-
NPO Radio 1 Non-Fictie Boek van 2021
-
‘Fantastische schrijver.’
-
‘Een hoopvolle en ontroerende zoektocht.’
-
‘Overweldigend.’
-
‘Een intelligent boek.’
Als we in deze tijd ergens te weinig van hebben, dan is het ruimte. Ruimte in onze agenda’s. Ruimte in ons hoofd. Ruimte in ons leven.
Maar wat als we het bestaan vanaf de grootst denkbare afstand bekijken?
Marjolijn van Heemstra neemt je mee op een intrigerende reis door de ruimte die we op aarde missen, en de ruimte die ons tegelijkertijd overal omringt.
Langs de vierkante meters waarop we elkaar in de weg lopen, tot de cirkels die we trekken om de zon. Want terwijl de wereld benauwder wordt en ons leven gehaaster, ontdekte ze: in lichtjaren heeft niemand haast.
Marjolijn van Heemstra in de media
-
In het radioprogramma Humberto werd In lichtjaren heeft niemand haast met 28% van de stemmen uitgeroepen tot NPO Radio 1 Non-Fictie Boek van 2021.
-
De Volkskrant interviewde Marjolijn over haar boek en hoe de lockdown haar dwong om ‘langzamer te leven’.
-
Ook De Telegraaf had een gesprek met haar, waarin ze pleit voor een nachtwacht in elke buurt.
-
Het boekenprogramma Brommer op zee nodigde Marjolijn uit voor een gesprek over ruimtevaart, astrofobie en het belang van het donker.
-
‘Marjolijn van Heemstra bekeek de wereld vanuit ruimte, op zoek naar een nieuw perspectief’, kondigde radioprogramma De Nieuws BV aan.
-
Het Parool interviewde Marjolijn in Amsterdam-Noord. ‘Ik heb alles wel 75 keer gefactcheckt’, zei ze.
-
Ook bij tv-programma Tijd voor Max sprak Marjolijn over In lichtjaren heeft niemand haast.
-
‘Ik geloof in een holistische benadering van gezondheid’, zei Marjolijn tegen het AD, in de rubriek Hemd van het lijf.
-
In radioprogramma De Ochtend van 4 vertelde Marjolijn over haar initiatief Nacht-Wacht.
-
Positieve recensie in Trouw: ‘Marjolijn van Heemstra beschrijft complexe materie licht, poëtisch en spannend.’
-
Verder sprak ze met Hens Zimmerman, voor zijn mooie podcast Zimmerman in Space.
-
En stond er een groot interview in Nederlands Dagblad. ‘Kijk naar de aarde met de blik van een ruimtevaarder, ‘dan zie je veel beter hoe dingen verbonden zijn.’
-
Ook was Marjolijn te gast in de VPRO Koos Podcast, waar ze praat over haar inspiratiebronnen.
-
In de Podcast over Media sprak Marjolijn over ufo’s, corona, media en twijfel.
-
In juni werd In lichtjaren heeft niemand haast bekroond tot Boek van de Maand in radioprogramma Humberto.
-
‘Als je dit gelezen hebt, voel je je rijker. Bewuster.' Een mooie recensie in De Nieuws BV.
-
Vier ballen in NRC voor In lichtjaren heeft niemand haast. De krant noemt het boek ‘helder’ en ‘poëtisch’.
-
In de boekenpodcast Tussen de regels gaat NRC er nog dieper op in. Wat zoeken schrijvers toch in de kosmos?
-
HP/De Tijd interviewde Marjolijn. Eerste vraag: ben je bang dat je boek zweverig wordt gevonden?
-
Marjolijn schreef een stuk voor Het Parool over haar initiatief Nacht-Wacht en het omarmen van het donker.
-
Voor de Volkskrant schreef ze over het belang van vertragen en het denken op de écht lange termijn - eeuwen.
-
Toen Amazon-baas Jeff Bezos richting de ruimte vloog, vroeg NRC wat Marjolijn daarvan vond. ‘De ruimte is geen plek om over te laten aan een clubje interplanetaire adel.’
-
‘Bezos vindt de planeet zo mooi dat hij deze kapot maakt.’ In Op1 ging Marjolijn in debat met Raymond Mens over de lancering van de raket van Bezos.
Reacties op In lichtjaren heeft niemand haast
Over Marjolijn van Heemstra
Schrijver, dichter en theatermaker Marjolijn van Heemstra is al jarenlang gefascineerd door de ruimte en ruimtevaart. Haar roman En we noemen hem werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en in acht talen vertaald. In de zomer van 2020 verscheen haar nieuwste dichtbundel: Reistijd, bedtijd, ijstijd.
