetenschappers namen de moeite om deze insecten gewoon eens te observeren, mij leek dat een logische eerste stap. Die eerste zomer in Wyoming bracht ik heerlijk lange, eenzame uren door kijkend naar sprinkhanen in een weide ergens ten zuiden van het stadje Laramie. Gaandeweg leerde ik hoe ze hun dagen doorkomen.

Terwijl de insecten luierden in de zachte morgenzon, of een tukje deden in de verzengende hitte van de namiddag, probeerde ik me te concentreren op mijn taak: het systematisch vastleggen van sprinkhaangedrag voor latere analyse.

In de woorden van Konrad Lorenz: ‘Je moet een dier heel lang observeren voor je er echt bekend mee bent (...) en zonder liefde voor het beest zelf kan geen enkele waarnemer, hoe geduldig ook, lang genoeg naar een dier kijken om waardevolle dingen op te merken over het gedrag ervan.’

Sprinkhanen kunnen best innemend zijn als je ze de kans geeft

Empathie voor dieren die warm noch zacht zijn groeit maar langzaam. Het duurt jaren voor bekend ook bemind maakt. Maar sprinkhanen kunnen best innemend zijn als je ze de kans geeft. We hechten ons makkelijk aan infantiele vormen: grote hoofden en babyogen doen harten gegarandeerd smelten. Niet toevallig maakte Walt Disney van zijn eerste insectenpersonage een krekel:

Sprinkhanen zijn onschuldige en minzame wezentjes. Hoewel er soms knokpartijen uitbreken als ze zich verdringen rond een ongewoon lekker hapje (zoals een zojuist overleden soortgenoot).

Sprinkhanen zijn ook mooi. In één namiddagwandeling kom ik al snel twintig verschillende soorten tegen. De Dactylotum bicolor is een felroze, blauw en zwart potloodstompje En de slanke, fluweelachtige zwarte mannetjes van de Boopedon nubilum zijn het tegendeel van de obese, bruin

De vleugelloze, roze-groene Brachystola magna is zo groot als een muis en banjert zonnebloemen etend door de velden. Alleen scherpe ogen zien de Hypochlora alba, een spookachtig groene sprinkhaan die zich verstopt in het viltkruid – En bij het aantreffen van een Aeropedellus clavatus, die het geluid van een wijkt een adrenalinestoot al snel voor een zucht van verlichting.

Ik vraag me af of al die sprinkhaanpracht een noodzakelijke uitkomst van evolutie is, of eerder een wonderbaarlijke uiting van kosmische vreugde.

Het insecticidale schouwspel

Toen ik met mijn onderzoek begon, was ik niet meer dan een toeschouwer van het insecticidale schouwspel dat onder leiding van het ministerie van Landbouw door verschillende overheidsinstellingen werd opgevoerd. Het doel was de bescherming van gras dat dient als voer voor vee. Met pesticiden. En dat is duur.

Als ze federale grond besproeiden dekte het ministerie de volledige kosten, als het ging om grond in bezit van een individuele staat was dat de helft, en een derde als het privégrond betrof.

Door deze subsidies was de schaal van vernietiging enorm. Per keer moest minimaal vierduizend hectare grasland behandeld worden. Maar het kon ook om veel grotere oppervlaktes gaan. Zo werd in 1985 en 1986 meer dan bedolven onder insecticiden.

Ik begreep wat J. Robert Oppenheimer gedacht moet hebben toen hij de eerste nucleaire vuurbal de woestijn van New Mexico zag verschroeien

Deze enorme getallen overvielen mij als beginnend wetenschapper. Ik wilde graag helpen de methoden te verfijnen om de sprinkhanenbestrijding te verbeteren. Tot mijn teleurstelling had het ministerie van Landbouw, dat destijds veel geld ter beschikking had, weinig interesse in vernieuwing.

Dat veranderde in 1996. Om milieu- en economische redenen zette het ministerie dat jaar zijn subsidiebeleid stop. Een besluit dat de kosten van sprinkhanenbestrijding voor individuele ranchers van de ene op de andere dag verdrievoudigde.

Daar wist ik wel raad mee. Samen met collega’s ontwikkelde ik een methode waarbij insecticiden in stroken worden uitgestrooid, in een fractie van de tot dan toe gebruikelijke hoeveelheden. Tussen die stroken kunnen stukken grasland onbehandeld blijven. Het was geen hogere wiskunde, maar het werkte (vooral omdat sprinkhanen uit zichzelf naar de behandelde stroken verhuisden, waarschijnlijk gelokt door kannibalistische snacks).

