-
‘Vederlicht, diepgravend en ondraaglijk’
-
‘Een genadeloos portret van de binnenkant van Amerika’
-
‘Onthutsend’
‘Als je een Amerikaan ziet lopen, hoor je meestal binnen een paar seconden het bliep bliep van zijn autoslot.
Tragikomisch vond ik ze. Tot het begon te dagen dat Amerikanen niet per se lui waren, dat ze misschien wel wilden lopen, maar dat het ze gewoon heel moeilijk werd gemaakt. Vanwege kapotte stoepen, vanwege de hitte. Maar vooral: vanwege de angst.’
Twee jaar woonde Arjen van Veelen in de vergeten stad St. Louis, Missouri. In dit boek toont hij Amerika zoals je dat zelden ziet - en brengt het verrassend dichtbij.
Nu in de boekhandel!
Arjen in de media
-
Het Parool interviewde Arjen: 'Amerikanen lopen niet is een beklemmend portret van St. Louis.'
-
Ook aandacht in België voor zijn boek: De Standaard publiceerde een groot interview.
-
Knack was ook van de partij, met een vraaggesprek over Amerikanen lopen niet.
-
Terug in Nederland stond er een voorpublicatie op de website van Vrij Nederland.
-
Én een voorpublicatie in Letter & Geest, de bijlage van Trouw.
-
De Volkskrant schreef daarna: 'Een genadeloos portret van de binnenkant van Amerika, bekeken met de verbijstering en scherpte van een nadenkende nieuwkomer.'
-
Het eerste radio-optreden was bij Nieuwsweekend. Een erg leuk gesprek met Peter de Bie en Mieke van der Weij!
-
Vlak daarop kwam de eerste recensie, van Athenaeum: 'Hoe verder je komt, hoe mooier.'
-
**** sterren bij de bespreking in NRC Handelsblad: 'Met een open blik en een scherpe maar ook lichte pen laat hij zien waarom iedereen St. Louis zou moeten kennen.'
-
Tzum schrijft ondertussen: 'Dit werk slaagt erin op microscopische wijze in te zoemen op datgene wat de Amerikaanse Droom en daarmee de Amerikaanse ziel, tot in het merg gecorrumpeerd heeft.'
-
In De Standaard stond de eerste Belgische recensie. Amerikanen lopen niet bevat 'onthutsende impressies'.
-
Het AD maakte misschien wel het mooiste stuk: de Amerikacorrespondent nam het boek mee op reis. Een prachtige bespreking!
-
Terug in België een fijn interview in Charlie Magazine. 'Wie de Verenigde Staten wil begrijpen, moet in St. Louis beginnen.'
-
Ook Metro schreef over het boek: 'Wie een kant van Amerika wil leren kennen die bij toeristische reisjes verborgen blijft: lees dit boek.'
-
En opeens was daar een stuk op de site van Fox. Ook Amerikanen pikken Amerikanen lopen niet blijkbaar op!
-
Daarna kwam Elsevier met een recensie: 'In Amerikanen lopen niet geeft hij blijk van een scherp observatievermogen.'
-
De Volkskrant besteedde nogmaals aandacht aan het boek. Want het was gestegen in de bestsellerlijst!
-
Ook NRC Handelsblad schreef een tweede keer over Amerikanen lopen niet. Een tip voor de vakantie!
-
'Vanaf zin één wil je doorlezen en zijn verhaal horen,' schrijft 8weekly over Arjen en zijn boek. *****
-
De Groene Amsterdammer kwam daarna met een zorgvuldige bespreking. 'Amerikanen lopen niet is een uitnodiging om verder te kijken dan Washington, als bezoeker van de VS of als lezer.'
-
In het Vlaams Belang stond nog deze recensie: 'Van Veelen schrijft scherp en met een ongewone opmerkingsgave.'
Reacties op Amerikanen Lopen Niet
Over Arjen van Veelen
Arjen van Veelen (1980) was columnist bij NRC en schrijft sinds drie jaar voor De Correspondent. Door zijn unieke stijl en observaties valt zijn werk veelvuldig in de prijzen. In 2017 verscheen zijn debuutroman Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken die genomineerd werd voor de Libris Literatuur Prijs.
