Artikel 3, lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind:

‘Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.’

Een open deur, zou je zeggen. Maar kijk je naar het Nederlandse beleid rondom het jonge kind dan zie je dat dit helemaal niet zo vanzelfsprekend is.

dat de allesbepalende breinontwikkeling in de eerste levensjaren van een mens sterk afhankelijk is van de manier waarop er voor jonge kinderen wordt gezorgd. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat ze een warme band op kunnen bouwen met een paar vaste verzorgers en dat hun stress op tijd in goede banen wordt geleid. Ook zouden ze meer moeten en minder met taal- en rekenoefeningen bezig moeten zijn dan kinderen van 7 jaar en ouder.

Maar na acht jaar over dit onderwerp is mij opgevallen dat van die kennis veel te weinig gebruik wordt gemaakt.

Op 22 november kreeg ik de kans mijn kennis te delen tijdens een rondetafelgesprek van de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat gesprek ging over een mogelijke toekomstige samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs.

Mijn belangrijkste punt was dat ieder ministerie dat te maken heeft met het jonge kind, op zijn eigen manier voortbroddelt op beleid dat is ontstaan in een tijd waarin er nog weinig kennis was over de ontwikkeling van jonge kinderen. Zonde.

Het jonge kind is overgeleverd aan de markt

Kijk je naar de twee instanties voor jonge kinderen waar de overheid actief in investeert – het consultatiebureau en de kinderopvang – dan zie je dat goed.

Beleid rondom het jonge kind profiteert lang niet genoeg van de huidige pedagogische en (neuro)psychologische kennis

De zorg op de consultatiebureaus beperkt zich tot de medische kant van de ontwikkeling: meten, wegen, het voorkomen van mazelen en kinkhoest.

Heel belangrijk natuurlijk, maar het is een veel te magere invalshoek. Je zou ouders ook moeten vertellen hoe ze een warme band kunnen opbouwen met hun kind (en ze helpen als dat om welke reden dan ook niet lukt) en hoe ze hun kinderen kunnen stimuleren hun hersens te – en waarom dat minstens zo belangrijk is voor een gezonde ontwikkeling.

Dan de kinderopvang: dat is van oorsprong geen ontwikkelplek voor kinderen, maar een bewaarplek, opgetuigd met het belang van ouders en werkgevers in het achterhoofd. Het valt niet voor niets onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

GGD-inspecteurs kijken nu weliswaar meer naar de pedagogische kwaliteit van de opvang dan vroeger (ze keken toen vooral naar de veiligheid), maar het blijft moeilijk voor kinderopvangondernemers om die pedagogische kwaliteit – en daarmee het ontwikkelingsbelang van het kind – altijd voorop te stellen.

Dat komt doordat we de kinderopvang sinds 2005 hebben overgelaten aan de markt, waardoor de belangen van kinderen moeten concurreren met de financiële belangen van kinderopvangondernemers. Dat dwingt de maatregelen te nemen die niet in het belang zijn van het kind, zoals flexplekken, lange openingstijden of wisselende

Kortom, het beleid rondom het jonge kind profiteert lang niet genoeg van de huidige pedagogische en (neuro)psychologische kennis.

Deze Taskforce zou met plannen komen

Het is niet zo dat er op de ministeries helemaal niets wordt gedaan met de kennis over de ontwikkeling van het jonge kind.

Wat er vervolgens gebeurde, stemt mij veel minder hoopvol

Neem de Taskforce samenwerking Kinderopvang en Onderwijs. In opdracht van de toenmalige minister en staatssecretaris (Lodewijk Asscher en Sander Dekker) kreeg deze Taskforce twee jaar geleden het verzoek om te komen met een plan om de kinderopvang en het onderwijs beter te laten samenwerken. De hoop was dat kinderen zich dan beter zouden kunnen ontwikkelen, ouders meer zouden kunnen werken en er op een efficiëntere manier gebruik zou kunnen worden gemaakt van het personeel van beide instanties.

Dit gemeenschappelijke verzoek van de ministeries vond ik destijds heel hoopvol. Het betekent namelijk dat ze inzien dat de sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen eerder begint dan de leeftijd waarop kinderen naar de kleuterschool gaan (4 jaar) en dat je daar als overheid iets mee moet.