Nooit meer een boek van ons missen?
Met een boekenlidmaatschap van De Correspondent heb je al onze boeken als eerste in huis. Automatisch en zonder verzendkosten.
En je draagt bij aan:
- Onafhankelijke onderzoeksjournalistiek.
- Duurzaam uitgegeven boeken.
- Toegankelijke boeken voor iedereen.
Verlangen naar uitzicht
Het is de warmste zomer ooit gemeten, alles voelt klam – het laken, mijn kussensloop, de benen van David, de man die al jaren mijn verloofde is. Volgens mijn telefoon is het 3.32 uur, wat betekent dat ik al vierenhalf uur wakker lig. Een nieuw record. Ik luister naar de ventilator die op volle toeren draait, een ritmisch woesj woesj. Tegen de hitte helpt het ding niet maar de bewegende lucht houdt de muggen weg die ons deze nachten belagen. David beweegt onrustig in zijn slaap. In de kamer links van ons liggen onze kinderen bezweet in hun bedden.
Het slaapkamerraam staat open, zoals alle ramen op het plein waaraan we wonen. Iedereen probeert wat wind te vangen op de benauwde verdiepingen. De laatste nachtbrakers zijn naar bed, de eerste vogels moeten nog ontwaken. Het is die onbestemde tijd die je officieel ochtend noemt maar die voelt als nacht. Een tussentijd, de pauze voor een volgende ademhaling.
Ik zou moeten opstaan, deze schaarse rust benutten. Mails beantwoorden, rekeningen betalen, een gedicht schrijven. In plaats daarvan zap ik langs de stories op mijn Instagram- account. Splinters woede en verontwaardiging, afgewisseld met blokjes zelfpromotie. Poëzie en politiegeweld, goede recensies en kwade opiniestukken, recepten voor vegan döner gevolgd door een aanklacht tegen het patriarchaat. Ik plaats hartjes en duimen en deel tot het me weer eens duizelt van alle strijd die moet worden beslecht. We zijn pas iets over de helft, maar 2019 is nu al uitgeroepen tot Jaar van het Protest: klimaatspijbelaars, de gelehesjesbeweging, straatprotesten in Hongkong, Soedan, de Verenigde Staten.
Een melding. Een Amerikaanse activist die ik volg gaat live. Ik klik en kijk – ‘We live in broken communities’, zegt ze. En ik denk aan onze volkswijk waar de gentrificatie gierend uit de hand loopt. Koffietentjes met flat whites verdringen de theehuizen, elektrische bakfietsen jagen de Canta’s van straat. ‘Kutyuppen!’ schreeuwt een buurvrouw bij elke bakfiets die voorbijkomt. ‘Ik ben er ook zo één’, zei ik laatst voorzichtig toen we samen bij de zandbak zaten, waar haar kleinzoon en mijn zoon met schepjes op een plastic emmertje ramden. ‘Vertel mij wat’, zei ze, en ze liep weg om oploskoffie voor ons te halen.
Toen ze terugkwam prees ik haar koffie met een veel te hoge, harde stem. Uitslover. ‘Het zijn niet alleen de yuppen maar ook de Syriërs’, zei een buurman vlak daarna. Dat zijn zoon niets betaalbaars kan vinden, zei hij, komt doordat alle woonruimte die vrijkomt naar Syriërs gaat. Sindsdien vraag ik Mohammed, de Syriër met wie ik wekelijks Nederlands oefen, of hij ergens anders af wil spreken dan bij ons thuis, uit angst dat deze buurman zijn vermoedens bevestigd ziet – de samenzwering van yuppen en vluchtelingen.
Ik word doodmoe van dit laveren, van mijn goede bedoelingen, met mijn koophuis en mijn veganistische gympen, van het deprimerende gevoel dat het nooit vanzelf zal gaan, dit samenleven, omdat we op honderden manieren verdeeld zijn, waardoor elke toenadering bevochten moet worden, steeds opnieuw, en als de buurman zucht dat de wereld een teringtyfuszooi is kan ik dat alleen maar hartgrondig beamen.
*
3.42 uur zegt mijn telefoon nu, ik zou toch zweren dat er minstens een half uur is verstreken sinds de vorige keer dat ik keek. De Insta-activist zegt dat er ruimte moet komen voor stemmen en verhalen die we negeren omdat ze ons ongemakkelijk maken. Ik wil haar vragen of ze die opvatting algemeen geldend vindt, of ze pleit voor een radicale vrijheid van meningsuiting – álle verhalen op tafel betekent ook de verhalen die ons niet aanstaan, die misschien zelfs ondermijnen waar we in geloven. Ik begin mijn vraag in te typen maar voordat de zin goed en wel in mijn scherm staat is ze van onderwerp veranderd.
