Als journalist ben je een soort superleek: van heel veel dingen weet je bijna niks.

Maar je bent wel een bijzondere leek, want je hebt altijd een geweldig excuus om privécollege te krijgen van welke expert je ook maar interessant vindt. Zo ontmoette ik begin 2017 ook embryoloog Sjoerd Repping, die het geen enkel punt vond om zich om tien uur ’s avonds nog een uur lang te laten doorzagen over sperma, eitjes en bevruchting.

Opmerkelijk, vond ik. Maar toen we anderhalf jaar later samen op – het grootste symposium voor de voortplantingstechnologie ter wereld – waar Repping na een dag congrespraatjes aanhoren tot diep in de nacht uitging en de volgende dag vroeg opstond om een marathon te lopen of zoiets, dacht ik: deze man is gewoon onvermoeibaar.

Als het nog eens wat wordt met die designerbaby’s, wens ik ze zeker Reppings toe.

Maar goed. Vorige maand had Repping een vraag voor mij. Namelijk: hoe ziet de leek de voortplantingsgeneeskunde? In de nasleep van En wilde ik dat niet komen vertellen op zijn Aan een zaal vol embryologen, gynaecologen, ivf-artsen en beleidsmakers. Dat wilde ik wel. Braaf legde ik Reppings vraag voor aan de lezers van

Honderden reacties volgden. Samengevat: de leek vindt de voortplantingsgeneeskunde maar verwarrend. Het is ook een nogal veeleisend vakgebied. Continu gooit het bijzonder complexe kwesties over de schutting. Mogen we embryo’s kweken voor onderzoek? Hoe oud mogen we kweekembryo’s dan laten worden? Zullen we ook meteen hun DNA herschrijven? En wat denken jullie van synthetische embryo’s? Mens-dierembryo’s,

Lezers geven graag een goed afgewogen antwoord, maar je ziet ze worstelen. En ik vind ook dat ze te weinig informatie hebben om tot een zinnig oordeel te komen. Daarom hier drie vragen aan het veld terug.

  • Welk leven is van waarde? En waarom?
  • Wanneer is dat leven dan ook beschermwaardig?
  • Waartoe is de voortplantingsgeneeskunde op aarde?

Want ik constateer een totaal vacuüm in het denken over de waarde van leven, bij zowel leek als expert. In algemene zin weten we niet wat we van leven vinden, wat we ermee moeten, of welke verantwoordelijkheden we hebben als we iets met dier of embryo willen doen.

Zolang dat niet helder is, is ook niet te beslissen wanneer een reden goed genoeg is om leven op te offeren ter meerdere eer en glorie van de embryotech.

Laat ik per vraag toelichten wat ik bedoel.

Welk leven is van waarde? En waarom?

Die eerste vraag hangt eigenlijk al jaren in mijn hoofd als een vastgelopen grammofoonplaat – en is gelijk de reden dat ik ooit uitkwam bij de embryologie en dus bij Repping.

Dit begon met een grote fascinatie voor cyborgs. Denk aan Seven of Nine uit Star Trek of Motoko Kusanagi uit de Japanse anime Wat schetst zeven jaar terug mijn verbazing: cyborgs bestaan. Alleen niet als mens-machines, maar als insect-machines.

Ingenieurs behingen insecten met sensoren en piepkleine biobrandstofcellen en staken elektrodes in hun breinen

Een aantal onderzoeksgroepen wereldwijd bouwde cybugs. Ingenieurs behingen insecten met sensoren en minibiobrandstofcellen, staken elektrodes in hun breinen en lieten zelfs hele vergroeien met insectenlijven in de

Het doel: insecten maken die op afstand bestuurbaar zijn. Ik schreef er een stuk over voor NRC Handelsblad. Lezers wilden weten: mag dit wel? Een autonoom insect reduceren

Ik zocht het uit, en ja: met insecten mag je Trek ze uit elkaar, maak er cybugs van: ze zouden toch geen pijn ervaren. Daarom is er geen wet- of regelgeving om ze te beschermen.

En dat geldt niet alleen voor insecten, maar voor álle ongewervelde diersoorten – maar liefst 98 procent van het diersoortenbestand. Spreekt de wet van ‘dieren’, dan wordt alleen de 2 procent ‘ons soort beestjes’ bedoeld. De gewervelden.

20190109_TS_Embryos

Maar voelen al die ongewervelde diersoorten dan inderdaad geen pijn? Daar is nul bewijs voor. Het minieme beetje onderzoek naar pijnervaring bij kreeften, krabben en inktvissen wijst eerder uit dat het even waarschijnlijk is dat ze pijn voelen als honden.