Na ons eerste grootschalige succes op acht vierkante kilometer grasland, begreep ik wat er door J. Robert Oppenheimer heen moet zijn gegaan toen hij de eerste nucleaire vuurbal de woestijn van New Mexico zag verschroeien en I am become Death, the destroyer of worlds.

Net zomin als ik heeft Oppenheimer ooit een doelwit gekozen, het bevel tot een aanval gegeven of een bommenluik geopend, maar hij gaf degenen die wél zulke beslissingen nemen de middelen tot massaslachting.

Foto: AP

Oorverdovende stilte

De afgelopen jaren is met mijn vergiftigingsmethode meer dan honderd miljoen hectare grasland in het westen van de Verenigde Staten behandeld, waarbij naar schatting bijna twintig miljard sprinkhanen omkwamen.

Ik kan me weinig voorstellen bij de enorme hoeveelheid individuen die in één zo’n campagne het leven laten. Alsof je ogen in een volgepakt stadion de tribunes afgaan – het is onmogelijk om in die enorme menigte gezichten te onderscheiden; ze smelten samen tot één mensenmassa.

De grootste sproeicampagne in het westen van de VS ooit, voltrok zich op een troosteloos stuk grasland ter grootte van zes miljoen voetbalvelden. Een gebied zo groot dat het een maand zou kosten om er omheen te lopen. Sterker nog: een verzameling tuiniers ter grootte van de bevolking van New York zou er een dag mee bezig zijn om al het gras te maaien.

Over dit gebied sproeiden we anderhalf miljoen liter insecticiden. Dat is genoeg vloeistof voor 250 kilometer aan bierflesjes, genoeg om iedere inwoner van de Verenigde Staten een ruime theelepel gif te geven.

Een paar dagen later hadden we 500 miljard sprinkhanen vermoord: tachtig sprinkhanenlijkjes voor elk mens op aarde

Een paar dagen later hadden we vijfhonderd miljard sprinkhanen vermoord. Hun lichaampjes zouden zeshonderd gymzalen kunnen vullen. Je zou een werkoppervlak van vijfenveertig vierkante kilometer nodig hebben om een bedsprei te naaien van hun vleugels. Stel je voor: we hadden ieder mens op aarde tachtig sprinkhanenlijkjes kunnen geven.

Toen ik over de prairie liep in de nasleep van mijn eerste grote campagne, merkte ik de lijkjes amper op. Vooral de stilte was oorverdovend. In deze weiden – een dag geleden nog vol leven – waren nu geen bijen meer die zoemden van bloem naar bloem, geen mieren die bezweken onder masochistische ladingen zaad, geen rondbanjerende grondkevers op zoek naar eten, geen rondcirkelende vliegen die zeurden om een druppel zweet, en, natuurlijk, geen sprinkhanen die aan mijn voeten uitbraken in een hels kabaal.

Als in een miniatuur Hiroshima was de architectuur blijven staan, zonder dat er een ziel bewoog of van zich horen liet. Het enige geluid was het wiegen van het gras en het spookachtige fluisteren van de wind. Wanneer je eindelijk die door voorspelde stilte hoort, ken je de kracht van vergif.

Het insect, de achtergelaten oorlogsvluchteling

De meeste ranchers en ongediertebestrijders hebben een voorkeur voor het gif een stof die zelfs bij hele lage doses de vorming of uitharding van het exoskelet van een insect verhindert. Ik ben er trots op dat we inmiddels maar één procent gebruiken van de hoeveelheid insecticiden die we tien jaar terug inzetten. Maar achter dit kwantitatieve succes gaan helaas geen hele hoopgevende kwalitatieve effecten schuil.

Binnen een week na blootstelling vervellen insecten tot misvormde monsters met grotesk verwrongen vleugels en poten. Hun achterpoten vallen er vaak af omdat het exoskelet te zwak is om de krachten die er op komen te staan bij het springen te verdragen. Ze worden lethargisch, lijken versuft of uitgeput. Als achtergelaten oorlogsvluchtelingen dolen de verminkte wezens rond.

Elke zomer loop ik na de besproeiing van een stuk grasland het veld in om het resultaat van zo’n gifcampagne met eigen ogen te zien. Opdat ik nooit uit het oog verlies wat mijn werk mogelijk maakt.