Ik swipe weer door de stories, klik op een link naar een video over de ecocide in de Amazone. Elke seconde, zegt de voice-over, wordt er anderhalve hectare regenwoud geveld. Ik tel tot tien. Vijftien hectare. Ik probeer uit te rekenen hoeveel bomen, planten, struiken, mierenhopen, vogelnesten, schimmels, vlinders, vliegen er nu voorgoed zijn verdwenen. Ik stop met tellen maar de tijd tikt door. Werelden gaan verloren en ik lig hier in de schemering met een gevoel dat ik niet anders kan omschrijven dan als zinkend.
*
Sinds deze hitte begon zink ik ’s nachts weg in het blauwe licht van mijn scherm. Ik hoop zo op regen, op een beetje wind, op zijn minst een dalend kwik, maar op de site van het KNMI verandert er maar niets aan de voorspellingen. Droogte. Droogte. Droogte.
Onze voortuin ligt pal op het zuiden. De hele dag blaast de zon haar verschroeiende hitte op de planten en tegels. De bomen op het plein staan te ver, hun schaduw bereikt ons niet. Het enige dat uit de stoep voor ons huis omhoogschiet is een lantaarnpaal, die ’s nachts zijn vieze gele licht langs de randen van het gordijn naar binnen schijnt.
Dat licht stoort me, al sinds we hier wonen. Alsof we elke nacht opnieuw in een spotlight slapen. Ik knijp mijn ogen samen, zoek iets in de schemering. Een inzicht, nee, een uitzicht. Dat is het: ik zoek uitzicht, vergezicht. Het lukt me niet voorbij deze hete nacht te kijken. Alsof de horizon stiekem mijn kant is opgekropen, van een verre lijn langzaam is veranderd in een dikke, schreeuwerige streep die mij het zicht ontneemt. Het zoemen van de ventilator lijkt luider te worden. Woesj woesj. Ik ben mijn uitzicht kwijt, de toekomst kwijt, zo voelt het, kwijtgeraakt als een fietssleutel. Dat kan niet, mág niet: kinderen hebben, maar geen toekomstperspectief. Welk hoopvol verhaal kan ik ze vertellen? Ik weet niet eens meer wat ik mezelf moet vertellen. Ik zoek balken om een wereldbeeld mee te stutten, maar ik vind alleen splinters, en ze jagen me angst aan, de kleinheid ervan. Het is alsof alles langzaam maar zeker op zichzelf komt te staan. Bomen zonder bos, vogels zonder zwerm, de mens in het benauwde hokje van de eerste indruk. Wit, links, vrouw, grootverbruiker van de aarde, inwoner van Fort Europa en zelfs zonder bakfiets bakfietsmoeder. Waar kan ik nog oversteken? Meer zijn dan mezelf?
Maar wacht, er zijn ook hoopvolle verhalen. Mijn bureaublad staat er vol mee.
Ik klik op een video over mensen die zonder plastic leven, broeken dragen van papier. Het helpt niet. Hoelang loop ik nu al met de doorzichtige vuilniszakken naar de plasticcontainer naast de moskee? Hoeveel foto’s van die zakken heb ik al niet geüpload op de website van het recycleplatform waar we sparen voor een eigen wormenhotel? Ik wil niet eens een wormenhotel.
Je moet ergens beginnen, is mijn dagelijkse mantra. Maar al dit beginnen betekent vooral met van alles stoppen. Stoppen met vlees, met zuivel, met vliegen. En mijn pogingen voelen ontoereikend, als een reeks wiegeliedjes. Mezelf in slaap sussen met onbespoten groente en een klimaatneutraal huis. Het werkt niet. Ik slaap niet, ik lig wakker.
*
Ik scrol verder door mijn tijdlijn, klik op een link naar een stuk over ecological grief in Groenland, waar mensen de effecten van de klimaatcrisis elke dag om zich heen zien en rouwen om hun verloren wereld. De Australische hoogleraar Glenn Albrecht heeft voor hun toestand een naam bedacht: solastalgia – een samenstelling van het Latijnse ‘solacium’, dat troost betekent, en het Griekse woord voor pijn, ‘algia’. Waar je vroeger troost vond in het landschap, vind je nu pijn.
