De grote belofte van het Europese project na de Tweede Wereldoorlog? Vrede. De vraag hoe die te handhaven schreeuwt nu opnieuw om antwoord. Kan wie vrede wil zich het best voorbereiden op oorlog, door de Europese defensie te versterken? Of schuilt de kracht van de Europese Unie in haar soft power, in haar vermogen via diplomatie en onderhandelingen te werken aan vrede en versterking van de rechtsstaat?
In juni 2017 besloten de Europese leiders voor het eerst in de geschiedenis EU-geld te steken in militair onderzoek en de gezamenlijke ontwikkeling en aankoop van defensietechnologie door EU-lidstaten. Ze richtten een Europees Defensiefonds op waar ze jaarlijks 5,5 miljard euro in storten.
Een gezamenlijk defensiebeleid was al voor de grondleggers van de EU een hoge prioriteit. Founding father Paul-Henri Spaak noemde in zijn memoires het mislukken van plannen daartoe in 1954 ‘een zware slag voor de voorstanders van een verenigd Europa.’ De integratie van de legers van voormalige aartsvijanden Frankrijk en Duitsland zag hij als een noodzakelijke stap om een nieuwe oorlog in Europa te voorkomen.
Zijn droom is nu een stapje dichterbij gekomen. Maar niet iedereen vindt het een goed idee EU-geld aan militaire technologie uit te geven. Tegenstanders vrezen dat het Defensiefonds alleen ten goede zal komen aan de Europese wapenindustrie en de export van wapens, die in dodelijke conflicten zoals in Jemen worden gebruikt. Ze wijzen er ook op dat de wapen- en veiligheidsindustrie grote invloed heeft op het EU-beleid.
We brachten die invloed al in kaart met het onderzoeksproject Security for Sale en schreven over de rol van de wapenlobby bij de totstandkoming van het Europees Defensiefonds. We zullen op de voet volgen wat er gebeurt met de centen hierin en of dit de vrede dient.