Laat ik eerlijk zijn over mijn voorgevoelens bij de Europese verkiezingen: ik ben bang voor de uitslag. Straks krijgen we een Europees Parlement vol rechtse populisten, in wier handen onze liberale waarden en het respect voor mensenrechten niet veilig zijn, is mijn angst.

Waar die vrees precies vandaan komt, is lastig te zeggen. Komt het door het drama rond de Brexit? Of door de populariteit en macht van Donald Trump en Viktor Orbán, die laten zien dat autoritair rechts ook in Westerse democratieën aan de macht kan komen?

Partijen met extreme standpunten, die eerder alleen in de marge opereerden, zijn zeer succesvol. Forum voor Democratie en het van Marine Le Pen in Frankrijk behalen grote zetelwinsten. De uiterst eurosceptische Brexit Party van Nigel Farage gaat in het Verenigd Koninkrijk waarschijnlijk meer stemmen halen dan Labour en de Conservatieven samen, volgens de peilingen. Terwijl de Brexit Party niet eens een partijprogramma heeft.

Wordt mijn vrees gevoed door de voortdurende aanvallen op de vrije pers in en onder meer via verspreiding van fake news? Of de aanvallen op de rechtsstaat in Nederland (de aanval op de ‘D66-rechters’ van Geert Wilders), de roep om zwaardere straffen in probleemwijken (VVD-fractieleider Dijkhoff). Of is het de combinatie van potentieel gewelddadige retoriek en xenofobie die me bezorgd maakt? van de samenleving’.)

Mijn beeld van de politieke toestand in Europa is waarschijnlijk grotendeels gekleurd door een stroom van nieuwsberichten. Elk bericht op zich lijkt een incident, maar samen veroorzaken ze dat de grond onder mijn voeten wegzakt. Het lijkt of er ingrijpende veranderingen gaande zijn.

Maar klopt mijn indruk wel? Wat zijn eigenlijk de grote politieke trends in Europa? Winnen eurosceptische partijen in aanhang? Is er een onstuitbare opmars van rechts gaande? En wordt de liberale democratie bedreigd?

Dit verhaal is een eerste aanzet om de antwoorden te vinden op deze grote vragen. Data kunnen daarbij helpen, denk ik. In de politicologie worden allerlei datasets gebruikt, om politieke veranderingen in een breed perspectief te zetten. Die vinden zelden hun weg naar de journalistiek en dat is jammer, want die data kunnen tot belangrijke inzichten leiden.

De komende weken ga ik die datasets gebruiken om hier, in het openbaar, uit te vogelen hoe de politieke wind nu eigenlijk waait in Europa. Ik wil dat graag met de leden samen doen: wat zijn jullie zorgen en vragen?

Een belangrijke dataset

Een belangrijke bron die politicologen gebruiken om dit soort vragen te beantwoorden is de zogeheten Hierin vind je informatie over politieke partijen en verkiezingen in moderne democratieën sinds 1901. Zo bevat een overzicht van de zetelverdeling per partij in ieder parlement. Daarnaast zijn partijen ingedeeld op een schaal van 0 tot 10, op onderwerpen als links-rechts, pro-EU en anti-EU en liberaal-autoritair, zich baserend

De gegevens in ParlGov worden aangeleverd door 237 politieke wetenschappers in heel Europa, die invullen, de zogeheten expert surveys. Ze bevatten vragen als: hoe zou je de positie ten opzichte van Europese integratie beschrijven van de leiding van deze partij? De politicoloog in kwestie kiest vervolgens uit de antwoorden die lopen van ‘heel erg voor’ tot ‘heel erg tegen’.

Als je maar vaak zulke surveys afneemt en ze steeds opnieuw verwerkt en samenvoegt, kom je tot een aardig overzicht van partijposities in alle Europese landen door de tijd heen. Je kunt iets zeggen over de politieke kleur van het parlement.

Kijken naar verkiezingsresultaten is uiteraard betrouwbaarder dan kijken naar opiniepeilingen: je wilt weten waar mensen voor stáán, en niet wat ze alleen met de mond belijden.