Misschien is dat waar ik aan lijd, maar mijn zinken heeft niet alleen betrekking op het landschap. Het is de verdeeldheid in onze buurt, onze stad, het land, het gebrek aan samenhang. Het is de dagelijkse stroom apocalyptische berichten; over woningnood, de burn- outepidemie, gevluchte mensen die leven achter hekken, het sterven van de democratie en van de laatste witte neushoorn. Het is mijn buurman verderop die woedend is dat Zwarte Piet hem is afgepakt. Het is mijn overbuurvrouw die de klimaatcrisis een links complot noemt. Dit jaar gaat ze voor het eerst in haar leven een vliegreis maken en nu moet ze zich daar ineens voor schamen vanwege klimaatgekkies als ik die petities tekenen tegen de luchtvaartindustrie. Terwijl ik alle continenten van de wereld zag in de jaren dat zij met het gezin de vakanties thuis doorbracht op veertig vierkante meter.
‘Things fall apart’, zegt de Amerikaanse Insta-activist nu. Is dat niet een boektitel? Wie schreef dat ook alweer? Ik wil het googelen maar nu praat de activist verder over de ‘brokenness’ die ze om zich heen ziet en ik gooi de klappende-handen-emoji in de livestream, voor dat woord. Gebrokenheid, precies wat ik voel. Ik denk aan een beroemde foto, de Hubble Ultra Deep Field, genomen door de Hubble-ruimtetelescoop die zo’n 550 kilometer van de aarde zweeft.
Op de foto zie je een diepzwart vlak vol oplichtende scherven. Licht dat varieert van felwit tot een zacht soort oranje, van tl tot gloeilamp, en als je goed kijkt verschillen alle scherven van vorm. Vreemde spiralen, fonkelende slakkenhuizen, sommige scherven lijken op de ster van Bethlehem met naar alle windrichtingen scherp uitstekende punten.
De foto is de samenstelling van een serie observaties die de telescoop maakte van september 2003 tot januari 2004. Wat losse lichtscherven lijken, zijn in werkelijkheid drieduizend sterrenstelsels, lichtjaren van ons vandaan in het sterrenbeeld Oven. ‘We saw to the edge of all there is’, schreef Tracy K. Smith in haar gedicht over observaties van de Hubble-telescoop. ‘So brutal and alive it seemed to comprehend us back.’
Als je weet waar je naar kijkt, is de foto overweldigend. Een onopvallend stuk duisternis boven ons hoofd blijkt te gloeien en te glinsteren. Sommige lichtscherven zijn de oudste sterrenstelsels die we kennen, gevormd in de eerste vijfhonderd miljoen jaar na de oerknal. Stelsels die allang niet meer bestaan, want het licht dat we zien is miljarden jaren onderweg geweest voordat het door de Hubble-telescoop werd opgevangen. De Hubble kijkt niet alleen vooruit, de ruimte in, maar ook terug in de tijd.
*
De eerste keer dat ik de Hubble Ultra Deep Field zag was in 2006 in de Space Expo, het museum naast de European Space Agency (ESA) in Noordwijk. Dat jaar had ik me voorgenomen huisdichter te worden van de ESA. Ik was al lange tijd gefascineerd door de ruimte. De kosmos was voor mij de plek van het niet-weten, niet-zijn, niet-zien. Het besef daardoor omgeven te zijn, heb ik altijd bevrijdend gevonden.
Ik mailde de Space Expo met de vraag of ik het museum mocht gebruiken als tijdelijke werkplek. Ik schreef erbij dat ik eigenlijk astronomie had willen studeren maar dat het godsdienstwetenschappen werd, met een specialisatie in islamitische mystiek, een andere route naar het mysterie dat ons omringt. De toenmalige directeur, Rob van den Berg, stuurde een vriendelijke mail terug. Het was prima als ik af en toe in de Space Expo wilde komen schrijven.
Die foto, de Hubble Ultra Deep Field, hing voor een lichtbak vlak bij de ingang van de expositieruimte, in een verder verduisterde gang. Ik heb er ochtenden lang betoverd naar gekeken. De onbevattelijkheid van duizenden sterrenstelsels met daarin honderden miljarden sterren.
Maar het lukte me niet er een gedicht over te schrijven. Ik kwam niet verder dan één strofe. Daarin bracht ik het schervenveld in verband met een joodse scheppingsmythe waarin een vat vol licht in miljarden stukken breekt. Al die stukken vormen, volgens de mythe, uiteindelijk het leven. De mensen, de dieren, zelfs de woorden: heilige scherven licht. In die mythe blijft elke scherf licht heimwee houden naar het vat waarin alles bij elkaar was. Dus ontstaat elke ontmoeting tussen scherven uit verlangen van licht naar nog meer licht, of die scherven nu mensen, dieren, planten of letters zijn.