Maar wat er vervolgens gebeurde, stemt mij veel minder hoopvol.

Dat zit hem om te beginnen in de samenstelling van de Taskforce. Die bestaat bijna volledig uit partijen die belangen hebben bij de uitkomst van het rapport: vertegenwoordigers van schoolbesturen, kinderopvangondernemers en een oudervereniging die gefinancierd wordt door die ondernemers (BOinK).

Er werden wel pedagogen geraadpleegd, maar die bepaalden niet wat uiteindelijk in het rapport kwam te staan. Dat had wel gemoeten.

Kijk je naar de die de Taskforce heeft meegekregen van de ministeries (OCW en SZW), dan valt op dat de opstellers niet te veel buiten de lijntjes mogen kleuren. Een van de voorwaarden is dat de kinderopvang als private markt blijft functioneren. Dat is gek, want afwijken van die voorwaarde zou het belang van het kind wél kunnen

Mijn pleidooi

Voor het voorstel dat ik heb ingediend bij de Vaste Kamercommissies voor Sociale Zaken heb ik de belangen van het kind wél voorop proberen te stellen, zoals Artikel 3, lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind voorschrijft.

Mijn ideeën:

  • Alle kinderen vanaf 2,5 jaar zouden voorschools onderwijs moeten krijgen. Deze publieke peuterschool zou onder het ministerie van Onderwijs moeten vallen. Zo vergroot je namelijk de kans dat andere belangen dan die van het kind (werknemers- of werkgeversbelangen bijvoorbeeld) de overhand krijgen bij het uitwerken van de verdere plannen.
  • De kinderopvang zou los moeten komen te staan van de Deze opvang zou, net als op de basisschool, door commerciële partijen die samenwerken met de school.
  • De basisschool moet gesplitst worden in een peuter-kleuterschool en een bovenbouw voor zevenplussers. In Finland gaan kinderen bijvoorbeeld naar de basisschool. Dan begint voor hen pas het schoolse leren. Daarvóórvan 2 tot 7 jaar – krijgen kinderen juist alle gelegenheid om zich te ontwikkelen in een speelse omgeving.
  • Een nieuwe indeling van het onderwijs betekent ook dat de lerarenopleiding een opleiding voor jonge én een voor oudere kinderen zou moeten aanbieden. Want anders dan in de kinderopvang zouden peuterjuffen en -meesters, net als de docenten op de basisschool, hbo-gekwalificeerd moeten zijn. De kwaliteit van de begeleiding van de jonge kinderen is namelijk essentieel – anders richt je meer kwaads dan goeds

Hoe groot is de kans dat mijn ideeën beleid worden?

Wat opviel tijdens het rondetafelgesprek, was dat het overgrote deel van de uitgenodigde sprekers uitgesproken voorstander was van een breed toegankelijke ‘voorziening’ voor peuters.

‘Als iedereen daar zo’n voorstander van is, waarom is deze er dan nog niet?’, vroeg CDA-Kamerlid René Peters.

Precies, en daarom zou het kabinet het initiatief naar zich toe moeten trekken. Met het kinderrechtenverdrag in het achterhoofd.

Meer lezen?

Zet peuters met een achterstand bij elkaar in de klas (dat maakt onze samenleving uiteindelijk gelijker) De voorscholen voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand zijn begin dit jaar opgegaan in de reguliere kinderopvang. Zo vroeg al onderscheid maken zou segregatie in de hand werken, was een van de argumenten. Maar kinderen die op achterstand beginnen, zijn niet beter af op de grote peuterhoop. Lees het verhaal van Marilse hier terug

Kinderen zijn als rupsen: nog lang niet af. Deze hoogleraar vertelt hoe je hun brein het best stimuleert Als je kinderen goed wilt leren nadenken, moet je hen zó stimuleren dat hun hersenen zich evenwichtig ontwikkelen. Nu gebeurt dat te weinig, zegt Jelle Jolles, hoogleraar neuropsychologie. ‘We halen er niet uit wat erin zit.’ Lees het verhaal van Marilse hier terug