Hoe we vervolgens die 2 procent ‘ons soort beestjes’ op waarde schatten, is ook heel vaag. Een gewervelde kan in vier categorieën vallen: wild dier, huisdier, proefdier of productiedier. Elke categorie heeft zijn eigen regels. Van het ene varken moeten we afblijven, van het andere varken slachten we er een miljoen per dag.

De manier waarop we waarde toekennen aan niet-menselijk leven slaat dus alvast nergens op

De manier waarop we waarde toekennen aan niet-menselijk leven slaat dus alvast nergens op. Wat zou een betere manier zijn om dit te doen? Ik hoopte iets te leren van het denken over wél-menselijk leven.

Wat blijkt, in theorie vinden we alle mensen even waardevol. Maar die vlieger gaat bepaald niet op als we het hebben over ongeboren menselijk leven. Zo raakte ik gefascineerd door deze tijdslijn:

20190109_TS_Embryos_04

Wat zien we? Wetenschappers mogen experimenteren op menselijke embryo’s tot ze twee weken oud zijn: de veertiendagengrens. En een vrouw mag haar foetus aborteren tot het 24 weken oud is: de abortusgrens.

Waar zijn die grenzen op gebaseerd?

Wanneer is dat leven dan ook beschermwaardig?

De abortusgrens was altijd een levensvatbaarheidsgrens. Dat betekent dat een vrouw haar ongeboren foetus mag aborteren tot op het moment dat die – met behulp van geavanceerde couveuses – buiten de baarmoeder kan overleven.

Deze grens is technologisch bepaald, want afhankelijk van wat mogelijk is. Eerder lag deze grens op 28 weken. Door recente technologische ontwikkelingen zou die grens naar Maar dat wilde toenmalig minister van Volksgezondheid Tot frustratie van de ChristenUnie, die de grens graag op

Aldus promoveerde een oorspronkelijk technologische grens tot culturele grens.

We verzinnen wel een grens, dachten wetenschappers en politici, om de gemoederen te bedaren

Dan die veertiendagengrens. Die dateert uit de jaren zeventig, toen ivf op komst was en het publiek onrustig werd van embryo’s in laboratoria. We verzinnen wel een grens, dachten wetenschappers en politici, om de gemoederen te bedaren.

Waarom veertien dagen? Dat is het moment dat een embryo een zogeheten primitiefstreep krijgt: een streepje dat aangeeft waar later het hoofd komt, waar de anus, wat je linkerkant wordt en wat je rechter. Vanaf dat moment kan er geen eeneiige tweeling meer ontstaan. De primitiefstreep – zo ging de redenatie – is dus het begin van een individu. En op individuen experimenteer je niet.

Die veertiendagengrens was 25 jaar lang vooral een theoretische grens: niemand wist hoe je een menselijk embryo langer dan vijf à zes dagen in leven hield, laat staan veertien. Nu we het wél kunnen, vinden biotechnologen die veertiendagengrens opeens heel arbitrair. Niemand blijkt van de oorspronkelijk redenatie onder de indruk. De embryoloog wil een nieuwe arbitraire grens van 28 dagen.

Houdbare grenzen

Beide grenzen staan dus onder druk. Enerzijds gaan we embryo’s steeds langer in leven kunnen houden in petrischaaltjes – denk aan het baanbrekende werk van embryoloog Anderzijds kunnen we te vroeg geboren baby’s steeds beter opvangen – denk aan de ontwikkeling van kunstmatige baarmoeders, zoals die alvast goed werkt voor te vroeg geboren lammetjes.

Iemand als geneticus George Church, die wolharige mammoeten wil herintroduceren aan de Russische toendra, gaat er al vanuit dat hij daar straks geen echte olifantenbaarmoeder En stamcelonderzoeker zegt iedereen die het horen wil dat ook een menselijke baarmoeder heel gemakkelijk na te bouwen is. ‘Net een oventje.’

Hoe dan ook, aan beide ‘ethische’ grenzen ligt geen enkele morele overweging ten grondslag. En als de twee ontwikkelingen elkaar straks komen we daar sowieso niet meer mee weg. Dan moeten we alsnog besluiten of we alles wat kan, ook wel vinden kunnen. En een antwoord formuleren op de vraag: wanneer is menselijk leven van waarde?

Dus waarom niet nu beginnen. Zeker sinds de Chinese crispr-cas-baby, is het bio-ethische grensdenken weer helemaal hip and happening. Opeens hoor je politici als Corinne Ellemeet van GroenLinks bij Buitenhof zeggen dat ze zo geschrokken is dat we dit soort discussies niet ‘Want dit gaat ons immers allemaal aan. Dit gaat over wie wij willen zijn als mensen.’ En zegt ze te hopen op een breed gevoerde maatschappelijke discussie, met ‘mensen uit alle hoeken van de samenleving’.

Leuk. Maar ga het maar doen.