Het voordeel van ParlGov is dat je niet meet wat mensen op een bepaald moment vinden, maar waar ze op een belangrijk moment daadwerkelijk voor kiezen. Bovendien ligt de beslissingsbevoegdheid bij het parlement en niet bij de individuele kiezer: kiezers kunnen nog zó veel vinden, het parlement neemt de politieke besluiten. ParlGov is dus een handige windvaan, die mij in staat stelt de politieke verschuivingen in Europa te meten op drie terreinen: euroscepsis, links-rechts en liberaal-autoritair – de terreinen waarop ik verwacht dat we verschuivingen kunnen waarnemen.

Eén: worden we steeds meer anti-Europees?

Laat ik beginnen met wat bekendstaat als euroscepsis. Zijn we in Europa meer pro- of anti-EU geworden? Of nauwkeuriger geformuleerd: bestaat de samenstelling van de nationale parlementen uit partijen die voor of tegen verdergaande Europese integratie zijn en tegen al te grote machtsoverdracht naar Europees niveau?

Als we de opiniepeilingen van moeten geloven, neemt de euroscepsis onder de bevolking af. Europeanen denken steeds positiever over de EU. In de meest recente Barometer zegt 61 procent van dat EU-lidmaatschap een goede zaak is en van de Nederlanders is dit zelfs 84 procent. Correspondent Rutger Bregman concludeerde daaruit dat we eigenlijk

Het nadeel van peilingen gebruiken wordt hier onmiddellijk duidelijk. Uit recent in eigen land door I&O Research blijkt dat bijna de helft van de Nederlanders (46 procent) vindt dat ‘de instellingen van de Europese Unie te veel macht hebben’, en dat bijna de helft (47 procent) vindt dat de Europese integratie ‘te ver’ is gegaan.

Wat zien we als we naar de posities van de partijen kijken in alle nationale parlementen? In onderstaande grafiek zie je de score van de Europese parlementen sinds 1992. De dikke lijn in de grafiek geeft de gemiddelde pro-anti-score aan van parlementen in alle huidige EU-lidstaten tezamen, vanaf 1992. Dat was het jaar van het Verdrag van Maastricht, toen de Europese Unie werd Hierin staat 0 voor zeer anti-EU, 10 voor zeer pro-EU.

Gelijk valt op hoe ontzettend pro-EU de nationale parlementen zijn. Kijk je langer, dan zie je ook dat gemiddeld genomen de nationale parlementen langzaam iets eurosceptischer worden. De verschuiving is klein maar zichtbaar.

De oorzaak van de bescheiden piek rond 2004? Dat is giswerk, maar ik vermoed dat we hier het effect zien van die in 2004 konden toetreden tot de EU nadat het van kracht werd, en daar erg blij mee waren.

Als je kijkt naar de afzonderlijke landen, dan zien we dit patroon van veel-maar-licht-dalende steun voor de EU zich herhalen maar ook met veel individuele verschillen. Veruit de meeste parlementen zijn gewoon heel erg pro-EU. Alleen het Verenigd Koninkrijk is de grote uitzondering. Dat is eigenlijk altijd al het minder enthousiaste buitenbeentje van de Unie geweest, met niet toevallig een dieptepunt ten tijde van het referendum over de Brexit.

Nederland lijkt het nieuwe buitenbeentje te worden in de EU met een relatief sterke trend richting euroscepsis, maar nog steeds zijn onze partijen duidelijk meer pro-EU dan anti, zie je in deze grafiek.

In ons land wijkt de stemming dus af van wat de Eurobarometer onlangs rapporteerde.

Maar zo’n daling van 7 naar 6 op de ‘pro-Europa-schaal’: wat betekent dit nou? Klopt het dat we nog steeds erg pro-Europa zijn? En zijn de posities van nationale parlementen bijvoorbeeld een goede graadmeter van de daadwerkelijke euroscepsis in een land? Ik vroeg het Otto Holman, politicoloog en onderzoeker naar Europese integratie aan de Universiteit van Amsterdam.

Holman bevestigt het beeld dat de euroscepsis in parlementen licht is gestegen. Belangrijk hiervoor was het in 2005. Vanaf dat moment is in landen zoals Nederland en Frankrijk (die beide de nieuwe Grondwet afwezen) Europa saillant geworden en minder een project van een pro-Europese elite.