De eerste keer dat ik echt vóélde wat het betekent om dood en verderf te zaaien op enorme schaal, was toen ik op sabbatical was in Australië, een land dat mensen tot in het diepste van hun ziel raken kan. Ik ging erheen om te kijken wat ik kon leren van het efficiëntste en meest doelmatige sprinkhanenbestrijdingsbeleid ter wereld.

Het hoofdkwartier van de Australische Plague Locust Commission leek ontstellend veel op het hoofdkwartier van de generale staf van een leger, met kleurgecodeerde doelwitten op muurgrote landkaarten, het gekraak van radio’s en een saamhorigheid die doet denken aan een gelouterd peloton soldaten. De tekst en uitleg die ik hier kreeg over logistiek, communicatie en landmeting waren leerzaam, maar de belangrijkste les leerde ik niet in het klaslokaal.

Foto: AP / HH

De essentie van een slachtpartij

De spaarzaam begroeide graslanden aan de rand van de outback bij het stadje Broken Hill zijn berucht om hun sprinkhanenzwermen. Mijn eerste kennismaking met de treksprinkhaan die hier leeft vond plaats op een ongewoon natte, grijze ochtend. Een gids wees me op een vogel die vanuit een kruin in een verre bomenrij een zwerm soortgenoten indook. Ze deden zich te goed aan een waar all-you-can-eat buffet van sprinkhaannimfen.

Foto’s: Library of congress

Een nimf is het onvolgroeide, vleugelloze levensstadium van de (trek)sprinkhaan. Hoewel zo’n nimf niet veel groter is dan een punaise, scholen ze samen in groepen van drie meter breed en anderhalve kilometer lang. Er passen ongeveer tweeduizend nimfen op één vierkante meter, dus één zo’n strook kan uit wel twaalf miljoen insecten bestaan – ongeveer de helft van de menselijke bevolking van Australië. Nadat de nimfenbende ’s ochtends is opgewarmd in de zon, begint ze aan haar leiderloze mars.

De kronkelende stoet die voorts door de weiden trekt wordt begeleid door het flauwe geritsel van miljoenen kauwende kaakjes en buitelende lijfjes. Deze golven van leven zijn zo breed dat ze vanuit een vliegtuig nog te zien zijn. Dan lijken ze op gewelfde schaduwen die kaalgeslagen ringen grond achterlaten – plekken waar ze de dagen ervoor stopten om te eten.

Op een ochtend reisden we af naar de plaats waar zojuist een bestrijdingscampagne was afgerond. Ik was van plan om te helpen bij het tellen van de lijken, bij de ‘doelmatigheidsassessment’, maar kwam er niet aan toe. Ik verzonk in gedachten, probeerde te bevatten wat de essentie van deze slachtpartij was.

In de VS had ik ook wel dit soort campagnes meegemaakt, maar nooit één waarin het sterven zo zichtbaar was. Misschien kwam het doordat de insecticiden kort daarvoor uitgesproeid waren, misschien voelde ik meer empathie dan gewoonlijk omdat ik eerder die dag midden in een zwerm beland was. Misschien voelde ik meer afstand tot de boeren ten gunste van wie de pesticidecampagne gevoerd werd. Maar wat ik zag, raakte me diep.

Tussen agressie en affectie

Overal lagen sprinkhanen in het roodgebrande stof. Sommige waren dood, maar velen lagen nog te stuiptrekken van het zenuwgif. Ik heb weleens gehoord dat een aantal bommenvliegers in de Tweede Wereldoorlog niet meer door konden met hun werk nadat ze met eigen ogen de slachting op de grond hadden gezien.

Het was alsof ik voor het eerst écht zag wat het betekende om dood en verderf te zaaien op immense schaal.

Toen ik een jaar of tien was nam mijn broer – die me af en toe flink kon afranselen – het voor me op tegen een drie jaar oudere pestkop. De onverlaat viel me daarna niet meer lastig, maar mijn broer mij wel.

De band die ik met sprinkhanen voel, zit in tussen affectie en agressie

Zoals de liefde voor een broer de jeugdelijke stoeipartijen overstijgt, zo is ook mijn relatie met sprinkhanen ingewikkeld, heen en weer geslingerd tussen affectie en agressie. Al liet ik ontstellend veel geweld op ze los, ik heb ze ook beschermd tegen de pestkoppen van de overheid die weinig van ze begrijpen en nog minder om ze geven.