De gebroken wereld is een verlangende wereld.
*
Ik leg mijn telefoon weg. Op het plein kondigt een eerste vogel de dag aan, een voorzichtig prrrjit – een merel? Een koolmees?
De jongste schreeuwt iets in zijn slaap en ik loop naar de kamer naast de onze. Hij zit rechtop in bed, zijn peutergezicht rood van de warmte. ‘Drinken.’ Zijn broer ligt in diepe slaap op een doorweekt kussen. Ze zien er anders uit in deze hete nachten: groter, hulpelozer. Als ik even later beneden een flesje uit de afwasmachine haal, valt mijn oog op de plastic tijger op het aanrecht. De tijger die de jongste al weken overal mee naartoe sleept. Van de negen tijgersoorten, las ik laatst, zijn er al drie uitgestorven en de andere zes worden ernstig bedreigd. Ik pak het plastic dier op en gooi het tussen de etensresten in de prullenbak. Ik wil geen tijger in huis die mij confronteert met het feit dat mijn kinderen opgroeien met dieren die niet meer in het wild bestaan als zij volwassen zijn. Op weg naar de trap bedenk ik me, loop terug en vis de tijger uit de prullenbak. Er kleeft een oude rozijn aan zijn rug. Ik spoel hem af, zet hem voorzichtig op het aanrecht. Als de levende tijgers langzaam verdwijnen, is het minste wat we kunnen doen de plastic kopieën bewaren.
Wanneer de jongste zijn fles drinkt denk ik aan het stuk dat ik las over ‘spijtmoeders’.
Moeders die liever geen kind hadden gehad. Ik betreur mijn kinderen geen seconde, ze zijn het meest gewenste in mijn leven. Maar kijkend naar mijn drinkende zoon voel ik toch een soort berouw. Een spijt die mijzelf overtreft, intergenerationele spijt, als zoiets bestaat. Spijt van de miljarden grote en kleine menselijke beslissingen die hem nu opzadelen met doodsombere toekomstperspectieven. De fles is op, mijn zoon draait zich om en valt in slaap met de onmiddellijkheid die kleine kinderen meester zijn.
*
Terug in bed googel ik de foto van de Hubble Ultra Deep Field. Op het scherm van mijn telefoon maken de lichtscherven minder indruk dan destijds op de grote print in de donkere gang van de ESA, maar ze blijven prachtig. Je zou ze naar elkaar toe willen vegen, een stralend baken in de duisternis. Volgens die joodse scheppingsmythe is dat precies onze opdracht: scherven verbinden. Woorden, mensen, dieren, planten – alles verknopen tot het weer samenhangt.
Vanuit de mythe bekeken is het allemaal dezelfde gebrokenheid: de klimaatcrisis, de kloof in mijn buurt, het verlies van dieren, schimmels, bomen. Het afgescheiden zijn van datgene waar we eigenlijk mee samenhangen. Een onvermogen ons te verbinden met dat wat ons omringt: een boom, een oceaan, een ander mens.
Misschien zou ik het gedicht over de Hubble Ultra Deep Field eens moeten afmaken. Ik kijk op mijn telefoon, 4.20 uur en nog altijd slapeloos. De kinderen, een verhuizing, de stroomversnelling waarin de wereld lijkt te zitten – ze hebben mijn blik vernauwd. Het is alsof ik alleen nog kan inzoomen op de chaos die zich op ooghoogte afspeelt. Al dat inzoomen heeft me, besef ik nu, vervreemd van iets, van het gevoel onderdeel te zijn van iets groters, mee te kunnen deinen op een ritme dat buiten mezelf ligt. Ik heb me blindgestaard op de vierkante meters om me heen, op het dwingende ‘nu’ van stories en liveblogs, ik ben opgezwollen van alle actualiteit en urgentie. Ik wil krimpen, uitzoomen om weer iets van overzicht te krijgen en de dingen, mezelf, de anderen, op de juiste schaal te zien.
Ik kijk weer naar de scherven op mijn telefoon. De gedachte aan de Hubble helpt tegen het zinken. Ergens boven de aarde zweeft een reusachtig oog dat vier miljard keer beter ziet dan wijzelf. Een gemeenschappelijke pupil, met vereende krachten gebouwd, die voor ons de verte in tuurt. Kan een mens jaloers zijn op een telescoop? Ik voel iets van afgunst. Dag en nacht de ruimte in turen klinkt als de ideale remedie tegen de benauwdheid die ik voel.