Holman: was in de jaren negentig bijvoorbeeld een ferm voorstander van een maar na die Grondwet zijn dit soort gedachten snel verdwenen. Het “nee” van Nederland en Frankrijk is hard aangekomen. Sindsdien zie je bijvoorbeeld partijen als de SP onzinnige termen als “superstaat” gebruiken.’

‘Als je moet regeren, zie je snel in dat je veel problemen simpelweg niet op nationale schaal kunt oplossen’

Tegelijkertijd, zegt Holman, zijn in vrijwel alle Europese landen de mainstream partijen pro-Europa. ‘Dat komt omdat, als je moet regeren, je snel inziet dat je veel problemen simpelweg niet op nationale schaal kunt oplossen. Een mooi voorbeeld is migratie. Rechts-populistische partijen zeggen dan dat de grenzen dicht moeten, maar elke zinnige politicus weet dat dit niet de oplossing van de migratieproblematiek is, dus blijven ze pro-Europa. Ze weten dat ze de zorgen van hun achterban alleen door grensoverschrijdende samenwerking kunnen oplossen.’

Het kiezersonderzoek van I&O Research in Nederland bevestigt deze conclusie. De kiezer is gematigd eurosceptisch maar realiseert zich dat voor de aanpak van grote problemen als migratie, klimaatverandering en internationale veiligheid de EU onmisbaar is, blijkt hieruit. Dit laatste zie je ook terug in

‘Zachte euroscepsis is gezond’

Holman vindt dat je een duidelijk onderscheid moet maken tussen harde euroscepsis (de wens de EU te verlaten) en zachte (de EU moet hervormd worden). Zachte euroscepsis is volgens hem gezond: rechtse partijen willen dat Europa zijn buitengrenzen beter bewaakt en linkse partijen willen een gezamenlijke aanpak voor klimaatverandering en meer sociale zekerheid. Beide stromingen willen dat de EU deze zaken anders aanpakt, wat gewoon deel uitmaakt van hun politieke strijd, zegt Holman. ‘Maar uiteindelijk is de meerderheid van zowel EU-burgers als politieke partijen gewoon pro-Europa.’

De migratiecrisis lijkt nauwelijks effect te hebben op de steun voor anti-Europese partijen. Wel zien we een lichte stijging van euroscepsis, vooral tussen 2008 en 2010. Wat is de verklaring daarvoor? De wellicht, toen Griekenland zijn schulden niet meer kon afbetalen?

Holman: ‘Precies! De noordelijke landen dachten, in de persoon van die Grieken die kosten ons geld. De zuidelijke landen dachten weer: we worden genaaid door Dijsselbloem. Dus juist bij de eurocrisis zie je dat er wel een neiging was om te denken: we kunnen het beter alleen af.’

De oplossing voor de eurocrisis is een typisch economisch geschil waar links anders over dacht (investeren) dan rechts (bezuinigen).

Hoe zit het met de verrechtsing van Europa?

Als politicologen het over links en rechts hebben, kijken ze niet naar ‘cultureel’ links of rechts, waar je ‘anti-’ of ‘pro-Zwarte Piet’ onder zou kunnen scharen. Het gaat hier om economisch rechts. Veel populistische partijen worden bijvoorbeeld gezien als rechts, terwijl hun economische programma eerder ‘links’ te noemen is.

Zo maakt de PVV zich boos om gebrekkige ouderenzorg en zelfverrijking van multinationals ten koste van de koopkracht van ‘Henk en Ingrid’, wat linkse thema’s zijn. Forum voor Democratie daarentegen heeft een meer economisch rechts programma, waarbij ondernemers de ruimte krijgen, subsidies worden afgeschaft en belastingen, ook voor vermogenden, worden verlaagd.

Politicologen gebruiken de links-rechts-indeling dus om sociaal-economische posities te bepalen: linkse partijen willen een actieve overheid in de economie, rechtse partijen bepleiten een vrije markt, deregulering en een kleinere rol voor de overheid. Dat moeten we volgens hen niet verwarren met progressieve en conservatieve standpunten, zoals die bestaan over het homohuwelijk of strenge migratiewetten.