In 1989 kwam het Amerikaanse ministerie van Landbouw met een plan om parasitaire exoten en ziekteverwekkers te importeren om de inheemse sprinkhaansoorten van het Amerikaanse westen mee te lijf te gaan. De beesten die het betrof – een piepkleine wespensoort die zijn eitjes in die van de sprinkhanen legt, plus een schimmel die de weefsels van insecten aantast – zouden van over de hele wereld verzameld worden en dan losgelaten op de prairie. Omdat dit plan ons uitgestrekte graslandecosysteem permanente schade toe zou kunnen brengen, voerde ik een lange, bittere maar uiteindelijk succesvolle strijd om het tegen te houden.

Het plan miste belangrijke elementen, zoals plannen om organismen die geen doelwit waren te beschermen. Ik vond een onderzoek dat expres door de overheid achtergehouden werd waaruit bleek dat de wesp die men wilde uitzetten een sprinkhaansoort zou belagen die zich voedt met snake weed (Gutierrezia sarothrae). Een plant die miskramen bij runderen kan veroorzaken.Was dat fout gegaan, dan was de geest met geen mogelijkheid meer terug in de fles te krijgen.

Met insecticiden is elke inzet tenminste doelbewust en moet je rekening houden met regelgeving. Je kunt nationale parken, wildreservaten en leefgebieden van een bedreigde diersoorten vermijden. Met parasieten kan dat niet. Ze verspreiden zich zonder acht te slaan op onze overwegingen.

Hoe schadelijk gif ook is of is geweest, de schade die je aanricht met de slecht doordachte uitzetting van exoten is vele malen groter.

Foto: AP

Dank de sprinkhaan

Sprinkhanen geven haast ongemerkt de prairie vorm: ze snoeien giftig onkruid weg, composteren dode planten en dienen als voedsel voor vogels. Elk jaar raakt het stille refrein van hun levens dieper verweven met mijn wezen, terwijl de opzwepende tonen van hun sporadische uitbraken de aandacht van de verschillende overheidsinstellingen blijven trekken.

Net als het geven van leven, kan ook het nemen van leven een gewijde handeling zijn. Een vriend van mij, een gelooft dat je geneeskrachtige planten met dankbaarheid, begrip en nederigheid moet oogsten om het extract volledig tot zijn recht te laten komen.

Inheemse volkeren vroegen toestemming of vergiffenis aan de dieren waarop ze joegen. Een dergelijke houding zou ook de moderne landbouw niet misstaan, als een dier dood moet. In navolging van die inheemse volkeren zouden boeren er goed aan doen te beseffen dat ze de grond delen met andere wezens en dat ook hun behoeften begrip verdienen.

Aan het begin en het einde van de zomer sluip ik altijd weg bij mijn veldassistenten om alleen te zijn, om te bidden

Aan het begin en einde van de zomer sluip ik altijd weg bij mijn veldassistenten om alleen te zijn, om te bidden. Dat is het moment waarop ik de prairie in zijn volledigheid ervaar, waarop ik mijn diepgeworteldste intenties als wetenschapper onderzoek, en waarop ik mijn schuld en schaamte volledig voelen kan.

De gedachten die door mijn hoofd gaan zijn altijd anders, maar de hamvraag is hetzelfde: waarom blijf ik nieuwe manieren verzinnen om deze wezens te doden?

Ik rechtvaardig het doden van sprinkhanen met het idee dat mijn liefde voor hen betekent dat mijn intenties zuiver zijn. Het idee dat ik het goed bedoel kalmeert me, het idee dat ik me inzet voor een wereld waarin er minder gemoord hoeft te worden en er minder onbegrip bestaat tussen soorten.

Ik vertel mezelf dat intenties het enige zijn wat we echt in de hand hebben; de gevolgen van ons handelen ontglippen ons, zijn onzeker. Maar duizenden en duizenden hectaren met insecticiden besproeien veroorzaakt hoe je het ook wendt of keert een hoop leed.

Een boeddhistische priester zei me eens dat de samoerai ingewijd waren in de zengedachte, dat ze moordden met een spiritueel besef dat wij ons amper kunnen voorstellen. De aandachtigheid van het boeddhisme kan je helpen doeltreffend te werk te gaan. Maar, zo merkte hij op, je ontkomt er niet aan te verzinnen waarin je dan doeltreffend te werk wilt gaan. Ook als je volledig helder van geest een vijand in tweeën slaat, maak je vuile handen.