‘Er is geen grens. Er is geen biologisch punt waarvan je kunt zeggen: nu is het zover, nu heb je een mens’

Ik weet nog dat ik Sjoerd Repping vol goede moed vroeg waar hij dacht dat de grens dan lag, wanneer hij écht niet meer met ongeboren leven zou willen werken. Repping, stoïcijns: ‘Er is geen grens. Er is geen biologisch punt waarvan je kunt zeggen: nu is het zover, daar heb je het dan…

Ik dacht: misschien vraag ik het de verkeerde. Maar niet veel later meldde rechtsfilosoof Britta van Beers, dat je met mijn vraag – wanneer wordt een delend hoopje mensencellen complex genoeg dat het onze bescherming verdient? – Want: ‘Neem nou respect voor de doden. Wat als we biotechnologen vroegen: welke eigenschappen heeft het lijk? Wetenschappelijk gezien is het gewoon een hoop rottend vlees.’

Ze vervolgde: ‘Betekent dat dan dat het geen bal uitmaakt wat we met die lijken doen? Nou, nee. Hoe irrationeel het ook is dat we een zeker respect hebben voor onze doden, het behoort tot onze beschaving dat het er is.’

‘De embryodiscussie hoort thuis op dát niveau. Dus al voelen embryo’s misschien nog helemaal niks, het is wél menselijk leven. En als beschaving vinden we dat daar niet zomaar alles mee kan. Mensen zouden het vreselijk vinden als we er soep van maakten, bijvoorbeeld.’

Nu de embryoloog weer.

Waartoe is de voortplantingsgeneeskunde op aarde?

We weten dus niet zo goed welk leven we van waarde vinden. Of wanneer dat in potentie waardevolle leven begint met daadwerkelijk waardevol zijn.

Maar laten we de kosten voor nu even vergeten en kijken naar de andere kant van de medaille. Wat levert het op als we wél alles doen wat kan? Wat zijn de baten? En voor wie?

In berichtgeving rond embryotech wordt vaak gedaan alsof er in batenland maar twee kampen zijn: de voortplantingswetenschappers aan de ene kant, die mensen dolgraag aan een kind helpen, en de wensouders aan de andere kant, die het samen in de slaapkamer niet voor elkaar krijgen.

Als ik iets van Repping en de zijnen leerde, is het dat deze twee groepen er eigenlijk vier zijn. Er zijn nóg twee groepen waar je niemand over hoort, die veel bepalender zijn voor het voortplantingsveld dan de nieuwsgierige wetenschappers en de onvruchtbare wensouders.

20190109_TS_Embryos

Namelijk: de commerciële jongens die een verdienmodel zien in een kwetsbare groep vrouwen binnen de gezondheidszorg. En de wensouders die geloven in embryotech, zonder dat het ondergaan van zware behandelingen voor hen ook echt bewezen zin heeft.

Ergens is het ironisch dat een sector die meent last te hebben van het geloof, zelf voor het overgrote deel op geloof draait.

Ik snap het wel, ik ging er eerst ook vanuit dat embryotech altijd baby’s oplevert. Dat elke baby die tot stand komt met technologie er zonder die technologie niet was gekomen. Tot ik Repping daar een keer uitgebreid over sprak.

Ergens is het ironisch dat een sector die meent last te hebben van het geloof, zelf voor het overgrote deel op geloof draait

Ivf is voor een bepaalde groep wensouders evident zinvol, zei hij. Voor de mensen met dichte eileiders, geen ovulatie, geen eicellen of geen spermacellen. ‘Maar deze groep mensen vormt maar een kleine 20 procent van de groep mensen die jaarlijks ivf ondergaat.’

Die andere 80 procent lijkt vooral ivf te willen omdat het er is, maar niemand weet of het hun kansen op een kind ook daadwerkelijk vergroot ten opzichte van het samen blijven proberen in de slaapkamer.

Waarschijnlijk hebben deze mensen simpelweg last van verouderde eicellen. Repping: ‘Om dan ivf in te zetten, is eigenlijk heel raar. De eicelkwaliteit is slecht, dus wat ga ik doen? Ik ga die mevrouw volpompen met hormonen. Dan ga ik eicellen uit het lichaam oogsten. Die laat ik bevruchten en dagenlang in het lab liggen. En daar worden ze dan beter van? Nee, natuurlijk niet.’

Deze grafiek van biostatisticus René Eijkemans laat goed zien hoe de vruchtbaarheid bij vrouwen afneemt met hun leeftijd. Hier doet ivf dus niks aan. Sterker nog: geen enkele voortplantingstechnologie die nu beschikbaar is, doet hier iets aan.