Zetten we de gemiddelden van nationale parlementen binnen de EU op zo’n sociaal-economische links-rechts-schaal, dan zien we iets opvallends:

We zien dat veel landen waarvan ik had verwacht dat ze links waren al heel lang een overwegend rechtse meerderheid in hun parlement hebben. Nederland bijvoorbeeld is van oudsher een rechts land. Maar ook België, Frankrijk, Finland, Denemarken, Zweden, Ierland, Slowakije en de Baltische staten zijn overwegend rechts, op de sociaal-economische links-rechts-schaal.

Het lijkt erop dat mijn beeld van de geschiedenis sterk vertekend is doordat ik me vooral herinner welke partij de grootste was of wie de regeringsleider leverde. Maar op zich zegt dat niets. Zo was in de jaren negentig de Partij van de Arbeid de grootste partij in Nederland en leverde die Maar de meerderheid in het parlement was rechts.

Hetzelfde lijkt op te gaan voor veel andere landen. Beelden van Franse actievoerende vakbonden en protesten tegen een verhoging van de pensioenleeftijd van 60 naar 62, wekken de indruk dat Frankrijk ‘links’ is, maar het tegendeel is waar. Denemarken kan progressief zijn wat betreft duurzaamheid of vaderschapsverlof, het parlement is overwegend ‘rechts’ – volgens de criteria van de politicologen achter ParlGov.

Wie denkt dat ‘rechts’ aantreedt wanneer ‘links’ het in de ogen van de kiezers heeft verbruid, en andersom, komt bedrogen uit

Ook wie denkt dat ‘rechts’ aantreedt wanneer links het in de ogen van de kiezer heeft verbruid en andersom – zo van: nu mag de ander het proberen – komt bedrogen uit. Linkse landen blijven doorgaans links en rechtse landen rechts. Van grote verschuivingen tussen de twee blokken is eigenlijk zelden sprake.

Deze vastigheid komt overeen met politicologisch onderzoek. In beschrijft politicoloog Tom van der Meer van de Universiteit van Amsterdam dat kiezers zonder scrupules de ene partij voor de andere verruilen, maar wel binnen de bestaande linkse en rechtse blokken bewegen.

Linkse Nederlandse kiezers die twijfelen tussen PvdA, GroenLinks, of SP zullen niet snel overstappen naar CDA, VVD, PVV, of FvD en andersom. Dat maakt de links-rechts-verdeling in landen door de tijd heen vrij stabiel. Zo werd de grootste in Frankrijk ten koste van het oude politieke midden en in Nederland zie je iets vergelijkbaars bij GroenLinks en PvdA. Kiezers zijn dus zeker geen stuifzand en waaien ook niet massaal in de richting van rechts.

Verliezen we het autoritarisme niet uit het oog?

Omdat links-rechts door politicologen strikt economisch wordt opgevat, waarbij meer of minder overheidsbemoeienis een onderscheidende factor is, ben ik bang dat we de autoritaire waarden die nieuwe partijen aanhangen uit het oog verliezen. Dan heb ik het over de overheidsbemoeienis die persoonlijke vrijheden inperkt, zoals het demonstratierecht bij de intocht van Sinterklaas, of het verbieden van abortus, het homohuwelijk of euthanasie.

Maar wat is autoritarisme eigenlijk? Sovjetdictator Jozef Stalin was in de ogen van iedereen wel autoritair. Ik vind Donald Trump autoritair en de Hongaarse premier Viktor Orbán ook. Maar Jesse Klaver niet. Waar zit ’m dat in?

In hun recente boek Cultural Backlash gebruiken politicoloog Pippa Norris (Harvard-universiteit) en de historicus Ronald Inglehart (Universiteit van Michigan) de sociale psychologie om autoritarisme te beschrijven. Mensen die autoritaire waarden hebben, verkiezen gehoorzaamheid boven vrijheid, zeggen ze. Het is een verdedigingsmechanisme van mensen tegen angsten en onzekerheden, en het gevoel buitengesloten te raken door de grotere vrijheden.