Voor interviews en recensie-exemplaren kun je uitgever Milou Klein Lankhorst mailen via milou@decorrespondent.nl.
Nooit meer een boek van ons missen?
Met een boekenlidmaatschap van De Correspondent heb je al onze boeken als eerste in huis. Automatisch en zonder verzendkosten.
En je draagt bij aan:
- Onafhankelijke onderzoeksjournalistiek
- Duurzaam uitgegeven boeken
- Toegankelijke boeken voor iedereen
Dit land maakt me bang
Het is drie uur in de ochtend als we wakker schrikken van luid gebons op de voordeur.
‘Hoorde jij dat ook?’
Natuurlijk hoorde ze het. Maar we durven geen van beiden naar het raam om te zien wie er in het holst van de nacht beneden op de veranda staat. Het zal geen bekende zijn, want we kennen hier nog niemand, behalve de overbuurman.
Toch even gluren. Buiten is het pikkedonker, niets te zien. Alleen krekelgeluiden te horen.
Wie van ons sluipt naar beneden? Er hangen nog geen gordijnen. Straks is het een valstrik, kijk je zo in de loop van een pistool – zulke dingen gebeuren hier, heb ik gelezen.
Terug onder de lakens. Doen alsof het de wind was? Of een boos wasbeertje?
‘Laten we maar niet stoer doen’, zeg ik.
Maar beneden op de keukentafel ligt een envelop met drieduizend Amerikaanse dollars met elastiekjes eromheen: de borg en de eerste maanden huur van ons droomhuis.
En weer klinkt het gebons, luider en driftiger. Onze harten bonken nu mee.
Drie dagen geleden zijn mijn vrouw en ik met onze kat en vier koffers naar St. Louis, Missouri gevlogen, een stad aan de rivier de Mississippi, niet ver van waar die samenvloeit met de Missouri — veel meer dan dat wisten we niet. Alleen nog wat Wikipediafeitjes:
Het Budweiserbier komt er vandaan.
De rapper Nelly, bekend van de hit ‘Hot in Herre’, woont er.
De honkbalclub St. Louis Cardinals is een van de beste van Amerika.
De bekendste attractie is de Arch, een roestvrijstalen triomfboog van 192 meter hoog.
Geen heel toeristische stad, geen place to be, maar we zijn hier ook niet als toeristen. We zijn hier beland door een speling van het lot. Beter gezegd, vanwege een melkzuurbacterie.
Mijn vrouw is microbioloog, ze deed in Amsterdam promotieonderzoek naar de bacterie Lactobacillus johnsonii. Dat onderzoek wilde ze voortzetten. En dat bleek maar op een paar plekken ter wereld te kunnen, waaronder in een laboratorium in St. Louis. We moesten googelen om te weten waar dat lag. Daarna pakten we onze biezen, vlogen een bacterie achterna, naar het beloofde land.
Amerika trok me nooit zo. Ik ben er ook nooit geweest, op een paar dagen New York na. (En je kunt je afvragen of je New York wel mag meetellen, het leek me eerder een eiland op zich.) Ik reis liever naar plaatsen die me nieuw of spannend lijken: Algiers, New Delhi, Shanghai. Amerika? Dat land kon ik al blind uittekenen, dacht ik altijd, dankzij boeken, bioscoopfilms en het NOS Journaal. In Amerika zijn de snelwegen leeg met gele strepen. De mensen zijn er joviaal, iets te dik (en iets te oorlogszuchtig). Ze lopen daar met grote bekers koffie over straat. Er spiegelt neonlicht op nat asfalt. Sterker, ik woonde al jaren in Amerika: Nederland leek me altijd een Amerikaans satellietstaatje, met dezelfde iPhones en McDonald’s-friet, dezelfde straaljagers, dezelfde woorden, dezelfde debatten over ‘wit privilege’ en ‘institutioneel racisme’.