De barmhartige beul

Steeds weer verschijnen flarden uit een documentaire over doodslag voor mijn geestesoog. De film volgde een ter dood veroordeelde moordenaar tijdens zijn laatste dagen. Ironisch genoeg vond ik het meest aangrijpende personage niet de veroordeelde, noch zijn familie, noch de familie van het slachtoffer, maar de cipier.

Hier had je een goed en vriendelijk mens, belast met de plicht moord met voorbedachten rade te plegen. De cipier toonde waardigheid en mededogen, was zachtaardig zonder sentimenteel te worden, bood steun zonder neerbuigend te doen, sprak zijn twijfels uit zonder zich in excuses uit te putten. Hij vocht om de moeilijkste verantwoordelijkheid die onze maatschappij iemand toevertrouwen kan zo humaan mogelijk uit te voeren.

En dus vraag ik: wie neemt de meest betekenisvolle rol op zich, de mededogende cipier aan de zijde van de terdoodveroordeelde, die een executie waardiger probeert te maken? Of de demonstranten voor de gevangenis, die leuzen schreeuwen tegen de doodstraf?

Eigenlijk ben ik degene die minder wrede elektrische stoelen probeert te ontwerpen

Misschien ben ik een betere milieuactivist als ik het gebruik van insecticiden af zou wijzen. Maar draag ik werkelijk bij aan een betere wereld voor mijn medeschepsels als ik ontslag neem uit protest? Of is het beter om manieren te blijven zoeken om minder wezens te doden, met menselijkere en minder giftige methodes?

Ik zie mezelf als barmhartige beul. Als we dan dieren moeten doden, kan het maar beter gedaan worden door iemand met wat empathie.

Maar goed beschouwd ben ik natuurlijk niet de beul, dat is degene die het sproeivliegtuig bestuurt. Ik ga de bestrijdingscampagnes zelfs zo veel mogelijk uit de weg. Om de analogie verder door te voeren: eigenlijk ben ik degene die minder wrede elektrische stoelen probeert te ontwerpen. En dat komt me soms nog perverser voor dan het overhalen van de hendel zelf.

Het is mogelijk dat de stuiptrekkende sprinkhaan (of gevangene) er weinig voor koopt dat ik echt om hem geef, maar misschien kan de samenleving iets van haar menselijkheid behouden als het mij lukt om het moorden zachtaardiger en minder frequent te maken.

We ontkomen er niet aan dat ons brood de ander zijn dood is. Ik onderzoek hoe we minder en beter kunnen doden – maar met ieder gifseizoen sterft er weer een stukje van mijn ziel. Als mijn projecten erin slagen om de gebruikte hoeveelheid insecticide drastisch te verkleinen, vermindert ons verbruik bij een volgende plaag met tienduizend ton. Wat de oppervlaktes van de slagvelden met de helft terugbrengt.

Van sterfdata naar wijsheid

Toch zal de massaslachting doorgaan; dat is het lelijke midden van het compromis. Ik weet zeker dat het makkelijker is om lid te worden van Earth First! of de Chemical Manufacturers Association dan tot geen van beide kampen te behoren.

Foto’s: Library of congress

Soms zou ik willen dat ik me definitief kon aansluiten bij een van de twee uitersten: milieuactivisme of antropocentrisme, mysticisme of rationalisme, godsdienst of wetenschap. Maar als je dat doet raak je iets van jezelf kwijt, word je een half mens.

Enkelen lukt het partij te kiezen, maar door naast en met sprinkhanen te leven en werken, door hun schoonheid en hun onschuld te kennen, maar toch verantwoordelijk te zijn voor hun dood, leerde ik dat we beide manieren om ons tot de werkelijkheid te verhouden nodig hebben, willen we dat onze cultuur in het algemeen en onze landbouw in het bijzonder tot bloei komt.

Wetenschappers bevinden zich hier in een unieke positie: we kunnen de natuur begrijpen, er een band mee opbouwen, en het verhaal ervan vertellen. Voor wie wil, is het mogelijk om zowel de feiten te kennen als ze spiritueel te overstijgen.

En voor wie openstaat voor deze mogelijkheid – zo ben ik het in ieder geval gaan ervaren – maken technische gegevens op een zeker moment plaats voor een diepere kennis die vertrouwt op intuïtie, traditie, ervaring en geloof. Voorbij de kennis ligt de mogelijkheid van wijsheid.