Autoritarisme moeten we zien als een cluster van waarden die de bescherming van de groep verkiest boven de vrijheid van het individu

Belangrijk hierbij is dat autoritaire waarden ingebed zijn in een groepscultuur. Ze dienen om de normen van de ingroup te verdedigen tegen de bedreigende normen van de outgroup, zoals sociaal-psychologen zeggen. Autoritarisme moeten we daarom zien als een cluster van waarden die de bescherming van de groep verkiest boven de persoonlijke vrijheid van het individu.

Volgens Norris en Inglehart zijn dit de drie belangrijkste kenmerken van autoritarisme: bescherming tegen risico en chaos (’terroristen bedreigen onze veiligheid’, ‘buitenlanders pikken onze banen in’), conformisme, om bestaande tradities en levenswijze te behouden (‘de joods-christelijke cultuur moet beschermd worden tegen de islam’, ‘Zwarte Piet hoort bij het kinderfeest’) en gehoorzaamheid aan een sterke leider, die de groep en haar gewoonten bescherming belooft.

De autoritaire leider zal speuren naar kenmerken die de ingroup onderscheidt van de outgroup: hoor je erbij of hoor je er niet bij? Die kenmerken zijn vaak gerelateerd aan ras, religie, afkomst, generatie, partijvoorkeur of geslacht. Dat betekent dat abortus, euthanasie en het homohuwelijk kunnen worden aangevallen zodra ze de heersende normen van de ingroup bedreigen.

‘De beschaving is altijd in gevaar’

Volgens autoritaire politici is de beschaving eigenlijk altijd in gevaar. En dat gevaar, dat zijn de anderen, zij die veroorzaken dat de leden van de ingroupzich ‘vreemdeling in eigen land’ voelen.

Om dit gevaar te trotseren, moeten de gelederen gesloten worden achter de sterke leider, om een verenigd front te vormen tegen de buitenstaanders. Dit is wat Norris en Inglehart de ‘autoritaire reflex’ noemen.

Zijn de EU-landen de afgelopen jaren autoritairder of liberaler geworden? Om dit te kunnen meten, gebruik ik speciale code, die ik schreef in de programmeertaal Python, en wederom de data uit de ParlGov-dataset. Daar hebben politicologen partijen óók gerangschikt op een liberaal-autoritaire schaal.

De uitkomsten daarvan zijn bepaald niet eenduidig:

Je ziet dat sommige landen zoals Nederland, Luxemburg, Denemarken en Zweden en in mindere mate België een lange traditie kennen van gematigd liberalisme, die zich tot de dag van vandaag voortzet. In Zweden zie je dat autoritaire partijen de laatste twintig jaar de overhand hebben gekregen. Maar in Italië zie je het tegenovergestelde. Zijn de Vijfsterrenbeweging en Lega Nord, die nu samen regeren, niet autoritair? Dat is vreemd.

Ook de andere landen laten in eerste instantie een vrij gematigd beeld zien, met als uitzondering Malta, Bulgarije, Polen en de Baltische staten, die bovengemiddeld autoritair zijn volgens de criteria van ParlGov. Ook Ierland valt op als een land dat eerder rechts bleek te zijn en nu ook vrij autoritair is.

Maar al met al geen reden tot paniek. We zien in tegenstelling tot mijn bange voorgevoel nog geen grote toename van het autoritarisme in Europa. Toch?

Sarah de Lange, politicoloog aan de Universiteit van Amsterdam en redacteur van het onlangs verschenen Radical Right-Wing Populist Parties in Western Europe: Into the Mainstream? zegt dat ik voorzichtig moet zijn met deze conclusie.

De Lange deelt mijn bevindingen over de beperkte verschuiving tussen links en rechts en de beperkte toename van de euroscepsis. Maar bij autoritarisme ligt het allemaal complexer, zegt ze. Dat komt door de vraagstelling in de expert surveys. De politicologen die de ParlGov-dataset ‘vullen’, worden volgens De Lange wel gevraagd te kijken naar hoe partijen denken over ethische kwesties als abortus en het homohuwelijk, maar vragen over immigratie ontbreken.

Rechts-populistische partijen zijn niet altijd conservatief. Vanuit hun populisme pleiten ze vaak voor meer participatie, met pleidooien voor referenda

Als je bijvoorbeeld naar Nederland kijkt, scoren de ChristenUnie en de SGP hoger op de autoritaire schaal dan de PVV. Het ‘autoritaire’ aspect van radicaal rechts-populistische partijen blijft daardoor onderbelicht. En daardoor onderschat mijn grafiek volgens De Lange de verschuiving naar autoritair nationalisme.