Elke sneeuwvlok in New York was breaking news in Nederland. Om te zwijgen over de krankzinnige hoeveelheid aandacht voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Op Instagram was altijd wel iemand bezig met een roadtrip door de eindeloze States, zelf vond ik het leukste van Amerika dat je er helemaal niet heen hoefde om er te zijn geweest. Amerika kwam wel naar je toe, of je wilde of niet.
Dat ene tripje naar New York was me trouwens uitstekend bevallen én het had mijn vermoedens bevestigd: bijna alles wat ik er zag, had ik al eens gezien.
Zoals die plek waar de Twin Towers niet meer stonden. De gele taxi’s. De prachtige kunst in het Museum of Modern Art. Ook ik had me daar door de menigte gewurmd om een foto te maken van De sterrennacht van Vincent van Gogh. Ik had zelfs even overwogen om ook een stadstour te boeken langs de filmlocaties van hitseries als Sex and the City. Dat leek me het hele idee van naar Amerika gaan: plekken bezoeken die je al eens zag. De films en series nareizen.
Maar verder: waarom in vredesnaam naar een land gaan dat je allang kent?
St. Louis kende ik dan weer niet van de film. Je hoorde sowieso zelden wat over die stad. Dat kwam waarschijnlijk, zo redeneerde ik voor we vertrokken, omdat er in St. Louis nooit iets van belang gebeurde. St. Louis klonk niet zo magisch als New York of Los Angeles, eerder als een soort Luik of Almelo.
En eerlijk gezegd kwam dat me uitstekend uit. De afgelopen jaren had ik als columnist bij NRC Handelsblad gewerkt, maar ik was een beetje moe geworden van de eeuwige nieuwscyclus en het debat, van elke week een mening inleveren. Mijn droom was eindelijk een roman te gaan schrijven, ik had al een synopsis gemaakt, zelfs al een contract getekend, champagne erbij. Het moest gaan over Alexander de Grote. Het zou zich afspelen in Alexandrië. Het zou een roman worden over onsterfelijkheid, vriendschap en beschaving.
Dus dat vertelde ik mijn vrienden: ik ging in Amerika mijn magnum opus schrijven, in een stad waar nooit wat gebeurde, in een land dat ik al kende. En ik propte vervolgens mijn koffers vol met boeken; niet over Amerika, maar over oude Grieken en over ruïnes van het antieke Egypte.
Had ik me vooraf beter moeten inlezen? Absoluut. Maar zou er wel een reisgids bestaan die me had kunnen waarschuwen voor wat ik hier in St. Louis zou aantreffen?
Misschien hadden de lage huurprijzen ons moeten opvallen. In Nederland hadden we een oproepje gezet op Craigslist, het Amerikaanse Marktplaats. Algauw reageerde ene meneer Roth, we spraken hem via Skype. Meneer Roth was geen directe familie van de beroemde schrijver, wel een Jood uit New York.
De druk gebarende zestiger bleek, net als mijn vrouw, gepromoveerd in de scheikunde. Hij gaf les op een zwarte school in St. Louis, als appeltje voor de dorst knapte hij huizen op om te verhuren. Voor ons had hij een vrijstaand, bakstenen huis in de aanbieding, gebouwd in 1927, geheel gerenoveerd. Houten veranda, gemaaid gazon, eigen oprit met een garage: suburbia zoals in de film. Hij woonde er zelf schuin tegenover, de huur bedroeg 900 dollar, contant aan hem te betalen.
Daar kreeg je in Amsterdam nauwelijks een garagebox voor.
Het huis lag aan de Monroe Avenue, noteerden we, in Vinita Terrace. Verlekkerd keken we alvast rond op Google Street View. Een lommerrijk, doodlopend straatje, in de voortuinen stonden beelden en bloemen en soms een Amerikaanse vlag. Op loopafstand zat een winkelcentrumpje met zo te zien in elk geval een supermarkt. Op een kwartiertje rijden bevond zich een uitgaanswijk. Ook de metro naar de universiteit was niet ver.