Rauwe sterfdata gaven me de kennis om sprinkhanenplagen in te dammen met minimale schade.

Maar mijn wijsheid, hoe bescheiden ook, deed ik op als getuige van miljarden stervende sprinkhanen en van de integriteit van biotische gemeenschappen (inclusief de menselijke elementen daarin), ervaringen die me deden zien dat we uiteindelijk allemaal één zijn, dat hun dood ons kleiner maakt en hun overleven ons doet groeien.

De dood van één is een tragedie...

Wetenschappers staan vaak vijandig tegenover spiritualiteit. Ik denk dat die vijandigheid voortkomt uit angst – een gevoel van onrust, vrees zelfs, een vermoeden dat er nog steeds onderdelen van de wereld zijn, processen, die zich fundamenteel en definitief onttrekken aan ons vermogen ze te beheersen, kwantificeren of rationaliseren.

Ik vermoed dat veel wetenschappers weinig op hebben met mystiek omdat ze opzien tegen de onzuivere gedachten van de transcendente ervaring, tegen de onthutsende aanraking van het subjectieve gevoel en het verontrustende fluisteren van het spirituele begrip – uit angst dat zulke ervaringen het rationele denkproces zouden kunnen verstoren.

Ze staren zich blind op één helft van wat het betekent om mens te zijn, ze dreunen een materialistisch mantra op om alles wat de wetenschap te buiten gaat te ontkennen. In plaats van de illusie van objectiviteit in stand te houden, zou het beter zijn als ze zich openstellen voor een respecterende, zorgzame, ja liefdevolle band met de dieren die ze onderzoeken.

Maar dan zouden ze net zo worden als ik – verknocht aan de dieren die ik ombreng – met alle onrust van dien.

Idealen zijn goed voor filosofische verhandelingen en politieke handvesten, maar het echte leven is vol complexiteit, diplomatiek en nuance.

Ik kom vaak mensen tegen die menen te weten hoe de wereld zou moeten zijn, maar zelden zijn deze futuristen bereid de moeite te doen om ons ook echt van hier

Er bestaat geen oplossing voor het dilemma dat we moeten doden om te kunnen leven

Natuurlijk, wie de ‘redelijke middenweg’ bewandelen wil loopt het risico de status quo te rationaliseren en te rechtvaardigen. Ik probeer mezelf mijn wandaden te vergeven en de vergiffenis van de natuur te verkrijgen door te betogen dat elk slachtseizoen ons dichter bij een rechtvaardige en liefdevolle toekomst brengt. En dus ga ik door met sprinkhanen decimeren ten bate van de landbouw, zoals ik ook doorga met rouwen om hun dood in naam van onze menselijke cultuur.

Maar zelfs zoiets fatsoenlijks als streven te zorgen voor een zachte dood kan één vraag niet beantwoorden: waarom überhaupt dieren doden? Er bestaat geen alomvattende oplossing voor het universele dilemma dat we moeten doden om te kunnen leven.

Geen enkele filosoof, theoloog, kunstenaar of wetenschapper is er ooit in geslaagd een algemene oplossing te geven voor het mysterie van het lijden en de dood. Paradoxen los je niet op; je leeft erin en misschien ook door.

Een duivelse ironie – en een voorbeeld van de paradoxale eenheid van rationaliteit en spiritualiteit – is dat ik een psychisch toevluchtsoord vind in het anonimiseren van mijn slachtoffers door ze te doen opgaan in statistiek.

Foto: The New York Times / HH

...de dood van miljoenen slechts een statistiek

Onlangs was ik in Australië, waar ik met enige afstand een bestrijdingscampagne met vliegtuigen volgde. Ik deed mijn best zo veel mogelijk logistieke en methodologische details te onthouden. Maar toen een collega naar de grond keek en zijn voet optilde om één nimf te verbrijzelen onder zijn hak, dook ik ineen van afgrijzen. Het is moeilijker om een enkele onbesproeide sprinkhaan te verpletteren dan om te zien hoe een vliegtuig het landschap toedekt met een deken van dood.

Terug naar de zomer van 1992, toen ik in Wyoming in een verlaten stuk zonverbrand grasland stond, vergeven van

Een dichte zwerm insecten van tienduizend individuen was een paar uur eerder bespoten. Bij aankomst zag ik de sprinkhanen de hellingen op worstelen. Ze waren gebocheld en vleugelloos en sleepten hun voelsprieten achter zich aan – het was alsof een sadistische visser een net vol zwarte garnalen over de prairie had uitgestrooid en ze daar aan hun lot had overgelaten.