Maar hoe zit het dan met de landen waar ik die verschuiving richting autoritarisme wel waarneem? Alleen waar verzet tegen immigratie en conservatisme consistent samengaan in de opvattingen van populaire partijen, zoals in Oost-Europa en sinds kort in Zweden, zie jij zo’n verschuiving, merkt De Lange terecht op.

Maar dat is dus het halve verhaal.

Radicale, rechts-populistische partijen zijn nu eenmaal niet altijd conservatief. Vanuit hun populisme zijn ze ook vaak voor meer democratische vrijheid en participatie, met pleidooien voor referenda, burgerinitiatieven en een gekozen burgemeesterschap.

De Lange: ‘Wat je zou moeten doen, is de beleidsvragen in de expert surveys over migratie koppelen aan je huidige dataset. Ik vermoed dat je dan een beter beeld krijgt. Maar dat is wel heel veel werk!’

Te vroeg voor harde conclusies

Op basis van de ParlGov-data kun je, heel voorzichtig, concluderen dat er geen sprake is van een grote ruk naar rechts. Tenminste niet in economische zin.

De komende weken wil ik dieper ingaan op de verschuiving van liberaal naar autoritair. Daarvoor moet ik gegevens verzamelen die niet in de ParlGov-dataset zitten, zoals de partijprogramma’s van alle Europese partijen of hun positie per beleidsthema.

Ook is bovenstaande analyse nog vrij globaal. Ik kijk immers naar de gemiddelde verschuiving in het hele parlement van elk Europees land. Goed, kiezers bewegen vooral heen en weer binnen hun ‘eigen’ linkse of rechtse blok, maar wat nu als die blokken al geheel extremer worden, als de flanken sterker worden en het midden zwakker wordt? Dan blijft het gemiddelde gelijk, maar kunnen de posities van de partijen wel degelijk extremer zijn geworden.

Ten derde ben ik benieuwd hoe deze nationale verschuivingen per regio verschillen. Ik zag met deze dataset al verschillen tussen bijvoorbeeld Zuid-Europese en West-Europese landen. Ik heb het idee dat hierover meer interessante analyses te maken zijn. Dus dat is een volgende stap.

Ten slotte zou het interessant zijn om deze data met andere bronnen te combineren. Bijvoorbeeld met opiniepeilingen. Het zou kunnen dat de partijkeuze in het stemhokje geen volledig beeld geeft van wat kiezers vinden over kwesties waarop partijen zich niet profileren.

Graag hoor ik suggesties van leden voor welke databronnen ik nog kan aanboren en welke deskundigen ik kan betrekken bij deze zoektocht.

Voor de data-analyse in dit stuk heb ik de partijen per land gewogen aan de hand van hun positie op de drie bovengenoemde schalen, met hun stemaandeel per verkiezing. Dat deed ik met code geschreven in de programmeertaal Python. Vervolgens heb ik de uitkomsten vertaald naar de positie van het gehele parlement in elk jaar. Ook nam ik het gemiddelde van alle nationale parlementen op de drie schalen tezamen, zodat ik elk land in elk jaar een score kon geven. De code en mijn data zal ik bij nieuwe artikelen beschikbaar maken, zodat iedereen ermee kan spelen – en ze kan controleren. Veel dank aan Dirk Meulenbelt voor het meedenken over de code die ik moest schrijven om de data-analyse te kunnen maken.

Een eerdere versie van dit stuk had als kop 'De data laten zien: Europa’s grote ruk naar rechts is een mythe’. Dat is een te stellige conclusie, dus die hebben we aangepast.

Meer lezen?

Hoe Thierry Baudet aan de lippen hing van Jean-Marie Le Pen Dat Thierry Baudet graag flirt met radicaal rechts, is inmiddels geen geheim meer. Wat wij nog niet wisten is dat de populaire politicus twee keer Jean-Marie Le Pen bezocht en dat er opvallende ideologische overeenkomsten tussen hen bestaan. Lees het verhaal van Marijn hier terug