Perfect. Deal. Ik zag mijn nieuwe leven al helemaal voor me: ik zou eerst een groot eikenhouten bureau kopen. Vervolgens zou ik gaan schrijven aan mijn roman, in alle rust, als mijn vrouw naar het laboratorium was. Ten slotte zou ik af en toe een wandelingetje maken naar de buurtsuper voor vers brood en een Amerikaanse glimlach.
St. Louis zou mijn blokhut in de wildernis worden.
Vanaf het vliegveld waren we met onze huurauto binnen een kwartier in Vinita Terrace. Onze Monroe Avenue zag eruit zoals op Street View. Het enige wat tegenviel was de drukkende zomerhitte: bijna 35 graden Celsius. Binnen snorde de airco al en in de grote koelkast lagen blikjes cola en verse bagels klaar. We lieten de kat los, die onder het bed kroop. Zelf waren we ook nog wat beduusd van de zeven uur tijdsverschil en van de lange reis (rechtstreekse vluchten zijn er niet naar St. Louis, waardoor je, als je pech hebt met de aansluiting, zomaar een etmaal onderweg kunt zijn). Gelukkig was meneer Roth er ook, druk gebarend van opwinding.
Aan de eettafel schetste hij met een fineliner op een papier heel kundig een stadsplattegrond, steeds opkijkend of we de kennis wel opnamen, als een leraar voor een krijtbord. St. Louis bestond uit de ‘city’, die als een halve maan in een bocht van de Mississippi lag. Daaromheen lagen de eerste suburbs, waar wij woonden. Vervolgens arceerde hij zowat het hele noorden van de binnenstad: ‘Hier moet je niet komen.’ Voor de rest van de agglomeratie gold grofweg diezelfde vuistregel: noord = niet goed.
Nu lag Vinita Terrace zelf in de noordelijke suburbs, maar volgens meneer Roth bevonden we ons in een verborgen oase – zij het in een als ongunstig bekendstaand deel van de stad. We moesten alleen een beetje opletten als we naar het centrum reden.
‘Dan kun je beter niet links afslaan bij Page Boulevard, ga liever rechtdoor en dan via Forest Park.’ En we moesten bij voorkeur niet naar de ‘ghetto-Schnucks’, de dichtstbijzijnde grote supermarkt. Daar was de kwaliteit minder (van de bezoekers of de producten, dat liet hij in het midden). Beter was de ‘Jewish-Schnucks’, dezelfde supermarkt, maar dan in een welvarende wijk waar veel Joden woonden.
Mijn oren klapperden. De laatste keer dat ik zulk reisadvies kreeg, was in een backpackershotel in Kaapstad. En toen was ik alsnog overvallen, in de straat van het hostel zelf.
Maar meneer Roth bezwoer ons dat hier in Vinita Terrace nooit wat gebeurde. ‘Je kan op vakantie gaan zonder je huis op slot te doen!’ We geloofden hem: hij woonde tenslotte aan de overkant.
Ons wijkje Vinita Terrace, leerden we, was een zelfstandige gemeente. Het hoorde bij de eerste suburbs van St. Louis, gebouwd voor mensen die begin vorige eeuw de drukke stad wilden ontvluchten. Het telde maar drie straten en er woonden volgens de laatste volkstelling 277 mensen.
Toch had Vinita Terrace eigen gemeenteraadsverkiezingen, een eigen sneeuwopruimdienst, zelfs een eigen politie. Voor die agenten moesten we opletten, adviseerde meneer Roth. Ze stonden namelijk vaak om de hoek geparkeerd, te azen op mensen die niet stopten voor het stopbord. ‘Dus echt helemaal stoppen, ook als er geen verkeer is, en ook niet langzaam doorrollen.’ Als de agenten zich met dit soort pietluttigheden bezighielden, dacht ik, dan viel het hier inderdaad mee.
Tot slot gaf de huisbaas nog een tip voor als we eens lekker uit eten wilden. Op tien minuten rijden naar het noorden had je een oud centrumpje met bakstenen huizen. Daar had je een leuk restaurant in een antieke treinwagon, waar je goede Europese wijn kon drinken. De naam van die andere oude suburb zei me toen nog helemaal niets: Ferguson.