Sprinkhanen zijn mijn ecologische communie; hun lijken zijn mijn leven

Het lukte de vergiftigde krekels niet om heuvelop te hupsen, met elke beweging die ze maakten, rolden ze verder naar beneden. Ze kwamen terecht in de drooggevallen beddingen van kleine beekjes, waar ze stilstaande zwarte stroompjes vormden.

Op een van de hellingen pakte ik een krekel op uit de struik waar hij in verstrikt zat. Mijn gezicht vertrok bij zijn stuiptrekkingen, die erger werden door mijn aanraking. Ik zette hem terug op de stoffige grond opdat hij zijn doodsreis kon voortzetten, naar de anonieme menigte wriemelende lichaampjes aan de voet van de heuvel.

Dus, hoe leef ik uiteindelijk met het feit dat ik een moordenaar ben? Ik weet dat het lijden van de sprinkhanen, net als mijn eigen pijn, echt is. Ik weet dat ze sterven opdat ik kan leven. Sprinkhanen zijn mijn ecologische communie; hun lijken zijn mijn leven. Door hen heb ik betekenis gevonden in mijn werk, een band ervaren met andere wezens, het gevoel gekregen dat mijn leven in deze wereld zin heeft.

Misschien is mijn lot hetzelfde als dat van de cipier, om te zorgen dat deze wezens niet sterven door de hand van een onverschillige beul. Als iemand om je rouwt betekent het dat je leven – en je dood – het leven van een ander voelend wezen beroerd heeft. Misschien is dat alles waar we in ons leven op kunnen hopen.

Maar rechtvaardigen de inzichten van één man, miljarden doden? Ik verstik onder de steeds groter wordende hoop lijken die zich jaarlijks op mijn geweten stapelt. En daarom moet ik hun verhaal vertellen, en het mijne – en jou, lezer, het volgende verzoek doen: zeg bij je eerstvolgende maaltijd dank, en sta even bij ze stil.

Aan alles komt een eind

Een jaar na de publicatie van Grasshopper Dreaming: Reflections on Killing and Loving stapt Lockwood toch uit zijn insecticidale werkleven om verder te gaan in de filosofie. Nu is hij hoogleraar natuur- en geesteswetenschappen aan de University of Wyoming. Lockwood: ‘Hoe ik mezelf nu noem? Misschien insecten-filosoof. Maar eigenlijk weet ik het niet. Wat heerlijk is.’

Goed om te weten: niet álle entomologie draait nu om het beëindigen van insectlevens. En sprinkhanenplagen komen in Europa Maar er worden hier wél vergelijkbare bestrijdingscampagnes gevoerd tegen andere insecten.

Daarom heeft Lockwood nog een vraag aan de Europese lezers van zijn verhandeling:

‘Ik ben benieuwd hoe jullie het idee van ‘verantwoord doden’ of killing well zien. Westerse samenlevingen zijn wars van discussies over de dood – hoe zit dat met discussies over moorden? Beseffen mensen dat voor al hun voedsel doden noodzakelijk is, ook als ze vegetariër zijn? En maakt het dan uit hoe we met insecten omgaan?’

Lockwood praat mee onder het stuk, in het Engels.

Op de hoogte blijven van m’n avonturen in niet-mensland? Ik schrijf over die andere 99 procent van de wereld: van pluizige pauwspin tot mens-varken-hybride. In deze mail houd ik je geregeld op de hoogte van vragen die ik heb, stukken die ik schreef of mooie wetenschapsverhalen van anderen. Schrijf je hier in voor mijn wekelijkse mail

Meer lezen?

Deze man woonde 15 jaar samen met een uil (maar vraag hem niet of het liefde was) Oorlogsexpert Martin Windrow schreef een vuistdik boek over zijn huiselijk bestaan met bosuil Mumble. Maar om de hete brei draait hij heen: was het liefde? Lees meer over man en uil Deze dode Tsjech verhief de diepzeeworm tot kunst en laat je zelfs van kwallen houden Hoe overtuig je mensen van de magie van een gesloten waterwereld? Één antwoord wint na 150 jaar weer aan kracht. Zet er een glaskunstenaar op. Lees het verhaal van Tamar hier terug