20190109_TS_Embryos

Ondertussen is de groep wensouders voor wie ivf geen wetenschappelijk bewezen nut heeft, wél de grootste groep afnemers van ivf. En als je kijkt naar cijfers van het CBS en ziet dat vrouwen gemiddeld steeds later aan kinderen beginnen, kunnen we verwachten dat die groep alleen maar groter wordt.

Fascinatie is troef

Dus als we alle grenzen aan embryo-onderzoek loslaten, voor wie doen we dat dan eigenlijk? Neem het herschrijven van ons DNA, dat verkocht wordt onder het mom van ‘genetische chirurgie’. Hoeveel mensen hebben nou écht last van nare genetische ziektes als En zijn ouders die hun jammere genen niet willen doorgeven aan het nageslacht, niet al geholpen met embryoselectie?

Dan die groeiende groep vrouwen die op late leeftijd wel kinderen wil, maar ze niet meer kan krijgen. Zijn zij echt geholpen met zogenaamd ‘betere ivf-technieken’? Bij eicelinvriesdiensten? Bij de kweek van synthetische embryo’s die eigenlijk klonen zijn, maar verkocht worden aan het publiek onder het mom van

Zijn vrouwen niet meer gebaat bij betere omstandigheden, zodat ze eerder aan kinderen kunnen beginnen? Zoals betaalbare huizen en een eerlijke verdeling van zorgtaken?

Of zijn zij eerder gebaat bij betere omstandigheden zodat ze gewoon eerder aan kinderen kunnen beginnen? Zoals goede arbeidscontracten, betaalbare huizen, een einde aan zwangerschapsdiscriminatie, of een eerlijke verdeling van zorgtaken thuis. Volgens de van afgelopen december willen de meeste stellen de zorg voor kinderen bijvoorbeeld onderling wel gelijk verdelen, maar vindt slechts een op de tien dat dit ook lukt.

Is het aan de voortplantingsgeneeskunde om een technical fix te leveren voor sociale problemen? Of moet ze die helemaal niet willen oplossen? En zeker niet ten koste van leven waarvan we de waarde nog niet helder hebben?

Het voortplantingspraatje

Pratend met de ‘nieuwsgierige wetenschappers’ valt me op dat ze hier totaal niet mee bezig zijn. Ze voelen zich eerder genoodzaakt om het voortplantingspraatje af te steken, om een ethische en financiële voedingsbodem te kweken voor hun werk.

Zo wordt een discussie die toch al onmogelijk is extra bemoeilijkt door Ik vraag me af in hoeverre een samenleving dit soort fundamentele bio-ethische debatten saboteert door wetenschappers te dwingen te denken in economisch rendement.

Gezonde kinderen verkopen aan wanhopige wensouders wordt dan verkozen boven zeggen: we willen dit of dat héél graag weten, we’re dying to find out. Daarom moeten we deze grens of deze grens verleggen. Mag het, in naam der wetenschap? Zijn jullie net zo gefascineerd als wij?

Dan kan ik als sciencefictionfan alleen maar denken: tuurlijk. Ook ik wil weten hoe het allemaal zit. Kom maar op met die kobaltblauwe baby’s of mannen met veertjes. Wordt het wel even afwachten wat de rest van Nederland daarvan denkt.

Daarom bij deze een ander voorstel. Wat als de voortplantingsgeneeskunde haar studenten zo opleidt dat ze erop gebrand zijn juist hun fascinaties in begrijpelijke taal te delen met

Of dat het veld in elk geval haar promovendi verplicht elk jaar één populair wetenschappelijk artikel te schrijven over hun vakgebied, voor De Correspondent? En dat ik als journalist er gratis colleges mag volgen, zodat ik het allemaal ook wat beter begrijp.

Opdat we heldere afwegingen kunnen maken in het embryodebat. Zonder de rookgordijnen van loze beloftes en grenzen van drijfzand.

Op de hoogte blijven van m’n avonturen in niet-mensland? Ik schrijf over die andere 99 procent van de wereld: van pluizige pauwspin tot mens-varken-hybride. In deze mail houd ik je geregeld op de hoogte van vragen die ik heb, stukken die ik schreef of mooie wetenschapsverhalen van anderen. Schrijf je hier in voor mijn wekelijkse mail

Dit artikel is een bewerking van het verhaal dat Tamar Stelling 21 december 2018 hield op het afscheidssymposium van Sjoerd Repping, in het Amsterdam UMC.

Meer over ‘verantwoord doden’?

Hoe deze insectenverdelger ten onder ging aan zijn liefde voor sprinkhanen Een vermaarde entomoloog ontwikkelde insecticiden. En toen knapte er iets. Uit nood schreef hij een nietsontziend relaas waarin hij de massamoord op miljarden sprinkhanen verantwoordt tegenover zichzelf en de insecten. Ik vertaalde het. Lees het essay hier