Die avond zaten we voor het eerst buiten, we wiebelden wat op onze porch swing, het schommelbankje dat aan stalen kettingen aan het houten afdak hing. Het was nog steeds snikheet, we waren afgemat maar voldaan. Af en toe liepen er op straat zwarte mannen voorbij met ontblote, getatoeëerde basten en afgezakte broeken. Net rappers uit videoclips; maar ze slenterden onze veranda voorbij met minder bravoure, en droegen ook veel minder goud mee. Ze zwaaiden terug als wij zwaaiden.
Ons eerste weekend in Vinita Terrace vulden we met praktische zaken: internet regelen, een eikenhouten bureau kopen, dollars pinnen voor de huisbaas. Toen we het belangrijkste geregeld hadden, reden we alvast naar het laboratorium bij het academisch ziekenhuis, waar mijn vrouw op maandag zou beginnen.
Tegen het advies van onze huisbaas in sloegen we linksaf op Page Boulevard. Dat moest toch kunnen, er was veel verkeer, en het was nu eenmaal de snelste weg naar het centrum. Gaandeweg werden we stiller. We passeerden armoedige eettentjes met handgeschilderde opschriften. Sjofele minikerkjes. Aan beide kanten verschenen dichtgetimmerde panden. Vrijwel iedereen hier op straat was zwart. Ik dacht opnieuw aan Kaapstad.
En hoe dichter we bij de binnenstad kwamen, hoe havelozer de aanblik werd. Garages met roestige wagens, drankzaakjes met tralies, overwoekerde stoepen en her en der een perceel waar gras woekerde. Dit was vast het getto — al was er iets geks met dit getto. Je zag hier geen flats, geen troosteloze sociale woningbouw, geen projects. De woonhuizen waren statig: kasten, vrijstaand, opgetrokken uit negentiende-eeuws baksteen, met riante houten veranda’s en ivoorwitte pilaren, balkons met gietijzeren sierwerk.
Dit leek eerder de grachtengordel, waar de oorspronkelijke bewoners halsoverkop uit weggevlucht waren.
Sommige panden waren half ingestort en overwoekerd, ontdaan van dakgoten en alles wat maar waarde had, tot de bakstenen aan toe. Rottende veranda’s hingen scheef aan de gevels.
Andere huizen waren verbrand en zo gelaten. Maar in de meeste andere huizen woonden nog wel mensen. En ook daar schilferde de verf vaak van de pilaren. Wat was hier gebeurd? Een tornado, een burgeroorlog, de apocalyps? Waarom hadden we dit niet voorbij zien komen op het nieuws?
De bewoners liepen op straat of zaten op hun veranda’s alsof de ravage normaal was. We passeerden een neogotische kerk met dichtgetimmerde deuren en een ranke torenspits waar klimop door het kapotte glas in lood groeide.
Volgens Google waren we al bijna bij het universiteitsziekenhuis.
Rechtsaf nu, Delmar Boulevard oversteken. En zoals de zon opeens kan doorbreken, zo veranderde het stadslandschap bij toverslag. Opnieuw vielen we stil. Nu reden we langs weelderige villa’s met ommuurde tuinen en opritten met blinkende auto’s. Iets verderop passeerden we een taartvormige wolkenkrabber met luxehotel, bioscoopzalen en rode lopers; ertegenover lag een stadspark waar moeders jogden achter kinderwagens.
Algauw bereikten we de blokkentorens van het academisch ziekenhuis. Aan de voet was een uitgaanswijk voor studenten, met restaurants en terrassen. Er was een metrohalte, met veel beveiligers bij de ingang. Er liepen studenten met koffiebekers, artsen in lichtblauwe ziekenhuiskledij. Deze wijk voelde als thuiskomen. De meerderheid van de mensen was hier wit.
Op de terugweg namen we de route die onze huisbaas had aanbevolen, over een weg die dwars door het prachtige, kilometerslange Forest Park slingerde, naar onze oase.
Na dat ritje zocht ik op mijn laptop naar informatie over waar we nu precies doorheen waren gereden. St. Louis was een van de meest gesegregeerde steden van Amerika, las ik. En inderdaad, nergens was de scheiding zo helder zichtbaar als bij de Delmar Boulevard. Ten noorden van die weg was bijna iedereen zwart, ten zuiden de grote meerderheid wit. Die scheidslijn had zelfs een naam: de Delmar Divide. Met een eigen Wikipediapagina. Daar las ik dat de mensen aan de noordkant gemiddeld 18.000 dollar per jaar verdienden en aan de zuidkant 50.000 dollar. In sommige postcodegebieden aan de noordkant leefden de mensen gemiddeld achttien jaar korter dan in postcodegebieden een paar kilometer verderop aan de andere kant van Delmar.
De scherpe lijn die we eerder die dag overstaken, kon onmogelijk spontaan zo zijn gegroeid, als klimop tegen een kerktoren. ‘Deze stad is Apartheid City’, zei ik tegen mijn vrouw. En dit bleek inderdaad geen nieuws, dit was gewoon de status quo. Ik vond tenminste weinig woedende opiniestukken over de antiek aandoende rassenscheiding; in de nieuwsberichten over het noorden van St. Louis ging het vooral over misdaad en straf.
Binnen een paar zoekacties snapte ik ook waarom meneer Roth ons zo precies had gewaarschuwd. Misdaadcijfers bleken hier veel beter toegankelijk dan in Nederland. Ik stuitte bijvoorbeeld op een handige ‘buienradar’ van St. Louis, met de meest recente berovingen, inbraken en moorden per wijk. Ik vond talloze ranglijstjes van gevaarlijke steden. Ik las dat St. Louis net de nummer-één-positie had overgenomen van Detroit, als gewelddadigste stad van Amerika. En dat de misdaad het hoogst was op de plekken waar veel zwarte Amerikanen wonen. En, leerde ik, dat wij in een wijk waren gaan wonen waar driekwart zwart was.
Het is met veiligheid zoals met gezondheid: als je er bezorgd over bent, kun je er beter niet al te veel over googelen, en toch is dat juist wat je doet. Handig, al die data; je wordt er alleen wel een beetje naar van. En paranoïde. Want je kunt al die statistieken vast heel goed nuanceren – zo leerde ik later ook – maar als er in het holst van de nacht op de deur van je nieuwe huis wordt gebonsd, is het slecht kansrekenen.
Mijn vrouw en ik zitten rechtop in bed. Het zou natuurlijk meneer Roth kunnen zijn, die komt zeggen dat onze autolichten nog aanstaan. In Nederland zouden we wellicht de deur op een kiertje doen. Maar hier bellen we de politie van Vinita Terrace. Al binnen een paar minuten zien we de blauwe lichten in de nacht. Buiten treffen we twee agenten, ze zijn in gesprek met een zwarte vrouw van een jaar of dertig. Ze wijst naar ons, beweert dat ze ons kent.
De volgende dag vertelt meneer Roth dat hij nog nooit zoiets heeft meegemaakt. En in de tijd dat we nog in Vinita Terrace zullen wonen, zal zich zoiets inderdaad niet meer voordoen. Misschien was die vrouw gewoon wat in de war, of vergiste ze zich in een deur.
Ik weet wel dat de geest van St. Louis zich meteen in die eerste dagen meester van me maakt. Deze stad, met al zijn geschiedenis, is mijn zenuwstelsel aan het binnendringen. Het is een stad waar ik het liefst binnen blijf, een stad die me bang maakt.
Bang, ja, maar ook boos. Want dit Amerika, waar ik bij toeval ben beland, doet me eerder denken aan wat ik zag in Kaapstad of New Delhi. Waarom zou je naar een land gaan waar je al bent geweest? Nou, bijvoorbeeld omdat je er nog helemaal niets van hebt gezien.
Lees verder in het boek